Leon Trotski

Het ABC van de materialistische dialectiek


Eerste publicatie: 15 december 1939
Bron: ‘A Petty-bourgeois Opposition in the Socialist Workers Party’, gepubliceerd in Trotski’s boek In Defence of Marxism, pp. 63-70, later uitgegeven als pamflet onder de titel ‘The ABC of Materialistic Dialectics’
Uitgever: New Park, 1971
Vertaling naar het Nederlands: Maarten Vanheuverswyn. Eerst gepubliceerd op de Vonk-website, augustus 2003
Deze versie: Trotski Internet-Archief (marxists.org) november 2003, verzorgd door Maarten Vanheuverswyn; code aangepast in december 2003


De dialectiek is noch fictie noch mystiek, maar een wetenschap van de vormen van ons denken, voor zover ze niet beperkt is tot de dagelijkse problemen van het leven maar probeert tot een begrip te komen van gecompliceerdere en meer uitgesponnen processen. De dialectiek en de formele logica hebben een relatie die gelijkloopt met die tussen de hogere en de lagere wiskunde.

Ik zal proberen hier de kern van het probleem in zeer beknopte vorm te schetsen. De logica van Aristoteles van het eenvoudige syllogisme vertrekt van het standpunt dat ‘A’ gelijk is aan ‘A’. Deze stelling wordt aanvaard als een axioma voor een veelheid van menselijke handelingen en elementaire veralgemeningen. Maar in werkelijkheid is ‘A’ niet gelijk aan ‘A’. Dit is gemakkelijk te bewijzen wanneer we deze twee letters bekijken onder een vergrootglas: ze zijn erg verschillend van elkaar. Men kan echter opwerpen dat het hier niet gaat om de grootte of de vorm van de letters, aangezien deze slechts symbolen zijn voor gelijke hoeveelheden, bijvoorbeeld een pond suiker. Dit bezwaar is naast de kwestie; in werkelijkheid is een pond suiker nooit gelijk aan een pond suiker. Een gevoeligere weegschaal zal steeds een verschil waarnemen. Opnieuw kan men hiertegen protesteren: maar een pond suiker is gelijk aan zichzelf. Dit is echter ook niet juist: alle stoffen veranderen voortdurend van grootte, gewicht, kleur enzovoort. Ze zijn nooit gelijk aan zichzelf. Een sofist zal hierop antwoorden dat een pond suiker gelijk is aan zichzelf ‘op elk gegeven ogenblik’. Los van de extreem twijfelachtige praktische waarde van dit ‘axioma’, weerstaat het evenmin aan een theoretische kritiek. Hoe moeten we eigenlijk het woord ‘ogenblik’ opvatten? Indien het een oneindig kleine tijdspanne is, dan is dit pond suiker gedurende dit ‘ogenblik’ onderworpen aan onvermijdelijke veranderingen. Of is een ‘ogenblik’ een louter wiskundige abstractie, dus een nul van de tijd? Maar alles bestaat in de tijd en het bestaan zelf is een ononderbroken proces van verandering. Tijd is bijgevolg een fundamenteel element van het bestaan. Het axioma ‘A’ is gelijk aan ‘A’ betekent dus dat een ding gelijk is aan zichzelf indien het niet verandert, dat wil zeggen, indien het niet bestaat.

Op het eerste gezicht lijkt het erop dat deze ‘subtiliteiten’ waardeloos zijn. In werkelijkheid zijn ze van doorslaggevend belang. Het axioma ‘A’ is gelijk aan ‘A’ lijkt enerzijds het vertrekpunt te zijn van al onze kennis, maar anderzijds het vertrekpunt van alle fouten in onze kennis. Straffeloos gebruik maken van het axioma ‘A’ is gelijk aan ‘A’ is enkel mogelijk binnen bepaalde grenzen. Wanneer kwantitatieve veranderingen in ‘A’ verwaarloosbaar zijn voor de opdracht in kwestie, dan kunnen we aannemen dat ‘A’ gelijk is aan ‘A’. Dit is bijvoorbeeld de manier waarop een klant en een verkoper een pond suiker beschouwen. Wij aanzien de temperatuur van de zon op dezelfde manier. Tot onlangs beschouwden we de koopkracht van de dollar op dezelfde manier. Maar kwantitatieve veranderingen worden voorbij zekere grenzen omgezet in kwalitatieve. Een pond suiker onderworpen aan de werking van water of kerosine houdt op een pond suiker te zijn. Een dollar in de greep van een president houdt op een dollar te zijn. Het bepalen van het juiste moment van het kritische punt waarop kwantiteit in kwaliteit verandert, is een van de belangrijkste en moeilijkste taken op alle gebieden van de kennis, met inbegrip van de sociologie.

Elke arbeider weet dat het onmogelijk is twee volledig gelijke voorwerpen te vervaardigen. Bij het uitwerken van een lagerschaal tot een kegellager wordt voor de kegels een zekere afwijking toegestaan, die echter niet bepaalde grenzen mag overschrijden (dit wordt tolerantie genoemd). Door de tolerantienormen in acht te nemen, worden de kegels als gelijk beschouwd. (‘A’ is gelijk aan ‘A’.) Wanneer de tolerantie overschreden wordt, verandert de kwantiteit in kwaliteit. Met andere woorden, de kegellagers worden minderwaardig of volledig waardeloos.

Ons wetenschappelijke denken is enkel een deel van onze algemene praktijk, waaronder ook technieken. Voor concepten bestaat er ook ‘tolerantie’, die niet door formele logica, uitgaande van het axioma dat ‘A’ gelijk is aan ‘A’, wordt gestaafd, maar door de dialectische logica, die uitgaat van het axioma dat alles steeds verandert. ‘Gezond verstand’ wordt gekarakteriseerd door het feit dat het systematisch de dialectische ‘tolerantie’ overschrijdt.

Het vulgaire denken werkt met concepten als kapitalisme, moraal, vrijheid, arbeidersstaat enzovoort als gefixeerde abstracties en gaat ervan uit dat kapitalisme gelijk is aan kapitalisme, dat moraal gelijk is aan moraal enzovoort. Het dialectische denken analyseert alle zaken en fenomenen in hun continue verandering, terwijl het in de materiële omstandigheden van deze veranderingen die kritische limiet bepaalt waarachter ‘A’ ophoudt ‘A’ te zijn, waar een arbeidersstaat ophoudt een arbeidersstaat te zijn.

De fundamentele fout van het vulgaire denken ligt in het feit dat het zichzelf tevreden wenst te stellen met bewegingloze indrukken van een realiteit die bestaat uit voortdurende beweging. Het dialectische denken geeft, door middel van dichtere benaderingen, correcties, concretisering, aan concepten een rijkelijkheid en flexibiliteit, ik zou zelfs zeggen een sappigheid die deze tot op zekere hoogte dichtbij levende verschijnselen brengt. Niet kapitalisme in het algemeen, maar een gegeven kapitalisme in een bepaald ontwikkelingsstadium. Geen arbeidersstaat in het algemeen, maar een gegeven arbeidersstaat in een achtergesteld land in een imperialistische omsingeling enzovoort.

Het dialectische denken staat op dezelfde manier in verhouding tot het vulgaire denken als een speelfilm in verhouding staat tot een foto. De speelfilm sluit de foto niet uit, maar combineert een reeks van ze volgens de bewegingswetten. De dialectiek ontkent het syllogisme niet, maar leert ons syllogismen op een dusdanige manier te combineren dat ze ons begrip dichter brengen bij de eeuwig veranderende realiteit. Hegel stelde in zijn Logica een aantal wetten op: de verandering van kwantiteit in kwaliteit, ontwikkeling via tegenstellingen, conflict tussen vorm en inhoud, onderbreking van continuïteit, verandering van mogelijkheid in onvermijdelijkheid enzovoort, die net zo belangrijk zijn voor het theoretische denken als het eenvoudige syllogisme is voor meer elementaire taken.

Hegel schreef vóór Darwin en vóór Marx. Dankzij de krachtige impuls die aan het denken werd gegeven door de Franse Revolutie, anticipeerde Hegel de algemene ontwikkeling van de wetenschap. Maar omdat het enkel een anticipatie was, ondanks dat die door een genie werd uitgewerkt, kreeg het van Hegel een idealistisch karakter. Hegel werkte met ideologische schaduwen als de ultieme realiteit. Marx toonde aan dat de beweging van deze ideologische schaduwen niets anders weerspiegelde dan de beweging van materiële lichamen.

We noemen onze dialectiek materialistisch omdat haar wortels noch in de hemel noch in de diepten van onze ‘vrije wil’ liggen, maar in de objectieve realiteit, in de natuur. Het bewustzijn groeide uit het onbewuste, de psychologie uit de fysiologie, de organische wereld uit de anorganische, het zonnestelsel uit nevel. Op alle sporten van deze ontwikkelingsladder werden de kwantitatieve veranderingen getransformeerd in kwalitatieve. Ons denken, inclusief het dialectische denken, is slechts één van de uitdrukkingsvormen van veranderende materie. Er is binnen dit systeem geen plaats voor God, noch voor de Duivel, de onsterfelijke ziel of eeuwig geldende wetten en moraal. De dialectiek van het denken, die gegroeid is uit de dialectiek van de natuur, is bijgevolg van sterk materialistische aard.
Het darwinisme, dat de evolutie van de soorten verklaarde door middel van kwantitatieve transformaties die in kwalitatieve overgingen, was de grootste triomf van de dialectiek in het hele veld van de organische materie. Een andere grote triomf was de ontdekking van de tabel van de atomaire gewichten van chemische elementen en verder de transformatie van het ene element in het andere.

Met deze transformaties (soorten, elementen enzovoort) hangt de kwestie van de classificatie nauw samen, die even belangrijk is voor de natuurwetenschappen als voor de sociale wetenschappen. Het systeem van Linnaeus (18e eeuw) gebruikte als vertrekpunt de onveranderlijkheid van de soorten en was op die manier beperkt tot de beschrijving en classificatie van planten naargelang hun externe kenmerken. De kindertijd van de plantkunde is analoog met de kindertijd van de logica, aangezien de vormen van ons denken ontwikkelen zoals alles wat leeft. Enkel een scherpe afwijzing van het idee van een gefixeerde soort, enkel de evolutionaire geschiedenis van planten en hun anatomie legden de basis voor een echt wetenschappelijke classificatie.

Marx, die in tegenstelling tot Darwin een bewust dialecticus was, ontdekte een basis voor de wetenschappelijke classificatie van menselijke samenlevingen in de ontwikkeling van hun productiekrachten en de structuur van de eigendomsrelaties die de anatomie van de samenleving uitmaken. Het marxisme verving de vulgaire descriptieve classificatie van samenlevingen en staten, die zelfs tot op heden bloeit in de universiteiten, door een materialistische dialectische classificatie. Enkel door de methode van Marx te gebruiken is het mogelijk zowel het concept van een arbeidersstaat als het ogenblik van haar ineenstorting op een correcte manier te bepalen.

Dit alles, zo zien we, bevat niets ‘metafysisch’ of ‘scholastisch’, zoals zelfingenomen onwetendheid beweert. De dialectische logica drukt de bewegingswetten in hedendaags wetenschappelijk denken uit. De strijd tegen de materialistische dialectiek is daarentegen een uitdrukking van een ver verleden, van conservatisme van de kleinburgerij, van verwaandheid bij routineuze academici en... een vonk van hoop op een leven na de dood.

De natuur van de USSR

De definitie van de USSR zoals gegeven door kameraad Burnham, “noch een arbeidersstaat noch een burgerlijke staat”, is geheel negatief, gerukt uit de ketting van de historische ontwikkeling, blijft ergens in de lucht hangen, bevat geen greintje sociologie en betekent alleen maar een theoretische capitulatie van pragmatisme voor een tegenstrijdig historisch fenomeen.

Indien Burnham een dialectisch materialist was, zou hij de volgende drie vragen ernstig overwogen hebben: (1) Wat is de historische oorsprong van de USSR? (2) Welke veranderingen heeft deze staat ondergaan gedurende haar bestaan? (3) Zijn deze veranderingen van het kwantitatieve stadium overgegaan in het kwalitatieve? Met andere woorden, creëerden ze een historisch noodzakelijke dominantie van een nieuwe uitbuitende klasse? Indien hij deze vragen beantwoord zou hebben, zou Burnham gedwongen zijn de enig mogelijk conclusie te trekken: de USSR is nog steeds een gedegenereerde arbeidersstaat.

De dialectiek is geen magische sleutel tot alle vraagstukken. Ze is geen vervangstuk voor een concrete wetenschappelijke analyse. Ze leidt deze analyse echter langs de juiste weg en behoedt haar voor steriele uitweidingen in de woestijn van het subjectivisme en de scholastiek.

Bruno R. plaatst zowel de sovjetregimes als de fascistische regimes onder de categorie van het ‘bureaucratisch collectivisme’, omdat de USSR, Italië en Duitsland alle geregeerd worden door bureaucratieën; hier en daar zijn er principes van planning; in één geval is het privaateigendom afgeschaft, in een ander beperkt enzovoort. Op die manier wordt op basis van een relatieve overeenkomst van bepaalde externe karakteristieken van verschillende oorsprong, van verschillend gewicht, van verschillende klassenbetekenis, een fundamentele identiteit van sociale regimes geconstrueerd, volledig in de geest van burgerlijke professoren die categorieën van een ‘gecontroleerde economie’, ‘gecentraliseerde staat’ construeren zonder het klassenkarakter van de ene of de andere ook maar in beschouwing te nemen. Bruno R. en zijn aanhangers, of halve aanhangers zoals Burnham, blijven in het beste geval binnen het gebied van sociale classificatie op het niveau van Linnaeus, waarvan echter gezegd dient te worden dat deze vóór Hegel, Darwin en Marx leefde.

Misschien nog slechter en gevaarlijker zijn de eclectici die van mening zijn dat het klassenkarakter van de sovjetstaat “er niet toe doet” en dat de lijn van onze politiek bepaald wordt door “het karakter van de oorlog”. Alsof de oorlog een onafhankelijke supra-sociale werkelijkheid is; alsof het karakter van de oorlog niet bepaald wordt door het karakter van de heersende klasse, namelijk door dezelfde sociale factor die tevens het karakter van de staat bepaalt. Verbazingwekkend hoe gemakkelijk sommige kameraden het ABC van het marxisme vergeten onder invloed van de gebeurtenissen!

Het is geen verrassing dat de theoretici van de oppositie die het dialectische denken verwerpen, jammerlijk genoeg capituleren voor de tegenstrijdige natuur van de USSR. De contradictie tussen de sociale basis zoals vastgelegd door de revolutie en tussen het karakter van de kaste die voortkwam uit de degeneratie van de revolutie, is niet alleen een onweerlegbaar historisch feit, maar ook een stuwende kracht. In onze strijd om de bureaucratie omver te werpen baseren we ons op deze contradictie. Ondertussen hebben sommige extreem-linksen al de ultieme absurditeit bereikt met hun stelling dat het noodzakelijk is de sociale structuur van de USSR op te offeren teneinde de bonapartistische oligarchie omver te werpen! Ze zijn er zich niet bewust van dat de USSR zonder de sociale structuur die door de Oktoberrevolutie gecreëerd werd, een fascistisch regime zou zijn.

Evolutie en dialectiek

Kameraad Burnham zal waarschijnlijk opwerpen dat hij als aanhanger van de evolutietheorie niet minder geïnteresseerd is in de ontwikkeling van de maatschappij en staatsvormen als wij dialectici. We zullen dat niet tegenspreken. Elke geschoolde mens sinds Darwin bestempelt zichzelf als ‘evolutionist’. Maar een echte evolutionist moet het idee van evolutie toepassen op zijn eigen denkvormen. De elementaire logica, die ontstond in de periode dat het idee van evolutie zelf nog niet bestond, is uiteraard niet voldoende voor de analyse van evolutionaire processen. Hegels logica is de logica van de evolutie. Alleen mag men niet vergeten dat het concept van ‘evolutie’ zelf volledig gecorrumpeerd en vervlakt is door universiteitsprofessors en liberale schrijvers die er vreedzame ‘vooruitgang’ mee bedoelen. Wie inziet dat evolutie voortkomt uit de strijd tussen tegengestelde krachten; dat een trage accumulatie van veranderingen op een gegeven moment de oude schaal doet ontploffen en een catastrofe veroorzaakt, een revolutie; wie uiteindelijk de algemene evolutionaire wetten heeft leren toepassen op het denken zelf, die persoon is een dialecticus, tegenovergesteld aan vulgaire evolutionisten. Het trainen van de geest in de dialectiek, iets wat even noodzakelijk is voor een revolutionaire strijder als vingeroefeningen voor een pianist, vereist dat alle problemen als processen benaderd worden, en niet als bewegingloze categorieën. Vulgaire evolutionisten daarentegen, die zich over het algemeen beperken tot een erkenning van evolutie in bepaalde gebieden, stellen zich bij alle andere vragen tevreden met de banaliteiten van het ‘gezond verstand’.