Meerwaarde

MEERWAARDE = een deel van de totale waarde die door de arbeiders geschapen wordt en die de eigenaars van de productiemiddelen zich toe-eigenen.

De kapitalist koopt de arbeidskracht van de arbeiders. Door hun arbeid voegen de werknemers aan de oorspronkelijke waarde van de grondstoffen een nieuw geschapen waarde toe. Een deel hiervan verhoogt de productiekosten, nl., de tegenwaarde der lonen (= veranderlijk kapitaal of vk); een ander deel vertegenwoordigt de meerwaarde, nl. de tegenwaarde van het meerwerk (= mw).

Indien wij dit vanuit het standpunt van de arbeidsduur en -kracht bekijken, zien wij dat de totale arbeidsdag bestaat uit een sociaal noodzakelijke arbeidsduur (a) en een toegevoegde arbeidsduur (b).

Tijdens (a) werkt de arbeider voor de reproductie van het verbruikte kapitaal (ck + vk). Tijdens (b) schept hij een waarde die niet aan hem vergoed wordt, maar die door de patroon toch op de markt gebracht wordt. De waarde van dit meerwerk of meerproduct is de meerwaarde.

Praktisch voorbeeld: 10 arbeiders maken samen op één dag 20 stoelen, die door de patroon op de markt gebracht worden tegen 440 F het stuk. De totale gerealiseerde waarde voor de patroon bedraagt dus 20 x 440 = 8.800 F. De rekening van de patroon is de volgende:

a) afschrijvingen voor gebouwen, machines, e.d.
+ uitgaven voor grondstoffen
(= constant kapitaal of ck)3.200 F
b) loonkosten
(= veranderlijk kapitaal of vk)3.500 F
c) meerwaarde of winst
8.800 - (3.200 + 3.500) =2.100 F
8.800 F

Bekijken wij deze rekening vanuit het standpunt van de arbeiders, dan stellen wij vast dat zij 5.600 F nieuwe waarden toevoegden (nl. b + c), doch hiervan slechts 3.500 F (b) ontvingen. Hun arbeidsdag kan als volgt verdeeld worden: zij werkten 8 u. om 5.600 F nieuwe waarden te scheppen. Dit betekent 700 F per uur; zij werden slechts 3.500/700 = 5 u. vergoed. De sociaal noodzakelijke arbeidsduur bedroeg dus 5 u. De drie resterende uren waren toegevoegde arbeidsduur die de patroon toeliet een meerwaarde van (3 x 700 =) 2.100 F te realiseren.

ABSOLUTE MEERWAARDE = deze wordt verkregen door een verlenging van de arbeidsduur (in ons voorbeeld: 9 u. in plaats van 8 u. werken tegen een zelfde loon, geeft een grotere meerwaarde).

Hieraan zijn grenzen: de fysische mogelijkheden van de arbeiders zijn begrensd; zij moeten ook hun familiale, sociale en culturele behoeften bevredigen.

RELATIEVE MEERWAARDE = deze wordt verkregen door de inkorting van de sociaal noodzakelijke arbeidsduur en de verlenging van de toegevoegde arbeidsduur. Dit gebeurt hoofdzakelijk door de opvoering van de productiviteit (het winstbejag en de concurrentiestrijd berusten grotendeels hierop).

Praktisch voorbeeld: indien in onze vorige uiteenzetting de tien arbeiders 30 stoelen maken en de kosten en inkomsten gelijk blijven, realiseert de patroon 13.200 F (= 30 x 440 F) of een meerwaarde van 6.500 F. De sociaal noodzakelijke arbeidsduur bedraagt nog slechts ± 3 u. De resterende + 5 u. werken de arbeiders zuiver voor de patroon!

MEERWAARDEVOET = de verhouding tussen het gedeelte van de totale nieuwe waarde, dat naar de patroon gaat (= meerwaarde of mw) en het gedeelte dat naar de arbeiders gaat (= loon, veranderlijk kapitaal of vk, m.a.w. de meerwaardevoet = mw / vk.

Deze geeft ook de graad van uitbuiting aan (in ons eerste voorbeeld 2.100 / 3.500 of 60 %; in het tweede voorbeeld 6.500 / 3.500 of 185 %).

MWBEL