Georges Politzer
Beginselen van de filosofie
Deel 4 — De dialectiek


Tweede wet: de wisselwerking

1 De aaneenschakeling van de processen

Aan de hand van de ontwikkelingsgeschiedenis van de appel hebben wij gezien wat een proces is. Wij willen op dit zelfde voorbeeld nog eens dieper ingaan. Wij hebben onderzocht waaruit de appel is ontstaan en daarbij tot de boom moeten teruggaan. Maar ten aanzien van de boom kan weer dezelfde vraag gesteld worden. Het bestuderen van de appel brengt ons tot het onderzoeken van de oorsprong en de bestemming van de boom. Waaruit is de boom ontstaan? Uit de appel. Uit de gevallen appel die in de grond is vergaan en waaruit een nieuwe loot is gegroeid. En dit brengt ons weer tot het bestuderen van de grond, de voorwaarden waaronder de pitten van de appel tot een loot zijn uitgegroeid, de invloeden van de lucht, van de zon enz. Terwijl wij dus begonnen waren met het bestuderen van de appel, zijn wij via de ontwikkelingsprocessen van de appel en de boom voortgegaan met het onderzoeken van de bodem. Wij hebben hier dus te maken met een aaneenschakeling van processen. Dit zal ons in staat stellen de tweede wet van de dialectiek te formuleren en te bestuderen, nl. de wet van de wisselwerking.

Als tweede voorbeeld van een aaneenschakeling van proces willen wij nog de geschiedenis van de Arbeidershogeschool nemen. Uitgaande van de dialectische zienswijze, zullen wij ons in de eerste plaats afvragen waaruit deze Arbeidershogeschool ontstaan is. Het eerste antwoord hierop is: in de herfst van het jaar 1932 werd door een aantal kameraden op een bijeenkomst besloten te Parijs een arbeidershogeschool te stichten voor de studie van het marxisme.

Maar hoe kon dit comité op het idee komen om de studie van het marxisme te bevorderen? Omdat het marxisme bestaat uiteraard. Maar waar komt dan het marxisme vandaan?

Wij zien dus da: het onderzoeken van de aaneenschakeling van processen tot een indringende en volledige studie leidt. Als wij nog verder gaan en ons afvragen waar het marxisme vandaan komt, dan moeten wij tenslotte vaststellen dat deze theorie het bewustzijn zelf van de arbeidersklasse is. Wij zien tegelijk dat de arbeidersklasse dus bestaat (of men er nu voor of tegen is). En dan moeten wij weer de volgende vraag stellen: waar komt het proletariaat vandaan? Wij weten dat het voortkomt uit een economisch stelsel, het kapitalisme. Wij weten ook dat de verdeling van de maatschappij in klassen, dat klassenstrijd niet, zoals onze tegenstanders beweren, een uitvinding van het marxisme is, maar dat het marxisme de klassenstrijd slechts constateert en dat het zijn kracht juist put uit het bestaande proletariaat.

Van proces tot proces zijn wij bij ons onderzoek dan beland bij de studie van de levensomstandigheden onder het kapitalisme. Wij hebben hier dus een aaneenschakeling van processen, die laat zien hoe alles met elkaar samenhangt en op elkaar inwerkt. Dit is de wet van de wisselwerking.

Tot slot willen wij aan de hand van dezelfde twee voorbeelden van de appel en de Arbeidershogeschool te Parijs nog eens nagaan hoe een metafysicus te werk zou zijn gegaan.

Ten aanzien van het vraagstuk van de appel zou hij slechts de vraag gesteld hebben: waar komt de appel vandaan? En hij zou genoegen genomen hebben met het antwoord: de appel komt van de boom. Verder zou hij dus niet gezocht hebben.

Ten aanzien van de Arbeidershogeschool zou hij zich tevreden hebben gesteld met de verklaring dat deze school is opgericht door een groep mensen, die “het Franse volk in het verderf willen storten” of soortgelijke praatjes.

De dialecticus echter ziet de gehele aaneenschakeling van processen die tot het bestaan van de appel en van de Arbeidershogeschool hebben geleid. Hij verbindt het bijzondere feit, het onderdeel, met het geheel.

Hij verbindt de appel met de boom en gaat dan nog verder terug tot aan de natuur in zijn geheel. De appel is niet alleen de vrucht van de boom, maar van de gehele natuur.

De Arbeidershogeschool is niet alleen de “vrucht” van het proletariaat, maar ook van de kapitalistische maatschappij.

In tegenstelling tot de metafysica, die de wereld als een geheel van stil- en van elkaar losstaande dingen beschouwt, ziet de dialectiek de wereld dus als een geheel van processen. En zoals dit dialectische standpunt voor de natuur waar blijkt te zijn, zo geldt het ook voor de maatschappij.

“De oude methode van onderzoek en van denken, die Hegel de “metafysische” noemt, die zich bij voorkeur bezig hield met het onderzoek van de dingen als gegeven, vaste feiten ... was in haar tijd zeer zeker historisch gegrond.”[39]

In deze tijd bestudeerde men de dingen, en ook de maatschappij, als een geheel van vaststaande, gegeven dingen. Die niet alleen niet veranderden, maar bovendien — en dit geldt vooral voor de maatschappij — niet gedoemd waren te verdwijnen.

Engels wijst op de grote betekenis van de dialectiek, deze:

“ ...grote, fundamentele gedachte, dat de wereld niet als een complex van geheel voltooide dingen moet worden opgevat, maar als een complex van processen, waarin de schijnbaar stabiele dingen niet minder dan hun gedachtenafbeeldingen in ons hoofd, de begrippen, aan een ononderbroken verandering van worden en vergaan zijn onderworpen, waarin zich bij alle schijnbare toevalligheid en ondanks alle tijdelijke achteruitgang tenslotte een voorwaartsgaande ontwikkeling doorzet.”[40]

De kapitalistische maatschappij moet dus evenmin als een geheel van voltooide dingen beschouwd worden, maar integendeel als een geheel van processen.

De metafysici zijn er zich wel van bewust, dat de kapitalistische maatschappij niet altijd bestaan heeft en dat hij een voorgeschiedenis heeft, maar zij menen dat met het kapitalisme, de ontwikkeling van de maatschappij heeft opgehouden en alles voortaan zal blijven zoals het is. Zij beschouwen al het bestaande dus als voltooid en niet als het begin van een nieuw ontwikkelingsproces. De geschiedenis van de schepping van de wereld door God is een verklaring van de wereld als een geheel van voltooide dingen. God heeft op iedere scheppingsdag een afgeronde taak verricht. Hij heeft de planten, de dieren en de mensen eens en voor al geschapen, hieruit ontstond de theorie van het “fixisme”.

De dialectische denkwijze staat hier lijnrecht tegenover. Zij beschouwt de dingen niet als vaststaand, maar als in beweging. Voor de dialectiek is geen ding voltooid, maar altijd weer het begin van een nieuw proces, altijd weer bezig zich te’ wijzigen en zich te ontwikkelen. Daarom zijn wij ook zo zeker van de verandering van de kapitalistische maatschappij in een socialistische. Daar niets ooit voorgoed voltooid is, is ook de kapitalistische maatschappij slechts het einde van een ontwikkelingsproces, waaruit de socialistische en vervolgens de communistische maatschappij zal ontstaan. Er is en er zal altijd een voortdurende ontwikkeling zijn.

Maar wij moeten oppassen dat wij de dialectische ontwikkeling niet als een voorbeschikking gaan beschouwen, zodat men ons de vraag zou kunnen stellen: “als jullie zo zeker zijn van de verlangde omwenteling, waarom dan nog te strijden?” Marx heeft immers gezegd: “Bij de geboorte van het socialisme moet er een verloskundige zijn.” Vandaar de noodzaak van de revolutie en de strijd.

De dingen zijn immers niet zo eenvoudig. Wij mogen niet de rol van de mensen vergeten die de ontwikkeling kunnen vertragen of bespoedigen (deze kwestie zullen wij nog bespreken in het vijfde hoofdstuk, over het historisch materialisme).

Hier willen wij alleen vaststellen dat er op alle gebieden een aaneenschakeling van processen voorkomt, die door de innerlijke wetmatigheid van de dingen plaatsvinden. Voor de dialectiek is niets voltooid. In de ontwikkeling is er dus nooit een slotscène. In het schouwspel van de wereld vormt het laatste bedrijf van een stuk steeds het eerste bedrijf van een volgend stuk.

2 De grote ontdekkingen van de 19e eeuw

Wij hebben al besproken dat het de wetenschappelijke ontdekkingen van de 19e eeuw waren die de geleerden, en met hen Marx en Engels, ertoe brachten de metafysische denkwijze te verlaten en de dingen in hun dialectische beweging te zien. Tot deze vooruitgang van de dialectiek droegen in de eerste plaats de drie ontdekkingen bij waarop Engels heeft gewezen in zijn werk Ludwig Feuerbach en het einde van de Duitse klassieke filosofie[41]

1) De ontdekking van de levende cel en van zijn ontwikkeling.[42]

Voor deze ontdekking was men bij het wetenschappelijk onderzoek van het “fixisme” uitgegaan. De soorten werden beschouwd als volkomen vreemd aan elkaar. Bovendien maakte men een streng onderscheid tussen het plantenrijk en het dierenrijk.

Daarop volgt dan de ontdekking van de levende cel, die een wetenschappelijk nauwkeurige inhoud geeft aan de evolutiegedachte, waarvoor al door de 18e eeuwse geleerden en denkers het klimaat was geschapen. Men kwam tot het inzicht dat het leven bestaat uit een opeenvolging van worden en vergaan en dat elk wezen uit een vereniging van cellen is opgebouwd. Dit inzicht heft elk onderscheid tussen het planten- en dierenrijk op en verdrijft zodoende de metafysische denkwijze.

2) De ontdekking van de omzetting van de energie.

Vroeger ging men bij de natuurkunde van de mening uit dat bijvoorbeeld geluid, warmte en licht verschijnselen waren, die volstrekt vreemd aan elkaar waren. Maar in de 19e eeuw komen de natuurkundigen tot de ontdekking dat deze verschijnselen in elkaar over kunnen gaan, dat dus de anorganische natuur, evenals de levende natuur, uit een aaneenschakeling van processen bestaat. Dit nieuwe inzicht betekende eveneens een dodelijke slag voor de metafysica.

3) De ontdekking van de evolutie bij mens en dieren.

Darwin bewijst ons, zo schrijft Engels, dat alle organische natuurproducten, de mens daarbij inbegrepen, het resultaat zijn van een lang ontwikkelingsproces uit enkele oorspronkelijke, eencellige kiemen: alle leven in de natuur berust op een lang ontwikkelingsproces van de cel.

En Engels concludeert dat wij, dankzij deze drie grote ontdekkingen, het verband kunnen zien tussen de processen in de natuur, niet alleen binnen de verschillende gebieden maar ook daartussen.

De wetenschap heeft dus de formulering van de wet van de wisselwerking mogelijk gemaakt.

Tussen delfstoffen-, planten- en dierenrijk dus geen scherpe scheidingen, maar slechts een keten van processen. Dit geldt ook voor de maatschappij. De verschillende maatschappelijke stelsels die de geschiedenis van de mensheid gekend heeft, moeten dus beschouwd worden als een reeks van processen, waarin het ene stelsel noodzakelijk uit het vorige tot ontwikkeling moest komen.

Wij moeten dus onthouden dat de wetenschap, de natuur en de maatschappij gezien moeten worden als een samenhangende reeks van processen en dat de motor in de ontwikkeling de innerlijke wetmatigheid of het autodynamisme is.

3 De historische of spiraalsgewijze ontwikkeling

Wanneer wij het ontwikkelingsproces, dat ons nu duidelijk begint te worden, nog eens nader bezien, dan constateren wij dat de appel bijvoorbeeld het product is van een aaneenschakeling van processen. Waar komt de appel vandaan? De appel wordt voortgebracht door de boom. Waaruit ontstaat de boom? Uit de appel. Wij zouden dus kunnen denken dat wij hier te maken hebben met een vicieuze cirkel, waarin wij ronddraaien om steeds weer op hetzelfde punt terug te keren. Boom, appel. Appel, boom. Hetzelfde geldt voor het voorbeeld van het ei en de kip. Waar komt het ei vandaan? Uit de kip. Waaruit ontstaat de kip? Uit het ei.

Volgens deze redenering zouden wij niet met een ontwikkelingsproces te doen hebben, maar met een kringloop en op grond van deze schijn is men dan ook op de gedachte van een “eeuwige kringloop” gekomen. Volgens deze gedachtegang zouden wij steeds op hetzelfde punt, op ons uitgangspunt terugkeren.

Maar laten wij het vraagstuk nog eens nauwkeurig onderzoeken.

1) Wij hebben een appel.
2) Na ontbinding groeien er uit deze appel één of meer bomen.
3) Elke boom zal niet één maar meer appels voortbrengen.

Wij keren dus niet tot hetzelfde punt terug; wij komen weliswaar weer bij de appel terecht, maar nu op een ander plan. Ook als we uitgaan van de boom.

1) Eén boom brengt
2) Appels voort en uit deze appels groeien
3) Appelbomen.

In dit geval komen wij eveneens terug bij de boom, maar op een ander plan. Het gezichtspunt is verruimd.

Wij hebben dus niet te maken met een kringloop, dit was slechts schijn, maar met een ontwikkelingsproces dat wij een historische ontwikkeling zullen noemen. De geschiedenis toont aan dat de tijd wel degelijk zijn sporen nalaat. De tijd verstrijkt, maar de dingen keren in hun ontwikkeling nooit op hetzelfde punt terug. De wereld, de natuur en de maatschappij geven dus een historische ontwikkeling te zien, een ontwikkeling die in de filosofie ook wel beschreven wordt als een ontwikkeling in de vorm van een spiraal.

Dit beeld wordt gebruikt ter verduidelijking van het begrip; met deze vergelijking wil men laten zien dat de dingen zich ontwikkelen volgens een cirkelvormig proces, zonder dat zij daarbij op hetzelfde punt terugkeren. Zij keren steeds op een iets hoger, op een ander plan terug en zo tekent zich dus een klimmende spiraal af.

De wereld, de natuur en de maatschappij hebben dus een historische ontwikkeling (in de vorm van een spiraal) en de bewegende kracht hierin is zoals wij weten het autodynamisme.

4 Conclusie

In deze eerste hoofdstukken over de dialectiek hebben wij de twee eerste wetten bestudeerd: die van de verandering en die van de onderlinge samenhang en wisselwerking. De kennis van deze twee wetten was noodzakelijk voor de bestudering van de wet van de tegenstrijdigheid, die ons in staat zal stellen de beweegkracht van de “dialectische ontwikkeling” te begrijpen, het autodynamisme.

In het eerste hoofdstuk over de dialectiek hebben wij gezien waarom deze theorie lange tijd door de metafysische denkwijze overschaduwd is en waarom het materialisme van de e eeuw metafysisch was.

Nu wij de drie grote ontdekkingen besproken hebben die het mogelijk maakten dat het materialisme zich verder ontwikkelde en dialectisch werd, kunnen wij ook beter begrijpen waarom de geschiedenis van deze filosofie de drie bekende periodes moest doormaken: 1) het materialisme van de Oudheid (theorie van de atomen) 2) het materialisme van de 18e eeuw (mechanisch en metafysisch) 3) het dialectisch materialisme.

Wij hebben vastgesteld dat het materialisme uit de wetenschap is ontstaan en er steeds mee verbonden blijft. Na de laatste drie hoofdstukken beseffen wij hoe waar dit is. Bij de bestudering van de dialectische beweging en verandering en vervolgens van de wet van de onderlinge samenhang en wisselwerking, hebben wij immers geconstateerd dat al onze bewijsvoeringen op de wetenschappen berusten.

In onze dagen zijn de wetenschappelijke onderzoekingen uiterst gespecialiseerd en de geleerden (die over het algemeen onbekend zijn met het dialectisch materialisme) vaak niet in staat de betekenis van hun speciale ontdekkingen in het raam van het geheel van de wetenschap te overzien. De filosofie, die immers de verklaring van de wereld en de meest algemene vraagstukken beoogt, en in het bijzonder het dialectisch materialisme, heeft tot taak om het verband te leggen tussen de bijzondere ontdekkingen van de verschillende takken van wetenschap en daarvan een samenvattend beeld te geven. En zodoende een theorie te ontwikkelen die ons in staat stelt om, zoals Descartes zei, hoe langer hoe meer “heer en meester” van de natuur te worden.

_______________
[39] Idem, blz. 35.
[40] Fr. Engels: Feuerbach, blz. 36.
[41] Door hun ontdekking van de organische cel als “de eenheid, waaruit zich door vermenigvuldiging en differentiatie het gehele planten- en dierenlichaam ontwikkelt” toonden Schwann en Schietden de continuïteit van de twee grote rijken van de levende natuur aan.
[42] “Zolang wij de dingen als rustend en levenloos, ieder voor zich naast en na elkaar beschouwen, stoten wij zeer zeker niet op tegenstrijdigheden bij hen. Wij vinden dan bepaalde eigenschappen, die gedeeltelijk gemeenschappelijk, gedeeltelijk verschillend, ja onderling tegenstrijdig, maar in dat geval over verschillende dingen verdeeld zijn en dus geen tegenstrijdigheid in zichzelf hebben. Voorzover dit gebied van de beschouwing toereikend is, hebben wij ook aan de gewone, metafysische denkwijze genoeg. Maar heel andere ziet het eruit zodra wij de dingen in hun beweging, hun verandering, hun leven, in hun wederkerige inwerking op elkaar gaan beschouwen. Dan verzeilen we terstond in tegenstrijdigheden”. (Fr. Engels: Anti-Dühring, blz. 156-157)