Werner Vandenabeele

Bert Van Hoorick was dan toch niet de eerste

De KPB en de repressie


Geschreven: 1999
Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, nr. 2, 33ste jrg. juni 1999
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, december 2008

Laatste bewerking: 07 december 2008


Iedereen die enigszins vertrouwd is met de geschiedenis van de repressie wist van het wetsvoorstel van Bert Van Hoorick van 1949 in verband met amnestie voor minderjarigen. In het VMT van maart 1995 bracht Werner Vandenabeele het opnieuw in de belangstelling. Reeds toen had hij sporen ontdekt van een vroeger initiatief van de KPB in dit verband. Ook Elke Vastiau, toen nog studente aan de VUB, was op het spoor gekomen van een vroeger initiatief. Er werd informatie uitgewisseld.

Op 25 november 1947 (dus bijna twee jaar vóór Van Hoorick) diende Jean Fonteyne in de Senaat een wetsvoorstel in “tot verlenging van uitstel voor de tenuitvoerlegging van zekere veroordelingen wegens door minderjarigen gepleegde inbreuken op de veiligheid van de Staat”. Dit voorstel werd medeondertekend door de communistische senatoren Ferdinand Minnaert, Henri Glineur en Jean Taillard. Verwonderlijk is wel dat Bert Van Hoorick zich in 1997 niets meer herinnerde van dat wetsvoorstel. Ook in de bestaande literatuur over de repressie werd daar nergens gewag van gemaakt.

Het blijft duidelijk dat het meestal Van Hoorick was die, op eigen initiatief of in opdracht van de partij, aandacht besteedde aan het probleem van de jeugd in de repressie. Maar ook andere tenoren in de partij, zoals Jean Terfve, Jean Fonteyne en Fernand Demany, kwamen herhaaldelijk tussen in dit verband in het parlement én in de communistische pers.

De KPB was langs de ene kant voorstander van een harde tot zeer harde repressie van de politieke verantwoordelijken en zeker ook de economische collaborateurs, naast een bijna vanzelfsprekend harde aanpak van “die bloed aan hun handen hadden”. Maar anderzijds kwamen zij regelmatig op voor medelijden met de kleine meelopers en vooral voor de jongeren onder hen.

Op 24 november verschenen twee identieke artikels in De Rode Vaan en Le Drapeau Rouge over voorstellen van de KPB om het vraagstuk der zuivering op te lossen. Wie waren nu de indieners van dat voorstel?

Vooreerst Jean Fonteyne (1899-1974). Hij was advocaat en werd reeds in 1934 lid van de KPB, nadat hij reeds lang actief was in de Internationale Rode Hulp en als advocaat van linkse militanten. Tijdens de bezetting was hij een van de stichters en animatoren van Justice Libre, aangesloten bij het Onafhankelijkheidsfront. In juli 1943 werd hij aangehouden en maakte Breendonk en Buchenwald mee. Van 1946 tot 1949 was hij senator voor het arrondissement Thuin-Charleroi. Hij was secretaris van de Senaatscommissie voor Justitie.

Ferdinand Minnaert (1887-1975) was van 1926 tot 1952 gemeenteraadslid voor de KPB in Gent en tussen 1936 en 1939, en 1946 en 1949, gecoöpteerd senator voor de KPB. Op 10 mei 1940 werd hij met de spooktreinen meegevoerd naar Frankrijk en op 17 juli 1941 door de Duitsers aangehouden. Hij bracht bijna vier jaar door in Breendonk en Mauthausen.

Henri Glineur (1899-1978). Gemeenteraadslid van Roux sinds 1926 en burgemeester (1946-1951). Was volksvertegenwoordiger voor Charleroi 1932-1946 en senator 1946-’54. Zat ca. drie jaar gevangen in Breendonk en Buchenwald en was in dit laatste kamp voorzitter van de georganiseerde Belgische weerstandsgroep, waar naast communisten ook socialisten, liberalen en katholieken deel van uitmaakten.

Jean Taillard (1897-1981). Schoonbroer van Joseph Jacqmotte. Was van 1936 tot 1945 provincieraadslid voor Brabant en van 1945 tot 1954 senator voor Brussel. Werd in mei 1940 weggevoerd met de spooktreinen naar Le Vernet en in oktober 1941 door de bezetter weggevoerd. Hij zat ca. 44 maanden in Breendonk, Mauthausen, Dachau.

Alle vier hebben zij niet alleen een belangrijke rol gespeeld binnen de KPB, in gemeente- en provincieraden en in het parlement, zowel voor als na de oorlog. Allen hebben zij de Duitse kampen meegemaakt en ook de Belgische gevangenissen voor en bij het begin van de oorlog. Minnaert en Taillard hebben de spooktreinen meegemaakt en Jean Fonteyne was in juni 1940 actief in een van de commissies die in Frankrijk op zoek ging naar de aangehouden kameraden.

Zij hadden dus alle vier ervaring met gevangenissen én met de gruwelen van de Duitse bezetting en van de collaboratie. Glineur was een Waal, Minnaert een Vlaming, Taillard een Franstalige Brusselaar en Fonteyne een geboren (Franstalige) Vlaming, maar Brusselaar geworden en verkozen in Wallonië.

Gelijktijdig met het wetsvoorstel Fonteyne in de Senaat diende Jean Terfve een voorstel in in de kamer van Volksvertegenwoordigers betreffende de voorlopige invrijheidsstellingen. Dit als reactie tegen wat in de Toelichting genoemd werd de heftige beroering bij de publieke opinie in verband met een reeks invrijheidsstellingen. Het voorstel voorzag in de creatie van een adviserende commissie waarin vertegenwoordigers van de Nationale Raad van de Weerstand en van het Nationaal Verbond van de Politieke Gevangenen zouden zetelen. Jean Terfve was oud-stafchef van de Gewapende Partizanen, kamerlid en oud-minister (tot maart 1947). Het voorstel werd medeondertekend door Bert Van Hoorick en Sam Herssens, beiden oud-politiek gevangenen en kamerleden. Jean Fonteyne en zijn drie medeondertekenaars namen ook het voorstel van Jean Terfve over en dienden het op 25 november in in de Kamer.

Het wetsvoorstel (zie hieronder) vroeg dat alle vrijheidsstraffen voor minderjarigen beneden de twintig jaar opgeschort zouden worden. Op 15 april 1948 werd het voorstel in de Senaatscommissie van Justitie besproken en met 7 tegen 2 stemmen verworpen. Een tegenvoorstel onder de vorm van een amendement van de CVP’er Kluyskens om de voorwaardelijke invrijheidsstelling voor minderjarigen te verruimen werd eveneens verworpen, maar nu met zes tegen vier.

Op 29 april werd het voorstel behandeld in de algemene vergadering van de Senaat. Jean Fonteyne bepleitte zijn voorstel zeer uitvoerig. Ondanks vele soms heftige interrupties van christendemocraten, waaronder Lohest, Baron Orban de Xivry, De Boodt, Baur e.a., hield Fonteyne een vurig en soms emotioneel pleidooi van meer dan anderhalf uur, niettegenstaande de voorzitter hem herhaaldelijk zeer nadrukkelijk aanmaande om bij het voorstel zelf te blijven. Fonteyne zocht naar de wortels van de collaboratie en het incivisme. Hij wees o.m. op de grote fouten die in het verleden werden gemaakt t.o.v. het Vlaamse volk, die meegespeeld hebben bij het verzeilen van vele Vlamingen in de politieke collaboratie. Maar hij benadrukte vooral de zeer nefaste rol van het conservatieve katholieke onderwijs, vooral dan op die jonge incivieken. De overgrote meerderheid van de geïnterneerden waren ingeschreven als katholieken en lazen katholieke kranten (De Nieuwe Standaard, La Libre Belgique, Het Volk). Fonteyne had na de discussie in de commissie, waar sommigen hem té mild vonden, een amendement op zijn voorstel ingediend, dat de schorsing zou beperken tot gestraften van 20 jaar en minder en dat elke deelname aan enig repressief optreden tegenover de burgerbevolking zou uitsluiten.

Hij benadrukte duidelijk dat er geen sprake was van amnestie, noch van vergeven of vergeten. Hij zei o.m. “Mais quelle fierté sera la nôtre et quelle fierté aussi pourront éprouver ces hommes qui ont failli s’ils se trouvent un jour, par les moyens que nous leur procurerons, avoir pris rang parmi les meilleurs fils de notre peuple. Le but de notre proposition est de permettre aux jeunes détenus de s’avancer sur le chemin”. Voorwaardelijke invrijheidsstelling is onvoldoende; er zijn algemene sociale maatregelen nodig om dat doel te bereiken.

De verslaggever, senator Allard (PSC), verwoordde de afwijzing van de commissie door het voorstel als een communistisch propagandamiddel te bestempelen. Hij vond dat men het gerecht én de uitvoerende macht moest vertrouwen. De Senaat had andere taken. PSC’er Lohest sprak in dezelfde zin. De liberaal Lilar en de CVP’er prof. Kluyskens gingen dieper in op het voorstel. Zij hadden groot begrip voor het lot van de jonge delinquenten, maar vonden het voorstel gevaarlijk. Veroordeelden bij verstek zouden er onrechtmatig gebruik kunnen van maken. Individuele maatregelen waren te verkiezen boven een veralgemening. Het voorstel zou volgens hen toch een soort amnestie zijn. Zij pleitten beiden voor een versoepeld systeem van voorwaardelijke invrijheidsstelling.

De minister van Justitie, PSC’er Paul Struye, was het daar grotendeels mee eens. De grens van twintig jaar was zeer willekeurig. De voorwaardelijke invrijheidsstelling was de aangewezen weg. De statistieken bewezen dat minderjarigen proportioneel veel meer van die maatregel zouden genieten dan volwassenen.

Het voorstel, alsmede het amendement van Fonteyne op zijn eigen voorstel, werd door alle andere partijen unaniem verworpen.

In De Rode Vaan van 5-6 mei 1948 trok Bert Van Hoorick zeer hard van leer tegen de CVP. De CVP in haar hemd: “Zij heeft de kleinen doen betalen voor de groten. Zij kon er niet aan uit, een schijn van zuivering door te voeren. Daarom heeft zij de lampisten van het verraad op het altaar der repressie geofferd”.

De niet-communistische pers reageerde zeer divers. De liberale kranten beperkten zich tot een bondig en vrij objectief verslag, zonder commentaar. Het Laatste Nieuws zou echter op 5 mei 1948 het einde van het Links Front definitief uitroepen door nationaalsocialisme en communisme over dezelfde kam te scheren.

De Vooruit gaf eveneens een bondig verslag, maar kwam er op 4 mei op terug als volgt: “De communistische propaganda die uit alle hout pijlen snijdt lag er vingerdik op. De heer Fonteyne bekommerde er zich niet eens om, of er onder die twintigjarigen boosdoeners waren of niet. Zijn enige doel was blijkbaar in zekere kringen van mistevreden incivieken aanhangers te vinden voor het communisme”.

De katholieke pers reageerde feller. Zowel Het Volk als La Libre Belgique verweten de communisten hun dubbelzinnigheid, enerzijds zeer streng en anderzijds demagogisch mild. Maar vooral De Standaard, die zich zeer sterk om het lot van de incivieken bekommerde en ze vooral naar de oude katholieke schaapstal wilde terugvoeren, reageerde zeer hard. Het was louter demagogische propaganda.

Ruim een jaar na het verwerpen van het voorstel Fonteyne zou Bert Van Hoorick dan een nieuw initiatief nemen, dat, alhoewel het niet eens tot een bespreking in de Kamer kwam — door de Kamerontbinding en de niet-herverkiezing van Van Hoorick — toch in de herinnering bewaard is gebleven. Omdat Van Hoorick een Vlaming was die zich in het parlement geregeld als overtuigd Vlaming liet gelden, o.m. bij de dynamitering van de IJzertoren?

Belgische Senaat
zitting 1947-1948

Vergadering van 25 november 1947

Wetsvoorstel tot verlening van uitstel voor de tenuitvoerlegging van zekere veroordelingen wegens door minderjarigen gepleegde inbreuken op de veiligheid van de Staat.

TOELICHTING

MEVROUWEN, MIJNE HEREN,

De bestraffing van het verraad in oorlogstijd werd, in België, door afgetekende ongelijkheid gekenmerkt.

Het kan moeilijk betwist worden dat, over het geheel beschouwd, de leidende persoonlijkheden van het verraad, en namelijk de economische machten die op dit gebied een bijzonder noodlottige morele en stoffelijke invloed hebben uitgeoefend, bij de toepassing van de strafwetten enen van de tuchtmaatregelen, in geval van veroordeling, wat de voorwaardelijke invrijheidstelling en het gevangenisstelsel betreft, een gunstbehandeling hebben genoten en nog genieten.

Deze behandeling doet als bijzonder onbillijk uitkomen het lot dat door ons strafapparaat aan de minderjarige delinquenten toegemeten wordt.

In het oordeel dat over hun misdadigheid dient geveld en in de houding die bij hun verbetering past, moet gewis rekening gehouden worden met de verderfelijke voorbeelden welke een gedeelte van de volwassenen hun tijdens de bezetting gegeven hebben, met de sfeer van ontmoediging en gemeenheid die de ontbinding van de maatschappij vóór de oorlog eigen was, met het dompersysteem en het ondemocratisch karakter van een belangrijk deel van het onderwijs in ons land.

Door afkeuring van die voorbeelden, door zuivering van die sfeer, door gezondmaking van dat onderwijs kan men verhopen hen die er het slachtoffer van waren terug te brengen tot loyale vaderlandsliefde, veeleer dan door bestraffende maatregelen die, in elk geval, als men gaat vergelijken, in botsing komen met het geweten.

J. Fonteyne

Wetsvoorstel tot verlening van uitstel voor de tenuitvoerlegging van zekere veroordelingen wegens door minderjarigen gepleegde inbreuken op de veiligheid van de Staat.

EERSTE ARTIKEL

De tenuitvoerlegging van alle vrijheidsstraffen opgelopen uit hoofde van inbreuken op de artikelen 113, 115 en 118bis van het Wetboek van Strafrecht, door minderjarigen beneden de leeftijd van 20 jaar gepleegd tussen 29 mei 1940 en 1 september 1944, wordt opgeschorst.

Indien, gedurende een termijn van vijf jaar te rekenen met ingang van de datum van de veroordeling, de veroordeelde geen nieuwe veroordeling wegens misdaad of misdrijf oploopt, wordt de straf als ten uitvoer gebracht beschouwd.

In het tegenovergesteld geval, vervalt de opschorting tengevolge van de nieuwe veroordeling.

De verjaring van de straffen loopt niet tijdens de duur van de opschorting.

ART. 2.

Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Staatsblad is bekendgemaakt.
J. Fonteyne
F. Minnaert
H. Glineur
J. Taillard

Bronnen

Vandenabeele W., Een Vergeten Document, VMT, maart 1995.
Vastiau Elke, Amnestie de aangewezen weg?, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, VUB, 1996-97.
Parlementaire documenten Senaat, 25 november 1947, nr.21.
Vastiau E., o.c., interview met Bert Van Hoorick 18.2.1997, pp. 259-260.
Onder andere:
tussenkomst op het Centraal Comité BKP 27-28 augustus 1946, DACOB;
De Rode Vaan, 8 juli 1945, Genoeg Getalmd.
De Rode Vaan, 30 mei 1948, Wij willen niet dat de kleinen betalen voor de groten.
Er was ook de reportage van L.P. BOON in De Rode Vaan van 22 juni-6 juli 1946, Hij was een Zwarte.
Hiervoor steunde ik hoofdzakelijk op de informatie in de dossiers van de CCP in CARCOB: J. Fonteyne (3038), H. Glineur (3046) en J.Taillard (3040) en van de PCC in DACOB: F. Minnaert (4007).
Parlementaire Documenten Kamer, 2 december 1947, nr.43.
Parlementaire Documenten Senaat, 15 april 1948, nr. 268. Parlementaire Documenten Senaat, zitting 29 april 1948, pp. 862-873.
Bert Van Hoorick zou later het standpunt van de partij nogmaals uiteenzetten in een brochure De communisten en de repressie (1949) en in een artikel in Communisme van maart 1949, Het jezuïtisme der reactie in zake repressie.
Verslagen en eventuele commentaren werden nagegaan in Het Volk, De Standaard, La Libre Belgique, Het Laatste Nieuws, La Flandre Liberale en Vooruit.


Zoek knop