Leon Trotski

De Sovjetsectie van de Vierde Internationale



Geschreven: 11 januari 1936
Bron: Nederlandstalige Trotski Bibliotheek 14. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2008. Door Karel ten Haaf. Facsimile-uitgaven van teksten van Trotski in het Nederlands
Vertaling: onbekend
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, april 2008


In de zogenaamde communistische partij van de Sovjet-Unie loopt een zuivering naar het eind, die ditmaal op bescheiden wijze aangeduid wordt als “controle van de partijdocumenten”. Het verschil tussen deze zuivering en alle vorige komt hierop neer, dat zij bewerkstelligd wordt zonder welke, zij het ook zuiver-decoratieve, deelname van de partij zelf dan ook: geen algemene vergaderingen, geen persoonlijke capitulatie, geen openlijke ontmaskering, geen getuigenverhoor. Het onderzoek komt geheel achter de coulissen tot stand, er is immers slechts sprake van de “documenten”. In werkelijkheid worden met behulp van dit bescheiden, technische onderzoek, rond 10 % van de leden uitgesloten. De controle van de kandidaten is nog niet afgelopen. Maar reeds zijn meer dan tweehonderdduizend man buiten de partij gezet, het ledental — het moge terloops opgemerkt worden — dat de Bolsjewistische partij in totaal bezat, toen zij het proletariaat aanvoerde op de weg naar verovering van de macht,

De Pravda van 2 januari duidt de voornaamste groepen van geroyeerden aan: “van trotskisten, zinovjevisten, opportunisten, dubbelzinnigen, niet tot de klasse behorenden, schelmen, avonturiers tot aan buitenlandse spionnen toe”. Zoals men ziet is bij de optelling gebruik gemaakt van de algemene formule voor al het thermidoriaanse maakwerk. Het zou volkomen naïef zijn zich te verontrusten over de vermenging van trotskisten met schelmen en spionnen. Elk regiem, dat op voet van oorlog staat met het volk, vervolgt aan de ene kant de revolutionairen en aan de andere kant de kleine misdadigers. Deze beide categorieën bevolkten altijd de gevangenissen van de tsaar, zoals zij de gevangenissen der bourgeoisie der gehele wereld bevolken. In zijn tijd beweerde Kerenski, dat de bolsjewieken met de Zwarte Honderd en de Duitse spionnen onder één deken lagen. Stalin houdt die traditie hoog. In plaats van ons te verontrusten over het statistische maakwerk, gaan wij liever over tot een nader onderzoek.

In de eerste plaats verdient het feit de aandacht, dat onder de meer dan 200.000 geroyeerden eerst officieel de “trotskisten” genoemd worden. Wil dat zeggen, dat deze zo’n talrijke groep vormen, of dat de bureaucratie, nadat zij de “overblijfsels” en “splinters” van de trotskisten niet minder dan een dozijn maal geliquideerd heeft, die nog altijd als haar voornaamste vijand beschouwt? Het betekent zowel het een als het ander. Wij zullen op grond van de officiële informaties aantonen, dat het getal van de bij de laatste zuivering (in de tweede helft van 1935) uitgesloten bolsjewiek-leninisten niet minder bedraagt dan tienduizend, juister echter veel meer. Wat de vrees van de bureaucratie voor deze categorie” aangaat, spreekt de beestachtigheid van de onderdrukking daarover duidelijk genoeg.

Trotskisten en zinovjevisten worden in de officiële opgaven gewoonlijk tot een enkele categorie gerekend: de zinovjevisten waren steeds een zuiver Leningradse groepering, die in andere delen van het land slechts op zichzelf staande aanhangers telde en afgezien van hun tekort aan standvastigheid geen zelfstandig politiek gezicht hadden. Wij krijgen aldus vijf categorieën van uitgeslotenen: 1. de bolsjewiek-leninisten; 2. de “opportunisten” (die meer uit overwegingen van symmetrie en van vermomming opgenomen zijn: in gedetailleerde berichten is van hen gewoonlijk helemaal geen sprake); 3. de dubbelzinnige en buiten de klasse staande elementen (voormalige witgardisten, enz.); 4. schelmen en avonturiers; 5. buitenlandse spionnen. Met deze of gene afwijking worden deze categorieën in de berichten van de districten, correspondenties, hoofdartikelen, enz. genoemd.

Voor wij tot het onderzoek van de vraag komen, hoe groot het aantal uitgesloten bolsjewiek-leninisten is, willen wij nog doen uitkomen, dat wij zomin in de onder onze ogen gekomen lijsten van de uitgeslotenen als in de commentaren ook zelfs maar een enkele keer mensjewieken of sociaal-revolutionairen tegengekomen zijn. Politiek bestaan deze beide partijen niet. Hun reactionaire politiek in het jaar 1917 sloot voor hen, zoals kameraad Tarow (de voor enige tijd ontsnapte bolsjewiek-leninist, vert.) onlangs heel juist opmerkte, de toegang af tot de nieuwe generatie van stad en land. De enige ernstige oppositie in het land vormen, zoals, onze Joegoslavische kameraad Ciliga, die pas aan de gevangenis van Stalin ontkwam, herhaaldelijk te kennen gaf, de bolsjewiek-leninisten. Dat betekent, dat de oppositie tegen het bonapartisme niet uitgaat van de beginselen van de kleinburgerlijke democratie, maar van de resultaten van de Oktoberrevolutie en dat deze oppositie onder de banier der Oktoberrevolutie marcheert. Nemen wij van dit feit vooral goed nota, want het is van grote betekenis voor de toekomst.

Na alle vroegere zuiveringen en vernietigingen komt iemand het feit bijna onwaarschijnlijk voor, dat onder de verschillende categorieën van uitgeslotenen d.w.z. niet van enkele honderden of enkele duizenden, maar van minstens 200.000 — de bolsjewiek-leninisten in het eerste gelid staan. Hoevelen van hen kunnen er bij zijn geweest? De Sovjetpers past er voor op cijfermateriaal te verstrekken, dat hierop betrekking heeft.

Slechts in enkele artikelen en aantekeningen, die betrekking hebben op districten en onderdistricten, komen zo nu en dan directe of indirecte — meest indirecte — verwijzingen naar het aantal uitgesloten “trotskisten” voor. Met deze opgaven gaan wij ons nu bezighouden.

Een artikel van Chatajevitsj, secretaris van het district Dnjepropetrowsk, deelt mede dat gedurende het onderzoek van de documenten in zijn rijk 3446 personen, zijnde 8 % van het totale ledental uitgesloten werden, waarbij het, zoals het heet, “gelukte niet alleen op zichzelf staande gevallen te zuiveren, maar ook gehele, in de partij verborgen, contrarevolutionaire trotskistisch-zinovjevistische groepen”. Hun totaal aantal maakt hij niet bekend. Maar hij geeft andere cijfers: “1500 witgardisten, koelakken, deelnemers aan de benden van Petljoera, Machnovski, e.a.; 300 schelmen en knoeiers, die met vervalste papieren de partij waren binnengeslopen”. (Pravda van 26 december 1935). Deze twee groepen omvatten dus 1800 man. Dan spreekt het artikel nog vaag over “buitenlandse, in de partij binnengedrongen spionnen”. Bij hen kan slechts van enkelingen sprake zijn, een paar dozijn misschien, zeker niet meer. Na aftrek van de genoemde groepen blijven op rekening van de trotskisten, zinovjevisten en oppositionelen van alle soort, niet minder dan 1600 personen over. Of verzwijgt Chatajevitsj nog een of andere categorie van uitgeslotenen? Welke? Waarom? Zelfs wanneer op rekening van de “trotskisten” maar de helft of een derde deel van het genoemde cijfer zou komen, zou dit nog een indrukwekkend aantal zijn. Vanzelfsprekend is dit cijfer tot zover een verondersteld cijfer.

In hetzelfde nummer van de Pravda wordt in een kort bericht meegedeeld, dat in de provincie Asow-Zwarte Zee 4324 personen uitgesloten zijn, waarbij bleek, dat “in enige stedelijke organisaties contrarevolutionaire trotskistisch-zinovjevistische groepen bestonden” (de Rode Axai-werken, het provinciaal kadaster, de tuin- en wijntrust). Welk deel van de uitgeslotenen tot deze groepen behoort, zegt het bericht niet. Maar wel verklaart het, dat ook na de controle in de organisaties van de provincie “niet ontmaskerde vijanden achtergebleven zijn”.

In een West-Siberische provincie werden 3576 partijleden (11 %) en 1935 kandidaat-leden (12,8 %) uitgesloten. De secretaris Eiche schrijft daarover in de Pravda: “Onder de uitgeslotenen vormden koelakken en witgardistische soldaten van Koltsjak bijna een derde deel. Daarna volgen trotskisten en zinovjevisten”. (23 december 1935). Uit deze woorden blijkt dat de bolsjewiek-leninisten naar aantal op de tweede plaats komen. Alle uitgeslotenen zijn na aftrek van de witgardisten tot vier groepen teruggebracht. Verdeelt men de uitgeslotenen gelijk, dan zou iedere groep meer dan 900 man omvátten. Doch Eiche zelf zegt, dat de trotskisten en zinovjevisten de grootste groep na de witgardisten vormen. Aldus moet het aantal van uitgesloten bolsjewiek-leninisten in de West-Siberische provincie niet minder dan 1000 bedragen, hetwelk rond 20 % van de uitgeslotenen betekent. “Van het totaal aantal uit de partij gezette trotskisten en zinovjevisten”, zegt Eiche, “werkte bijna de helft in de onderwijsinrichtingen. Het trotskistische-zinovjevistische vuil zoog zich heel ijverig vast aan de ideologische tak doordat het trachtte die voor de propaganda te gebruiken”. Het gaat blijkbaar om nieuwe leden der partij uit de studerende arbeidersjeugd. Men mag aannemen, dat, het hoge percentage van bolsjewiek-leninisten voor Siberië een uitzondering vormt. De invloed van de bannelingen op de jeugd werkt door (hetzelfde verschijnsel viel gedurende het tsarisme waar te nemen).

In het district Charkow werden van 50.000 man meer dan 4000 uitgesloten. Secretaris Saizew telt naar de categorieën slechts 2356 door de hoogste instanties gecontroleerde uitsluitingsgevallen op, waaronder: 907 koelakken en witgardisten, 594 moreel gedegenereerden en aanranders van de discipline, 120 schelmen en knoeiers, 42 burgerlijke nationalisten, tenslotte 120 trotskisten. Hier hebben wij reeds een vrij juist cijfer, zonder vermelding van de zinovjevisten. Let men er op, dat in Charkov, het rijk van S. Kossior, Petrovski en co de slagen op de oppositie sedert 1923 met een vanwege haar brutaal karakter in de gehele Sovjet-Unie; speciaal beruchte kracht uitgedeeld werden, dan lijkt zelfs het bescheiden cijfer van 120, zijnde meer dan 5 % van het aantal gevallen, nog zeer belangrijk te zijn.

Het is heel duidelijk, dat voor de bureaucratie niet de minste aanleiding bestaat, de invloed van de bolsjewiek-leninisten te overdrijven. De tot de pers doorgedrongen cijfers kunnen daarom als minimaal beschouwd worden. Reeds sedert 1924 had de stalingroep de gewoonte oppositionelen als “moreel gedegenereerden” en zelfs als “witgardisten” uit te sluiten. Men kan er niet aan twijfelen, dat juist de belangrijkste en actiefste bolsjewiek-leninisten uitgesloten werden als tot een van deze groepen behorende. Des te gemakkelijker komt men met hen in het concentratiekamp of op weg naar het verbanningsoord gereed. Neemt men het percentage van West-Siberië, dan zou daaruit blijken dat het aantal uitgesloten trotskisten en zinovjevisten in de gehele Unie niet minder dan 40.000 beloopt. Wij deden reeds uitkomen, waarom dit cijfer als overdreven moet worden beschouwd. Maar nemen wij zelfs de blijkbaar te laag aangegeven maatstaf van de uitgesloten trotskisten in Charkow, d.w.z. meer dan 5 %, zo wordt dat op 200.000 uitgeslotenen meer dan 10.000. Neemt men tenslotte een cijfer, liggende tussen dat van West-Siberië en dat van Charkow, dan wordt 20.000 bereikt. Dit aantal zal wel het dichtst de werkelijkheid naderen.

De geweldige politieke betekenis van de aangevoerde gegevens zal iedereen verstaan. De vraag blijft: waarom verbergt de bureaucratie aan de ene kant de cijfers en geeft zij toch aan de andere kant gedeeltelijke informaties, die van belang genoeg zijn om een algemene indruk te vormen. Zeer eenvoudig: de bureaucratie vermijdt uit alle kracht reclame te maken voor de bolsjewiek-leninisten, maar zij is tevens gedwongen een kreet van waarschuwing uit te stoten: past toch op, “zij” zijn talrijk, “zij” groeien. In ieder geval is van de “overblijfselen” en “niet gesnapten” geen sprake meer.

De onverzoenlijkste vijanden van de bureaucratie, die haar positie als heersende kaste meent te kunnen vereeuwigen, waren en blijven de bolsjewiek-leninisten. Geen wonder, dat de stalinkliek de “trotskisten” op de eerste plaats zet in haar opgaven. Door haar strijd verdienen zij deze eer. Reeds de manier, waarop de laatste zuivering tot stand kwam, getuigt van hun groeiende invloed. De bureaucratie ziet geen kans het met haar vijanden klaar te spelen met behulp van of zelfs maar in het front van de door haar geterroriseerde partij.

De openbare zuivering wordt door een in het geheim vervangen, d.w.z. geheel en al in handen van de GPOe gelegd. Aan dezelfde handen worden natuurlijk ook de uitgeslotenen voor het eindvonnis overgegeven. Deze methode komt, zoals gebleken is, zo zeer met het belang van de bureaucratie overeen, dat Stalin direct een nieuwe zuivering bepaalde: van 1 februari tot 1 mei van dit jaar moeten de oude lidmaatschapsbewijzen van de partij (zij zijn zogenaamd “verbruikt”) door nieuwe vervangen worden, waarbij in de bepaling van het Centraal Comité de secretarissen, d.w.z. de GPOe-beambten streng bevolen wordt bij de vernieuwing daarvan nog eens alle leden van de partij te controleren en de nieuwe bewijzen slechts aan diegenen te overhandigen, die “vertrouwen” verdienen. Hoeveel nieuwe bolsjewiek-leninisten bij deze controle de partij met het concentratiekamp zullen verwisselen, dat zullen wij misschien over een half jaar vernemen.

De boven gegeven informaties zullen waarschijnlijk velen verrassen. Wij hebben de lezers opzettelijk alle berekeningen voorgezet om de mogelijkheid van iedere verdenking van subjectivisme en vooringenomenheid uit te sluiten. Onder de invloed van de stalinpers en haar agenten (van de soort van Louis Fischer en dergelijke heren) neigen namelijk niet alleen onze vijanden, doch zelfs vele van onze vrienden in het Westen, geheel onbewust, naar de gedachte, dat, zo er in de Sovjet-Unie nog bolsjewiek-leninisten zijn, dan toch bijna alleen bij de katorgaarbeid [Strafarbeid, later bekend als Goelag]. Neen, dat is niet zo! Het marxistische program en de grote revolutionaire traditie zijn niet met politieke maatregelen uit te roeien. Weliswaar is in de Sovjet-Unie de arbeid van de bolsjewiek thans moeilijker dan in welk ander land dan ook (in dit opzicht is het verse getuigenis van de Joegoslavische kameraad Ciliga in hoge mate interessant). Maar het werk van het revolutionaire denken rust desniettemin geen enkele dag. Onze richting is in de Sovjet-Unie, zo niet als leer, dan als stemming, als traditie, als banier van een massabeweging en vormt thans, heel duidelijk, nieuwe en frisse krachten. Van de 10 tot 20.000 “trotskisten”, die in de laatste maanden van het jaar 1935 uitgesloten werden, zijn er dozijnen, misschien honderden vertegenwoordigers van de oude generatie, deelnemers aan de beweging van 1923-28, niet meer. De grote massa is een geheel nieuwe lichting. Men vergete ook niet dat de genoemde gegevens alleen op de partij betrekking hebben. De Komsomol is er echter ook nog met zijn miljoenen jeugdleden! Vooral daarin is de gisting zeer heftig. Voor de jonge revolutionairen in de Sovjet-Unie is het verschrikkelijk moeilijk, zich het leninisme eigen te maken; doch men kan er niet aan twijfelen dat hun niveau in elk geval onvergelijkelijk hoger is dan dat van de stalinistische “partij”. De grote traditie leeft. In geheime hoeken blijft de oude oppositionele literatuur bewaard. Op de planken staan de banden van Marx, Engels, Lenin (men heeft het tot nu toe nog niet gewaagd deze te verwijderen). De Sovjetkranten zijn gedwongen over de gebeurtenissen in de gehele wereld te berichten. De internationale literatuur, die onder de vaan van de Vierde Internationale staat, is thans reeds zeer rijk. Haar ideeën en leuzen dringen door duizenden kanalen — daaronder ook ons Bulletin van de Oppositie — in de Sovjet-Unie. Zo is de kostbare erfenis van het revolutionaire denken veiliggesteld.

Onder de zweep van de bureaucratie en niet zonder directe provocatie van de kant der Jagoda’s, Medwjed’s, enz. betreden enkele elementen van de jeugd de weg van de individuele terreur, d.w.z. de weg der vertwijfeling en der hopeloosheid. De bonapartisten speuren begerig naar de terroristische daden ter rechtvaardiging van hun bloedige afrekening met de oppositie: deze methode is even oud als de laaghartigheid van de machthebbers. Maar de grote massa van de revolutionaire jeugd verlaat haar klasse niet en betreedt niet de weg van het individuele avontuur. Het program van de 4de Internationale, zo het dan ook niet direct wonderen belooft, wijst toch de enig juiste en onvoorwaardelijk veilige weg. De groei van de 4de Internationale in de gehele wereld zal onze vrienden en aanhangers in de Sovjet-Unie sterken en begeesteren. Men kan met zekerheid zeggen, trots 13 jaren van hetze, laster, pogroms, die huns gelijken aan gemeenheid en brutaliteit niet hebben, trots capitulatie en verraad, die erger zijn dan vervolgingen, bezit de 4e Internationale reeds thans in de Sovjet-Unie haar sterkste, talrijkste en meest gestaalde sectie.

Neen, wij hebben niet de minste reden om te versagen. De vooruitgang gaat geen rechte weg. De strijd van de onderdrukten eist grote offers. Doch de toekomst behoort aan ons. De nieuwe bureaucratische zuivering in de Sovjet-Unie toont het de blinden: de toekomst behoort ons.

11 januari 1936.

PS. De hardnekkige mededeling over de bij de zuivering uit de partij uitgesloten “buitenlandse spionnen” verdient bijzondere aandacht. Dergelijke gevallen zijn natuurlijk zeer wel mogelijk. Doch volgens hun eigen natuur kunnen zij slechts zeldzame uitzonderingen vormen. Voor mededelingen daarover zou een eenvoudig geheim rondschrijven voldoende zijn. Waarom houden de kranten zonder ophouden, halsstarrig aan deze gevallen vast? Een dergelijke dapperheid kan de stalinpers zich niet zonder bijzondere aanwijzingen van boven af permitteren. Wat is echter de bedoeling van deze aanwijzingen? Dat is zonder meer te raden. In de Sovjet-Unie is in de jaren van de stalinistische alleenheerschappij een niet gering aantal buitenlandse oppositionele communisten neergeschoten. Een nog veel groter aantal smacht in de isolators, concentratiekampen en in de verbanning. Van buitengewone waarde zijn de mededelingen van de onlangs aan de stalinistische keten ontkomen A. Ciliga. De bureaucratie moet zo of zo deze onthullingen pareren en haar buitenlandse lakeien met de een of andere schijn van een verklaring toerusten. Het zou ons niet verwonderen, wanneer de Komintern agenten alle in de Sovjet-Unie neergeschoten en gevangen genomen buitenlandse communisten voor “buitenlandse spionnen” verklaarden. Deze gemeenheden zullen echter niet ongestraft blijven. De arbeidersmassa’s zullen de waarheid vernemen. De organisaties van de Vierde Internationale zullen op haar post zijn.

L. T.