Edmond Van Beveren

Coöperatie en socialisme


Geschreven: 1888
Bron: Documenten van en over Edmond Van Beveren, geschreven door R. Vercammen, een gratis brochure van Centrale Arbeiderscoöperatie van het Waasland De Toekomst, 1947
Deze versie: omgezet naar hedendaags Nederlands
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, december 2008

Laatste bewerking: 8 maart 2010


Zie ook:
- Enige lessen uit 75 jaar geschiedenis
- Verklaring van Quaregnon

Een voordracht door Edmond Van Beveren; gehouden te Groningen en te Amsterdam in september 1888

Nota van de samensteller

Zoals hierboven staat, drukken we hier de tekst over van een voordracht, die Edm. Van Beveren in 1888 in Nederland hield.
Typisch is wel het feit dat deze voordracht, in brochurevorm gedrukt
[Gent. — Drukkerij J. Foucaert, Mortierstraat, 16 — 1888], als “nieuwjaarsgift der Samenwerkende Maatschappij Vooruit aan haar leden voor het jaar 1889” werd gegeven.

Negenenvijftig jaar later ter gelegenheid van de 50-jarige herdenking van Edm. Van Beverens overlijden, besloot dezelfde S. M. Vooruit dezelfde nieuwjaarsgift te doen! Wat op zichzelf reeds een bewijs is, dat Van Beverens proza nog het herlezen waard is!

In het “woord vooraf” van de brochure zegt trouwens Edm. Van Beveren, waarom die gift wordt gedaan:
om het noodzakelijk verband dat tussen coöperatie en socialisme moet bestaan, goed te doen begrijpen;
om alle leden en partijgenoten aan te wakkeren met onverzwakte moed en volharding getrouw te blijven aan de Maatschappij Vooruit;
omdat de Gentse socialisten zich niet hoeven te schamen over de uitslagen die zij op coöperatief gebied hebben behaald.

Aldus Edm. Van Beveren in... 1888!


Hier volgt nu de tekst van Van Beverens voordracht.

Over dit onderwerp is onder de werklieden al heel wat getwist geworden. Velen zijn er, die van de coöperatie niets verwachten en haar slechts als een zwak lapmiddel beschouwen tegen de stijgende armoede, waarmede de werkende stand heeft te kampen.

Anderen, integendeel, verwachten er alles van en zien in de coöperatie het enige middel om op wettige wijze het juk van het kapitalisme, waaronder de arbeiders gebogen gaan, af te schudden.

Intussen wordt door onze tegenstrevers, vooral door de liberalen, de coöperatie soms aangewezen als een middel om de sociaaldemocraten te bestrijden, omdat zij de overtuiging hebben de arbeiders daardoor conservatief te maken, die zich met revolutionaire beginselen niet meer zouden inlaten. Vooral onder de sociaaldemocraten ontmoet de coöperatie heftige tegenstanders. Zij wijzen bv. naar Engeland en Duitsland, waar de coöperatie sinds jaren een zekere uitbreiding heeft genomen en waar de toestand der arbeiders weinig beter is dan ten onzent.

Integendeel. In sommige streken, waar de coöperatie een grote uitbreiding heeft genomen, kregen de werklieden soms een kleinburgerlijke mentaliteit, die hen onverschillig maakte voor de grootse beginselen van het socialisme.

Ja, de coöperatie was wel eens een welgekende bondgenoot in de handen der heren kapitalisten, die er een middel in zagen om de lonen te doen dalen, aangezien de arbeiders nu wel voor een paar centen minder konden werken dan vroeger, vermits zij hun levensbehoeften goedkoper inkochten.

Daarenboven merkt men nog op, dat de coöperatie het egoïsme streelt, terwijl zij de kleinburger grotendeels doet verdwijnen of overbodig maakt.

Zoals gij ziet, vrienden, kennen wij al de kritieken, zelfs de zeer gegronde, die men tegen de coöperatie maakt.

En toch zijn wij er voorstanders van!

En toch zeggen wij, dat het socialisme hand in hand kan gaan met de coöperatie, ja, dat zij zelfs een krachtig machtsmiddel in de handen van de arbeiderspartij kan worden, wanneer deze haar goed weet aan te wenden en als een middel tot organisatie weet te gebruiken.

Men begrijpen ons echter niet verkeerd.

Wij zeggen het al dadelijk luidop: dat door de coöperatie zelve de sociale kwestie niet kan opgelost worden. Onmogelijk is het voor de arbeiders om zonder staatshulp of algemene onteigening, de reusachtige kapitalen meester te worden, waarover de kapitalisten- en ondernemersklasse beschikt, en zeker is het dat zij daartegen met geen goed gevolg kan concurreren. En wij weten ook, dat de vrijmaking van de arbeider onmogelijk is, zolang de huidige productiewijze bestaat, zolang grond, bodem en alle arbeidsmiddelen in de handen van een klasse zijn, die daardoor de overgrote meerderheid naar willekeur kan beheersen en onderdrukken.

Wij zijn daarbij overtuigd, dat de ontvoogding der werklieden het werk der arbeiders zelve moet zijn, en andere klassen niet ernstig aan de ontvoogding kunnen meehelpen.

De arbeidende klasse meester van de wereld, dat is toch het verhevenste doel der sociaaldemocraten, maar... om het zover te brengen, dat is de knoop!

Al wie zich met de arbeiderskwestie bezig houdt, zal met ons moeten bekennen, dat de organisatie het moeilijkste is waarmede men in die beweging heeft af te rekenen.

Beweging verwekken, propaganda maken door woord en schrift, dat gaat nogal. Houdt volksvergaderingen waar gij wilt, overal zullen de arbeiders, hoe onwetend ook, komen toegestroomd, en als gij hen over de onrechtvaardigheden van onze samenleving spreekt, hun grieven openbaart, mag je op bijval van hunnentwege rekenen. Allen voelen maar al te wel hun ellende en verdrukking, allen voelen maar al te wel dat de spreker gelijk heeft, wanneer hij de tegenstrijdige toestanden van onze kapitalistische modelmaatschappij ongenadig geselt.

Beter dan de spreker het zeggen kan, weten de arbeiders het hoeveel zij te kort hebben, hoe slecht zij rond komen met hun ontoereikend dagloon; maar pas zijn de ongelukkigen buiten het vergaderlokaal, of zij zijn hun geestdrift kwijt. Thuis vervallen zij alras weer in hun vroegere onverschilligheid, of worden door een zogenaamde bazenvrees aangegrepen, waardoor zij niet meer durven ‘meedoen’, bang zijnde aan de deur te worden geworpen.

Neem er nog de kloeksten uit, die besluiten zich te verenigen, hoe lang houden zij het vol? Weinigen zijn er die filosoof genoeg zijn om al de tegenslagen te trotseren, die men in de strijd ontmoet, en zo komt het, dat in de zware kamp, die men in het voordeel van allen voert, het zich meest altijd tot een troepje uitgelezenen bepaalt, die alles veil hebben en alles offeren voor de grootse zaak!

Wil men dus een macht ontwikkelen, dan moet men in het bijzonder op stevige organisatiemiddelen bedacht zijn, en ons heeft jarenlange ondervinding geleerd, dat de coöperatie, mits goed aangewend, een zeer geschikt middel kan worden om de massa te verenigen.

Zij heeft nochtans een zeer onschuldig voorkomen. De burgerlijke economisten prediken het immers de werklieden gedurig voor, dat zij door sparen en samenwerken hun lot kunnen verbeteren. Zij kunnen het ons dus niet ten kwade duiden, als wij dit middel tot onze ontvoogding aanwenden.

Ik weet wel, dat er nog middelen van organisatie bestaan, die zeer te prijzen zijn, o.a. de vakverenigingen, doch deze hebben dit gebrek, dat zij onmachtig blijven zolang de meerderheid der vakgenoten niet verenigd is. Dit blijkt ten volle in geval van werkstaking.

Men heeft te veel met de onwil der onverenigden af te rekenen, die gewoonlijk de strijd doen mislukken, wat zeer dikwijls de ontbinding en, altijd zeker, de verzwakking der vakvereniging voor gevolg heeft.

Anders is het met de coöperatieve verenigingen. Als zij goed, belangloos en met opoffering bestuurd worden, moeten zij winsten afwerpen.

Welnu, al wie er lid van is, geniet in de winst, hij hoeft zich niet te bekreunen om zijn buurman, die geen lid wil worden; hij heeft toch zijn voordeel, en dat maakt de vereniging voor hem nuttig.

De arbeidersbeweging heeft tot hiertoe weinig vruchten afgeworpen omdat zij nooit de meerderheid der werklieden zelve onder haar vlag had. De grootste meerderheid der arbeiders was altijd onverschillig en dit deed vaak de schoonste ondernemingen mislukken.

De arbeiderspartij moet daarom de meest praktische middelen uitdenken, die kunnen leiden om de massa tot zich te trekken en verenigd te houden. En ik herhaal het, één der beste middelen daartoe is de coöperatie.

Ik wil u hiertoe enige voorbeelden aanhalen.

België is, gelijk men weet, geen kind meer in de arbeidersbeweging. Wij kunnen van ondervinding meepraten.

In de tijd van de Internationale hadden wij hier een beweging onder de arbeiders, die geen land nog had gezien.

Er was een tijd — in 1870 — dat de Internationale alleen in België 100.000 man onder haar vlag had geschaard. Welnu, door gemis aan vaste organisatie, is die grootse beweging ten gronde gegaan, zodanig dat 3 jaren nadien alle actie bijna was ingeslapen en zódanig, dat o.a. in 1874 in de grote fabriekstad Gent, alle arbeidersbeweging uitgestorven was. Er bestond geen clubje meer dat het beginsel hoog hield en de enige werkersvereniging, die der wevers, welke nog leefde, was antisocialistisch en in het reactionair vaarwater verdwaald.[1]

Met treurnis zagen wij en enige vrienden dit aan.

Enigen onder ons hadden een paar jaren in de vreemde verwijld, maar waren er niet minder socialist door geworden. Het toeval wilde, dat wij in het begin van 1874 met enige oud-strijders in onze geboortestad terugkwamen; onze eerste gedachte was de verlopen beweging weer op te wekken, en daartoe verenigden wij ons in maart van voornoemd jaar, met een tiental vastberaden gezellen. Het doel, dat wij ons voorstelden, scheen ons niet zeer aanlokkend toe, maar als socialisten rekenden wij het tot onze plicht de werklieden in te lichten over de grootse beweging, die sinds een kwart eeuw de beschaafde wereld in beroering brengt. Maar alvorens in de wilde te agiteren, overwogen wij het verleden en ontleedden wij de verschillende organisatiemiddelen vroeger gebruikt. Wij bedachten en herdachten de meest praktische middelen om onze ideeën in de massa te doen dringen en haar te organiseren.

Natuurlijk moest ons eerste werk zijn onze beginselen kenbaar te maken door woord en schrift, en daarom ondersteunden wij uit al onze krachten het toen reeds te Antwerpen verschijnende blad De Werker, en verspreidden het in ruime mate, waardoor wij tal van goede partijgenoten vormden. Doch wij wisten, dat onze partij en onze beweging niets zijn zonder de massa, en deze vooral tot onze vlag moest worden aangetrokken.

Daarom moest, volgens ons, de socialistische partij zich van al de middelen bedienen, die het verenigingsleven onder de werklieden konden opwekken, en zij moest zich daarom niet bepalen bij het vormen van socialistische studiegroepen, maar ook haar toevlucht nemen tot het stichten van ziektefondsen, vakbonden en coöperatieve verenigingen op socialistische grondslag.

Wij zegden: waarom zouden wij ons van die middelen niet meester maken, die het volk overal aanwendt om zich te verenigen? Waarom zouden wij al deze verenigingen niet onder de vlag van het socialisme kunnen scharen, om het op die wijze sterk en machtig te maken, en ons in staat te stellen des te krachtiger met de algemene vijand slag te leveren?

Het is onder die indruk, dat wij onze propaganda begonnen.

Wij zullen u niet spreken over de verschillende middelen, die wij verder nog tot de propaganda aanwendden, maar ons bepalen tot ons onderwerp: de stichting van onze eerste coöperatieve vereniging.

Het stichten van een bakkerij scheen ons het geraadzaamste en meest praktische. Doch ook dàt ging nog zo gemakkelijk niet. Reeds vroeger hadden te Gent samenwerkende verenigingen bestaan, die geen goed einde hadden genomen, en dit had het vertrouwen in dergelijke ondernemingen geschokt. Wij moesten maanden en maanden preken en schrijven alvorens het ons gelukte een 50-tal mannen bijeen te krijgen, die zich verbonden regelmatig van ons brood te nemen.

Kapitaal om te beginnen, hadden wij bijna niet. Hoogstens een paar honderd franken. Wij huurden een kelder, waarin toevallig een oude oven, die in puin lag, stond, deden hem herstellen, kochten enige baaltjes bloem en daar ging de bakkerij aan de gang!

In onze statuten bepaalden wij, dat de winsten alle zes maanden zouden verdeeld worden, maar dat er telkens een deel moest worden afgezonderd voor socialistische propaganda.

Wij hadden echter met ontelbare moeilijkheden te kampen. Persoonlijk waren wij weinig op de hoogte van het vak; wij stootten op de onwil der bakkersgasten, de oneerlijkheid van sommige leden en handelaars, en honderden kleine tegenslagen, die menigeen zouden hebben verlamd. Maar wij hielden vol, en reeds na de eerste zes maanden deden wij winst, en kon een zeker percent aan de verbruikers worden uitgekeerd.

Een groot voordeel voor ons was, dat er geen cent administratieve kosten moest betaald worden. De bestuursleden verrichtten hun arbeid kosteloos na hun werkuren, wat voor velen geen geringe opoffering was. Wij herinneren ons nog, dat verscheidene fabriekwerkers, die van ‘s morgens 6 tot ‘s avonds 8 uur moesten zwoegen, alle avonden tot 10 of 11 uur ‘s nachts kwamen wroeten, om de boeken en de bakkerij in orde te houden.

De winst klom van semester tot semester. Ons ledental vermeerderde echter maar zachtjes, want het volk was vreselijk onwetend en werd wantrouwend tegenover ons gemaakt.

Na 3 jaren was ons ledental echter zó geklommen, dat er naar een ander lokaal moest worden uitgezien. Doch met de vermeerdering was er een ander element in de vereniging gekomen, dat niet wilde begrijpen, waar wij, stichters, heen wilden; wij vertrouwden hen echter tot ons nadeel. Toen de vereniging circa 800 leden telde, kwam er strijd tussen het bewarend en vooruitstrevende element [2], zodanig dat er scheuring ontstond. Het was dan dat wij de organisatie macht van de coöperatie nog beter begrepen. De overtuigde socialisten trokken er uit en besloten een nieuwe coöperatie te stichten, geheel en al op socialistische grondslag.

Dit was in 1881. Wij stichtten met 150 sociaaldemocraten de Vooruit, deze fameuze vereniging, die thans de wereld door wordt besproken en nagevolgd. De vereniging der wevers, die inmiddels socialistisch was geworden, leende ons 2.000 frank tot het plaatsen van een oven en het aankopen van materieel. Onze nieuwe coöperatieve vereniging Vooruit sloot zich van het begin af rechtstreeks bij de socialistenpartij aan, en niettegenstaande de tegenwerking van alle kanten, overvleugelden wij op korte tijd al de bestaande verenigingen.[3]

In een kelder begonnen, zijn wij thans, in 1888, zo hoog gestegen, dat wij de grootste en schoonste coöperatieve inrichtingen bezitten van gans België en misschien van het vasteland. Nu tellen wij niet minder dan 3600 werkende leden of beter families, en doen jaarlijks zeker wel voor 2 miljoen frank zaken.

Thans zijn wij in het bezit van grote lokalen, waar wij vrij kunnen vergaderen, iets wat ons vroeger onmogelijk was door de tegenwerking van bourgeoisie en van lokaalhouders. Vooruit bezit de grootste broodfabriek in België, ruime koffiehuizen, een ellengoed [basisstof waaruit de kleermaker in die tijd de kleding sneed — MIA] en confectiewinkel, uitgestrekte kolenmagazijnen, kruidenierswinkel, 3 apotheken, een schoenmagazijn, enz.

Daarbij bezit de Partij een boekerij van ruim 6000 boeken, een dagblad Vooruit, een weekblad De Toekomst en een goed ingerichte drukkerij.

Doch het is hier de plaats niet om de geschiedenis van de Samenwerkende Maatschappij Vooruit breedvoerig te schetsen; wij deelden bovenstaande slechts als voorbeeld mede.

Maar wat heeft dit alles met de socialistische partij te maken, hoor ik vragen?

Welnu, zeer veel. Al wie lid wordt van de Maatschappij Vooruit, weet dat hij in een socialistische vereniging komt en gehouden is een deel van zijn winst aan de propaganda van onze beginselen te offeren.

Gans de maatschappij is, om zo te zeggen vereenzelvigd met de socialistische partij, want die kunnen niet gescheiden worden.

Sinds de Maatschappij Vooruit bestaat, heeft zij niet opgehouden bij elke gelegenheid de arbeidersbeweging stoffelijk te ondersteunen. Zo zond zij tijdens de grote werkstaking van de Belgische koolmijnwerkers in 1886, 40.000 broden als steun en verleden jaar offerde zij niet minder dan 20.000 frank aan de socialistische propaganda!

Doch Vooruit doet nog meer. Wij spraken u zo-even van de 3 apotheken van Vooruit. Welnu, zij zijn thans zo ingericht, dat al de leden, in geval van ziekte, kosteloos arts en medicijnen genieten, en trots deze grote uitgave doet Vooruit nog winst met de apotheken, door de verkoop aan het publiek.

Nu zou men denken dat al de winsten van het brood in die ondersteuningen opgaan. Dat is nochtans niet het geval. Ondanks dat alles keren wij alle zes maanden ruim 35 % winst op het broodverbruik aan onze leden uit. Wij bakken tegenwoordig 38 à 39.000 kg brood per week, en door de winst, die onze leden doen, kunnen zij gemiddeld 3 maanden brood voor niets bekomen.

De winst wordt echter niet uitbetaald in geld, maar wel in penningen, die elk de waarde hebben van een brood, en waarvoor men in de Maatschappij zich alles kan aanschaffen wat er in onze magazijnen is te vinden.

Buiten dit heeft de partij nog te Gent 3 socialistische productieverenigingen: die der sigarenmakers, die der houtbewerkers en die der ijzerbewerkers, die elk 1/3 van hun zuivere winst in de propagandakas van de socialistische partij storten.

Dat deze schitterende uitslagen velen hebben opgewekt tot navolging, spreekt vanzelf. Het voorbeeld van Gent heeft vele andere plaatsen in België wakker geschud. Velen degenen die ons in het begin het hevigst bestreden, zijn nu overtuigd wat er met de coöperatie te doen is. Men weet dat de vroegere Internationale, vooral in België, nogal behept was met anarchistische begrippen. Het was dus niet gemakkelijk deze oude denkbeelden, die bij velen nog ingeworteld waren, er uit te krijgen, ofschoon men met die richting volkomen fiasco had gemaakt. Maar toen men overal zag hoe het te Gent ging, hoe schitterend onze uitslagen waren, ja, dan begon men in te zien, dat er met de coöperatie, op onze wijze aangewend, toch wat was aan te vangen!...

Nu hebben de socialisten niet alleen te Gent, maar ook te Antwerpen, te Brussel en wel in 20 andere plaatsen van het land samenwerkende verenigingen opgericht en allen verheugen zich in een schitterend succes.

Doch niet alleen in België, maar ook in het buitenland zijn onze ideeën daaromtrent doorgedrongen. Op ons voorbeeld is ook in Den Haag de bakkerij tot stand gekomen. Verder vinden wij navolgers in Frankrijk, in Denemarken, in Zweden, ja zelfs in Duitsland, onder het beheer der uitzonderingswet.

De sociaaldemocraten zijn daardoor in de meeste plaatsen, waar zij coöperatieve verenigingen hebben ingericht, tevens in het bezit gekomen van schone en ruime lokalen, waar zij vrij kunnen vergaderen — wat hun vroeger soms een totale onmogelijkheid was.

Maar zijn al de werklieden, die nu van deze coöperatieve verenigingen deel maken, wel socialisten? Dat zullen wij niet zeggen. Evenmin zijn al de leden der socialistische partijen in andere landen socialisten. Maar er is in de coöperatieve verenigingen middel om er socialisten van te maken. Er is daartoe gelegenheid bij uitnemendheid, wel te verstaan, als de bestuurders of inrichters er gebruik weten van te maken.

De Maatschappij Vooruit o.a. heeft tot ontwikkeling van haar leden en tot propaganda van haar beginselen, aan de stichting van een dagblad meegeholpen, iets waarvoor de socialistische partij in Gent nog onmachtig zou geweest zijn, zonder behulp van de coöperatie. Wij hebben verder onze openbare voordrachten, onze verplichtende vergaderingen, onze vlugschriften, enz. Doch er is nog meer.

Ieder socialist weet dat het geliefkoosd wapen, dat de heren kapitalisten tegen de naar recht vragende werklieden aanwenden, het broodloos stellen van bestuurders en sprekers is. Door honger trachten zij de vermetelen te straffen, die voor ontvoogding en tot lotsverbetering der arbeiders strijden, en daardoor zijn in de meeste gevallen de woordvoerders der werklieden vaak gedwongen een ellendig bestaan te lijden, ofwel, soms van stad tot stad rond te zwerven, wat heel zeker hun geestkracht verlamt en hen ten slotte in de onmogelijkheid stelt nog iets ten goede voor de arbeidersbeweging uit te voeren.

Welnu, de coöperatie kan en moet dit verhoeden. De Maatschappij Vooruit o.a. heeft thans reeds meer dan 100 werklieden en bedienden in gebruik, die meestal als de trouwste en verkleefdste partijgenoten gekend stonden, en nu niet meer de woede van de patroons hebben te duchten. Zij kunnen thans vrij propaganda maken voor onze ideeën, en winnen daarbij een loon, dat zij vruchteloos bij particulieren zouden zoeken.

Is dit nu niet voordelig voor de arbeiderspartij?

Men zou nu wel kunnen aanmerken, dat men juist geen socialist behoeft te zijn om dergelijke uitslagen als Vooruit te kunnen bekomen. Maar wij antwoorden, ja toch, en ziehier het bewijs:
Er zijn te Gent tegenwoordig, buiten Vooruit, niet minder dan 8 samenwerkende bakkerijen, waarvan sommige door burgers en bazen worden gesteund, doch zij hebben al tezamen nog de helft van het succes en de levensvatbaarheid niet die Vooruit heeft. De leden van die verenigingen zijn enkel mensen die daar lid van zijn uit winstbelang. Daar zit geen opofferingsgeest in, zo eigen aan de sociaaldemocraten, die steeds een hoger ideaal voor ogen hebben. Onze leden weten dat wij steeds hoger, steeds verder willen, en zijn overtuigd dat de voordelen die de coöperatie hun schenkt, slechts de voorsmaak zijn van de nuttige hervormingen, die een socialistische samenleving ons moet brengen.

Daarenboven zijn, volgens ons, de coöperatieve verenigingen een uiterst geschikt middel tot opvoeding der arbeidende klasse. Men spreekt veel over revolutie, maar wat zou de revolutie baten als de arbeiders, na de zege, niet bekwaam zouden zijn zelf de productie te regelen?

De val van vele revoluties was, dat zij niet beantwoordden aan de economische behoeften van de tijd en haar soldaten niet opgewassen waren voor hun taak.

De revolutionaire socialisten mogen honderd veldslagen winnen, de arbeiderslegioenen mogen van hoofdstad tot hoofdstad met de zegevierende rode vlag trekken, indien zij niet bekwaam zijn terstond de tegenwoordige bestuurders, ondernemers van alle nijverheidsinrichtingen, enz., te vervangen door mannen uit eigen schoot, zal alles zijn te herbeginnen. En het zijn wij alleen niet, die zo spreken; een van de vaders van het nihilisme, een der voorlopers van Bakounin, Herzen, schreef:

“Indien het buskruit [4] heden de oude wereld zou doen springen, zou men uit haar as alleen weer niet anders dan bourgeois zien opstijgen!”

Wel, indien wij ons eens ernstig afvragen of de arbeiders bekwaam zijn reeds van morgen af de klasse te vervangen, die tot op heden het economisch bestuur van de maatschappij in handen had, dan geloven wij die gewichtige vraag met een neen te moeten beantwoorden.

Een klasse kan nooit een andere verdringen, zolang zij niet bekwamer en sterker is als degene die zij geroepen is te vervangen. Of denkt men misschien dat een geweldige opstand voldoende is om de kapitalistische ruil- en productiewijze in een socialistische te herscheppen?

Men zal misschien opmerken, dat het onder de huidige omstandigheden de arbeiders onmogelijk is zich omhoog te werken, dat zij genoegzame kennis krijgen om de regeling van het gemeenschapswezen ter hand te nemen — en dat is in zekere zin waar — doch vergeet niet, dat er dagelijks een massa geleerde en ontwikkelde mannen, zoals ingenieurs, natuur- en scheikundigen, kunstenaars, enz. door de uitbreiding der kapitalistische productiewijze in de rangen van het proletariaat worden geworpen en gehouden, die dit laatste in zijn reuzenstrijd tot ontvoogding en vrijmaking zullen meehelpen.

Men zegt, de huidige toestanden vormen de huidige slechte egoïstische karakters. Daarin ligt veel waarheid, maar denken de tegenstrevers van de coöperatie onder de werklieden, die gewoonlijk anarchisten of ultrarevolutionairen zijn, dat, na een geweldige revolutie van enige dagen of maanden, de mensen plotseling van al hun ik-zuchtige kwalen genezen zijn?

Waardoor zijn toch de meeste communistische koloniën ten gronde gegaan? Grotendeels door de ongeschikte karakters van de mensen, die soortgelijke ondernemingen meemaakten. Dit kan niet geloochend worden. Welnu, is het dus niet verstandig de mensen van nu af aan in zekere zin op te voeden tot de gemeenschapszin, die toch de grondslag moet vormen van een socialistische maatschappij? Dat gevoel aankweken is en moet de socialistische rol zijn van de samenwerkende verenigingen.

De sociale revolutie is een schoon geloof, een bezielende hoop, omdat men denkt de sociale ongerechtigheden daardoor ineens te kunnen vernietigen. Maar dat die niet zo spoedig komt als men wel hoopt en men wel eens een streep over de rekening kan maken, heeft de geschiedenis ons geleerd. Van in 1848 en vroeger, dachten o.a. de proletariërs van het grote Parijs dat het reddingsuur geslagen was. Doch, door welke oorzaak ook — dat doet niets ter zake — de heldhaftige pogingen van vele arbeiders, om zich door geweld uit de boeien der kapitalisten te wringen, zijn tot hiertoe mislukt, omdat er mangel bestond aan organisatie, gebrek aan kennis en macht. Het heeft nog nimmer aan revolutionaire propaganda ontbroken. Wie de socialistische literatuur kent, weet dat het heel moeilijk zal wezen om de periode van 1848 op dat gebied te overtreffen. De proef om dus hoofdzakelijk en enkel door agitatie het volk rijp te maken tot zijn ontvoogding, is reeds meer dan eens genomen, en gebleken niet afdoende te zijn.

Wanneer men het volk aanhoudend van niets dan van revolutie spreekt en het in verwachting doet leven, dat die dagelijks gaat uitbarsten, zoals de anarchisten doen, dan overprikkelt men het, waardoor er meer dan eens te betreuren dwaasheden, die meer nadeel dan voordeel doen, begaan worden.

In België en ook in andere landen heeft men dit reeds ten overvloede ondervonden, en blinden zijn het die het niet zien willen. Men herinneren zich slechts de algemene werkstakingen in het Walenland. Hoe werden de uitkomsten in honderden meetings en in duizenden schriftjes daarvan niet opgevijzeld: “De bourgeoisie zou het geen paar weken uithouden, daarom weg met alle organisatiemiddelen, die de uitbarsting daarvan moest vertragen”, en wie inzag hoe een algemene werkstaking in de tegenwoordige omstandigheden onpraktisch en onmogelijk was, werd als een verrader door de revolutieschreeuwers uitgekreten!

Het is waar, het volk, dat lijdt en zucht onder gebrek en kommer, is spoediger te bewegen tot oproer en werkstaking dan tot kalme organisatie en vereniging. Het is ongeduldig en luistert liever naar redenaars, die zijn redding voorspellen door een korte handeling, dan naar die welke het trachten diets te maken, dat men in geen handomdraai de wereld op zijn kop zet. Maar voor hoelang blijft men getrouw?

Hoeveel zijn er bv. van de 50.000 werkstakers, die in 1888 in België de arbeid verlieten in de verwachting dat hun reddingsuur geslagen was, voor de beweging overgebleven? Slechts degenen, die begrepen dat er buiten organisatie geen heil was te verwachten. Die enkelen hebben de grondslagen gelegd van samenwerkende en andere nutbrengende verenigingen, en zijn het vaandel der volksbevrijding getrouw gebleven, terwijl de overgrote massa, die de vereniging niet begreep, maar het werk meehielp staken in de verwachting alles te winnen, tot zijn vroegere onverschilligheid en stompzinnigheid is teruggekeerd!

Dit is zowat de geschiedenis van alle werkstakingen, die aangegaan worden zonder stevige organisatie. En wat een werkstaking in het klein is, is een revolutie in het groot!

Coöperatie is overigens een socialistisch beginsel. Het was de gekende communist en edele denker Robert Owen, die haar in Engeland het eerst aan zijn volgelingen in het bijzonder en aan de werklieden in het algemeen, predikte, als overgangsmiddel tot de communistische maatschappij. De edele man had in zijn communistische stichtingen in Engeland en Amerika ondervonden, hoe onvatbaar de gewone onontwikkelde mensen waren voor de gemeenschapszin en daarom achtte hij de coöperatie een brug, die van de individuele naar de communistische maatschappij moest leiden.

Is nu de coöperatie vooral in Engeland ontaard in gewone handelsondernemingen, dan ligt dat niet aan de coöperatie zelf, maar aan de verkeerde toepassing ervan. Het is omdat de inrichters of bestuurders geen verder vooruitzicht hadden en de coöperatie niet als middel om tot iets hoger te komen, maar als enig doel beschouwden. Doch, wij menen thans genoegzaam aangetoond te hebben, dat de coöperatie als organisatiemiddel in de arbeidersbeweging uitstekend dienst kan doen.

Er zijn nu echter nog een massa andere zedelijke voordelen aan de coöperatie verbonden. Wanneer zij goed is ingericht, kan zij oneindig veel bijdragen om de vrouwen voor het verenigingsleven te winnen en van zijn nut te overtuigen. Treurig en ontmoedigd is meestal de houding der vrouwen tegenover de mannen, die zich met de arbeidersbeweging bemoeien. En dit is vaak geen wonder. De man gaat gewoonlijk daar gans of gedeeltelijk in op, en brengt daardoor geen onmiddellijk voordeel in het gezin.

Rekent daarbij de vrees, dat haar man, door zijn bemoeiingen, zich vervolging of werkverlies op de hals kan halen en men zal de terughouding van de vrouw op dit gebied wat begrijpen.

Anders is het als de vrouw weet dat de vereniging een praktisch en onmiddellijk nut heeft. Dan ziet zij er zo niet tegen op, dat de man daar wat uren voor offert, en een verstandige huisvrouw zal vooral een coöperatieve vereniging steunen, omdat zij weet hoe goed de zesmaandelijkse of jaarlijkse winsten haar van pas komen.

Als nu de coöperatie, gezamenlijk met de andere arbeidsverenigingen er maar voor zorgt, dat zij, door verbod van sterke dranken in hun lokalen, enz. ook het zedelijke gehalte van haar leden tracht te verbeteren, kan het niet uitblijven of de ontwikkelde vrouw moet sympathiek worden voor het streven van de arbeiderspartij.

Een andere zedelijke verbetering, die de coöperatie voor het heil van de werkman kan aanbrengen, is wegvallen van het kopen op krediet, een gewoonte waaraan de meeste arbeidersgezinnen zijn verslaafd en hen ook in een zekere staat van afhankelijkheid houdt. Hoe zij gewoonlijk het fatsoen van het krediet betalen, zullen wij thans niet bespreken, maar zeker is het, dat zij door hun bakkers en winkeliers, naarmate zij arm zijn, soms op de onbeschaamdste wijze worden afgezet. Welnu, de coöperatie kan aan dit schandelijk misbruik de genadeslag toebrengen, en al mag het nu ook zijn kleinste vijand zijn, de werkman is er toch altijd van bevrijd. De zaak is het immers, dat de arbeidersbeweging weinig gebaat is met het zogenaamde “lompen- of straatproletariaat”; de beste leden der arbeidersverenigingen zijn gewoonlijk niet de armsten, maar wel zij, die zich onafhankelijk voelen en door eigen wilskracht en inspanningen zich meer mens achten.

De coöperatieve verenigingen geven ook een blijk van de praktische zin van haar bestuurders en leden, en vooral wij, socialisten, die zo vaak voor dromers en slechteriken worden uitgescholden, kunnen daarmede aan de massa het bewijs leveren, het verkeerde van het onmogelijke en slechte te willen.

In de coöperatieve verenigingen kunnen de werklieden hun commerciële opvoeding verkrijgen, gelijk zij in hun vakverenigingen hun economische en in de propagandaclubs hun politieke ontwikkeling bereiken. En wij herhalen het, deze drie vormen van maatschappijen hebben de werklieden onvermijdelijk nodig, om eenmaal de heerschappij van het kapitalisme te kunnen afschudden.

Een groot verwijt, dat men de coöperatieve verenigingen ten laste legt is, dat zij niet de grote kapitalisten, maar de kleinburgerij treffen, en deze brodeloos maakt.

Dit is echter de geschiedenis van splinter en balk.

Het grootkapitalisme is sinds lange jaren op heel wat bredere schaal bezig met de kleinhandel en de kleinindustrie te verdringen. De broodfabrieken en de kapitalistische genootschappen van alle aard, hebben reeds honderdmaal meer kleine handelaars geruïneerd, dan de werklieden met hun coöperatieve verenigingen in lange jaren zouden vermogen, en doen het voortdurend meer en meer. De handels- en nijverheidstakken, waarvan de arbeiders zich niet meester maken door middel der vereniging, moeten toch ten buit vallen van het kapitalisme, wiens aangroeiende macht natuurlijk niet ten bate der arbeiders kan komen.

Het is dus altijd zoveel gewonnen als de werklieden uit de winsten van hun gezamenlijk verbruik, middelen kunnen verzamelen om hun ontvoogding te verhaasten.

Daarbij, de kleinburgerij, die hoofdzakelijk door het verteer der werklieden, zonder voortbrengende arbeid en gedurende lange jaren een goed bestaan leidde en gedeeltelijk rijk werd, heeft zich over het algemeen niet zeer sympathiek tegenover haar weldoeners, de arbeiders, gedragen.

Altijd heeft zij in geval van verkiezingen en anderszins, de partij gekozen der aristocraten en nooit iets in het voordeel van de werklieden tot stand gebracht; en het feit dat sommige burgers zo kwaad zijn op de coöperatie, is het klaarste bewijs, dat zij hun welstand slechts aan de werklieden hadden te danken.

De werklieden moeten zich dus volstrekt om dit verwijt niet bekreunen, en allerminst de socialisten, die in hun program aan ieder de plicht tot nutbrengende arbeid voorschrijven, waardoor de grote massa der personen, die tussen de productie en het verbruik staan, moeten verdwijnen.

Ziedaar, werklieden en lezers, hoe wij de coöperatie opvatten. Het is onze vaste overtuiging, dat zij ontzaglijk veel kan bijbrengen tot ontwikkeling, tot organisatie der werkliedenpartij, wanneer zij haar weet te benutten en in de goede baan te houden.

Zeker de coöperatie heeft zwakke punten zoals iedere organisatie; maar door ondervinding en wilskracht, kunnen die overwonnen of vermeden worden.

Ik vrees dus niet, vooral aan de werklieden der grote steden en nijverheidscentrums, de coöperatie als middel tot organisatie der arbeiderslegioenen aan te prijzen, en hun raad te geven die te verbinden met de vakverenigingen, ondersteuningskassen en propagandaclubs, zoals wij te Gent doen.

Zo houdt men de partijgenoten goed aan elkaar gesloten, zo vormt men een macht, waarmee de vijand rekening moet houden, en die zich uitbreidt, naarmate wij kennis en liefde weten te verenigen tot het bereiken van ons grootse doel: de vernietiging der armoede.




Bovenstaande is zo wat letterlijk de woordelijke inhoud van mijn voordracht, die ik o.a. te Groningen en te Amsterdam gaf. Verschillende dagbladen hebben er zeer uiteenlopende verslagen over medegedeeld, waarvan sommige vrij gunstig waren. Die ‘lof’ ons door zekere bourgeoisbladen toegezwaaid, heeft sommige partijen in Nederland zeer verwonderd en hen gevolgtrekkingen doen maken, die volgens ons volkomen onjuist zijn.

Alzo heeft onze vriend C. Croll onlangs een brochure het licht gegeven, onder titel: De coöperatie, het Paard van Troje. Daarin vergelijkt hij de coöperatie aan het voornoemde Paard, dat volgens de sage, door het verraad van een jonge Trojaan, door de Grieken in de stad Troje werd gebracht, waardoor deze onder hun heerschappij kwam.

Volgens Croll zou dus de coöperatie een soort van verraad wezen, bekwaam om de “socialistische veste” te vernielen. Dat die vergelijking vergezocht is en erg mank gaat, is zeker.

Een der voornaamste redenen waarvoor C. er meent te moeten voor waarschuwen, is, dat de coöperatie aanleiding geeft tot broodnijd, haat en tweedracht, veroorzaakt door het “zaken doen” dat zij meebrengt. Dit doelt natuurlijk op de beambten die noodzakelijk aan de coöperatie moeten verbonden zijn.

Doch onze vriend C. vergeet, dat de Partij ook zonder coöperatie immer beambten zal nodig hebben naarmate zij groter wordt, want men zal van lieverlede toch ook redacteurs, administrateurs, betaalde rondreizende sprekers, enz. moeten aanstellen, en dan is er eveneens broodnijd, haat en tweedracht te vrezen. Moet daarvoor nu de Partij haar uitbreiding belemmeren? Dat zou dwaas wezen! Mannen die zo afgunstig zijn dat zij niet kunnen lijden dat onze beambten een tamelijk salaris, enz. verdienen, kunnen geen goede socialisten wezen, en een partij die zoveel tucht en onderlinge verdraagzaamheid niet kan dulden, kan onmogelijk de toekomst behoren.

In beginsel heb ik in voorgaande bladzijden die kwestie reeds breedvoerig besproken en aangetoond, welke opvoedende kracht de coöperatie heeft, en wanneer men dàt begrijpt, zal men zozeer de krachten niet betreuren, die daaraan worden besteed. Daarbij, in de verschillende coöperatieve inrichtingen zijn er tal van overtuigde partijgenoten werkzaam, die zich veel minder zouden mogen en kunnen bewegen voor de belangen der Partij, indien zij bij kapitalisten hun brood moesten verdienen.

C. vreest ook dat het wel eens zo ver kon komen, dat de kapitalisten ons door felle concurrentie, weigering van krediet en strooptochten, onze coöperatie, bij al te grote uitbreiding, zouden onmogelijk maken, en hij noemt het “een slechte tactiek de vijand te bestrijden met het enige wapen, waarop hij oneindig sterker is dan wij: het kapitaal met het geld.” Zou het enkel dat wapen zijn, waarop de vijand sterker is dan wij? Ik zou wel eens een wapen willen kennen, waarop het kapitalisme minder sterk is! Wij zijn slechts op één gebied de baas en dat is op het gebied van het getal, en het is dat te bewegen en in te richten, dat eens over de vijand moet doen zegevieren; de middelen om het zover te brengen, meen ik in mijn voordracht aangetoond te hebben.

C. vindt het ook niet waar, dat de coöperatie de arbeiders in een ietwat betere toestand zou brengen, waardoor ze wat minder verdierlijkt en dus wat meer vatbaar zouden zijn voor de socialistische beginselen. Hij beweert dat de kapitalisten daar gebruik zouden van maken en het voordeel dat de coöperatie schenkt, op het loon van hun arbeiders zouden inhalen.

Dit zou slechts kunnen waar zijn, als wij, coöperatie alleen predikten en dat is niet het geval. Bij ons te Gent bv. heeft de steun der coöperatie al machtig veel bijgedragen om de arbeiders In hun loonstrijd te steunen, en menige werkstaking is gewonnen dankzij de steun van Vooruit. Dat is dus het omgekeerde van hetgeen C. beweert.

Terecht hebben de voorstanders van coöperatie als middel, zich altijd beroepen op de resultaten door onze partijgenoten in België daarmede verkregen. Maar in tegenstelling daarvan wijst C. op de Duitse socialisten “die zich zonder ooit aan coöperatie of andere bijzaken te hebben gedaan, hebben ontwikkeld tot de best georganiseerde partij van de wereld.”

Die vergelijking is weer niet juist, want wij missen de prikkel, die de Duitse sociaaldemocraten tezamen houdt: namelijk het Algemeen Stemrecht. Zonder dat zou de Duitse partij ook veel minder betekenen, zonder dan nog het ontwikkeld proletariaat van dit land te rekenen, waar de arbeiders van België en Holland nog ver beneden staan.

Zeker, persoonlijke toewijding moet ons kapitaal zijn, en daarmee kunnen de socialisten reuzenwerken uitvoeren, maar wij moeten een basis hebben waarop die reuzenwerken zijn gegrondvest, opdat zij geen luchtkastelen worden, die bij de minste davering ten gronde storten. En wij herhalen het, onze coöperatieve inrichtingen kunnen machtig veel bijdragen om onze organisatiewerken stevig en duurzaam te maken, opdat zij gezamenlijk met de vakverenigingen, de grondslagen vormen van een toekomende en betere regeling tussen productie en verbruik, en de arbeidende klasse bekwaam maken tot haar historische roeping, tot de zegepraal van het socialisme.

_______________
[1] Er bestond ook nog een andere weversvereniging, minder talrijk, maar meer socialistisch gezind. Uit haar zijn vele van de nog strijdende socialisten gerekruteerd.
[2] Dit waren de socialisten en niet-socialisten.
[3] Naar ons voorbeeld waren sinds onze eerste stichting reeds een viertal andere samenwerkende bakkerijen tot stand gekomen, die echter tot heden toe van weinig betekenis zijn.
[4] Dynamiet was dan nog niet gebruikt!