Max Beer
Algemene geschiedenis van het socialisme
Hoofdstuk 36


De Tweede Duitse revolutie (1848-1849)

Politieke gebeurtenissen

Wij hebben te zijner tijd in het licht gesteld dat de eerste Duitse omwenteling (1516-1536) zich hoofdzakelijk tot de landbouwers beperkt heeft. Ook dat een streven naar de Duitse eenheid en communistische elementen daarin gemengd waren. Het resultaat van gezegde omwenteling was een gedeeltelijke kerkhervorming alsmede de overwinning van de landsvorsten en de grondadel. De Tweede Duitse revolutie die wij thans te bespreken hebben (1848/49) is in hoofdzaak een burgerlijk-liberale en nationale beweging geweest, waarin ook denkbeelden van een sociale hervorming een rol hebben gespeeld.

Het politiek verloop van de Tweede Duitse revolutie is — kort samengevat — als volgt geweest. Zowel in Oostenrijk als in Pruisen — derhalve de twee belangrijkste bondsstaten — was sinds 1830 het streven van de burgerij steeds meer gericht geweest op de verwijdering van het absolute monarchaal gezag en van de nationale verbrokkeling, en voorts op de bevordering van het liberalisme en van de nationale eenheid. In de kleine bondsstaten — in het bijzonder in Zuid-Duitsland — openbaarde dit drijven zich in nog sterkere mate. De onafgebroken geldnood van de regeringen kwam de burgerij uitnemend te stade en stelde haar in de gelegenheid tegenover de vorsten nadrukkelijk voor haar eisen op te komen. Reeds tegen het einde van 1847 heerste een sterke geest van verzet en toen de mare van de Parijse Februarirevolutie (1848) in Duitsland doordrong, brak ook hier de storm los, — de 13 maart in Wenen en de 18de van dezelfde maand in Berlijn. In de kleinere bondsstaten was de gisting reeds sinds einde februari gaande. Aanvankelijk bogen de vorsten en de adel het hoofd voor de opstekende storm. Zij namen de vlucht of verklaarden zich eensgezind met de revolutie, in de hoop aldus tenminste het leven te redden. Maar de golven van de omwenteling kwamen weldra tot rust, voor een deel tengevolge van de aangeboren behoudzucht van de Duitse burgerij, — voor een deel ook tengevolge van haar vrees voor het proletariaat dat, zoals wij in een volgend hoofdstuk zullen vernemen, met sociaal-politieke eisen optrad.

In Berlijn werden door de burgerlijke ministers onderhandelingen geopend met de kroon, ten einde tot overeenstemming te komen aangaande een grondwet en een burgerlijk-adellijke coalitieregering. In Wenen wenste de burgerij in de eerste plaats een keizerlijk hof in haar midden terug te zien en de rust en orde te herstellen die voor het zakenleven onmisbaar zijn.

De Duitse Nationale Vergadering die uit het algemeen kiesrecht was voortgekomen en de 18de mei in Frankfort a. M. in de St. Paulskerk haar zittingen had aangevangen, verdwaalde in eindeloze debatten en deed geen enkele poging de soevereiniteit van het Duitse volk te vestigen en daaraan een duurzaam karakter te geven. Ook stond zij vijandig tegenover alle sociaal-politieke denkbeelden. Intussen herstelden de vorsten zich van de revolutieschrik en toen einde juni de nederlaag van het Parijse proletariaat bekend werd, stak de reactie het hoofd weer op en begon zij haar toebereidselen te treffen voor het herstel van de oude toestand.

In oktober trok Windischgrätz tegen Wenen op en bestormde de stad de 30 en 31 oktober en de 1ste november. En Wenen bezweek voor de overmacht der wapens. Negen dagen daarna werd de Pruisische vergadering door graaf Wrangel uiteengejaagd. In maart 1849 werd de oude toestand in Wenen hersteld. Einde maart bood de Nationale Vergadering van Frankfort de koning van Pruisen de Duitse kroon en het Duitse volk de gereedgemaakte liberale rijksgrondwet aan. De koning van Pruisen wees het aanbod van de hand, het Duitse volk nam de grondwet aan, maar de regeringen ontbonden de volkskamers. De rechterzijde verliet de Nationale Vergadering. De linkerzijde, als rompparlement overgebleven, trok naar Stuttgart. De weigering van de grondwet voerde in mei tot een opstand in Dresden en tot een beweging die de 23ste juli 1849 eindigde met de overgave van Rastatt. Het waren alom Pruisische troepen die de orde herstelden.

De Tweede Duitse revolutie was geëindigd. Wederom was de overwinning van de landsvorsten en van de adel het slot. Intussen waren de overwinnaars genoodzaakt met de overwonnenen een schikking te treffen, aangezien de laatsten in het bezit waren van de economische macht. Deze tegemoetkomingen maakten de vorsten en de adel tot de uitvoerders van de wilsbeschikkingen van het jaar 1848, ofschoon zij volstrekt ongeschikt waren het werk in de geest van dat jaar te voleindigen. In weerwil van een buitengewone inspanning gedurende de hierop volgende halve eeuw, is slechts stukwerk tot stand gekomen dat door de jaren 1914 tot 1918 verbrijzeld is. Geen bemoeiingen van het verstand en van de wil, ook al worden zij door personen van heroïsche afmetingen volbracht, kunnen straffeloos de ontwikkeling van de klassen en van hun strijd vervalsen en tegenhouden.

Maatschappelijke stromingen. 1848/49

In de jaren van de Duitse Revolutie aanschouwden een aantal tijdschriften het levenslicht die een min of meer sociaaldemocratisch karakter hadden. Reeds ontmoet men in deze geschriften nu en dan de uitdrukking “sociaaldemocratie”. Wij noemen van deze tijdschriften: de “Neue Rheinische Zeitung”, in Keulen, geleid door Marx, Engels, Wilhelm Wolff, Freiligrath, — Berliner Zeitungshalle van G. Julius — “Volksfreund”, Berlijn, van Gustav Adolf Schlöffel, “Das Volk”, Berlijn, van Born, “Die Verbrüderung”, Berlijn-Leipzig, van Born en Schwenniger, “Der Urwähler, Berlijn, van Weitling, “Fliegende Blätter”, Breslau, van F. Behrend, “Die Hornisse”, Kassel. Daarnevens ontstonden organen van vakverenigingen, zoals “Promotheus”, “Konkordia”, in verband met de organisatie van de arbeidersverbroedering.

In het mengelmoes van wensen en eisen vanwege de arbeidende lagen der bevolking waren twee onderscheiden stromingen zeer duidelijk waar te nemen. De ene daarvan werd door Marlo vertegenwoordigd, en haar leuze was: reorganisatie van het economisch leven op de grondslag van de inningen, — de andere had Born tot woordvoerder en verlangde: erkenning van de klassentegenstelling tussen kapitaal en arbeid, organisatie van de arbeidersklasse, coöperatieve productieverenigingen met steun van de staat. In het kamp van Marlo bevonden zich de handwerkers, terwijl de fabrieksarbeiders en andere proletariërs zich rondom Born geschaard hadden.

De getalsterkte van de beide kampen laat zich uit de volgende statistische gegevens min of meer berekenen. In 1846 telde men in Duitsland ongeveer 457.000 handwerksmeesters die ongeveer 385.000 gezellen en leerlingen bezig hielden. Voorts waren er 79.000 fabrieksondernemingen met 551.000 arbeiders. In het overige Duitsland met inbegrip van Oostenrijk, moet de getalverhouding tussen de beide kampen nog gunstiger voor het handwerksbedrijf geweest zijn.

De inwendige gesteldheid van de handwerker was overheersend: een zeker zwak voor het inningswezen, en afkeer van de vrijheid van beroep, daarbij de mening dat een nieuwe regeling van het gildewezen nodig was, aangezien het moderne economisch leven een terugkeer, zonder meer, tot de middeleeuwen niet toeliet.

Aan deze richting kwam professor Marlo tegemoet. Als afgevaardigde van de volksvergadering van Kassel had hij deelgenomen aan de handwerkersbijeenkomst in Hamburg (eerste week van juni 1848) en in Frankfort a. M. (15 juli-15 augustus). Hij heeft daar op de aanwezigen een sterke invloed uitgeoefend. De bijeenkomst van Frankfort was in de volle zin een congres dat uit 116 afgevaardigden was samengesteld en zich tot taak gesteld had een beroepsregeling uit te werken en een plan te ontwerpen tot oplossing van de sociale kwestie. Ook de gezellen zonden afgevaardigden die evenwel niet werden toegelaten. Toen deze tegen die weigering protest hadden ingediend, besloot het congres tien vertegenwoordigers van de gezellen toe te laten, doch hun slechts een adviserende stem toe te kennen. De gezellen sloegen deze tegemoetkoming af en belegden in Frankfort een eigen congres dat tegelijkertijd met het congres van de meesters bijeenkwam. Overeenkomstig de raad van Marlo luidden de wensen van de handwerksmeesters: in de plaats van de beroepsvrijheid een gemoderniseerde, op het gildewezen gebaseerde beroepsregeling, een onderling verbond van het gereglementeerde kleinbedrijf, instelling van beroepsraden en beroepskamers en van een sociaal parlement.

Het resultaat van de beraadslagingen van het handwerkersbazencongres van Frankfort werd op schrift gesteld in een rekest dat bij het economisch comité van de Nationale Vergadering werd ingediend. Maar het genoemde comité dat, evenals de Nationale Vergadering, liberaal was, weigerde het rekest in overweging te nemen.

Ook het gezellencongres onderging de invloed van Marlo. Het programma dat daar werd vastgesteld, vermeldde: de invoering van een gemoderniseerd inningswezen, belangrijk afwijkende van de vroegere regeling, thans met inachtneming van de hoog ontwikkelde industriële toestanden, met erkenning van de gelijke rechten van alle producenten en zich uitstrekkende over alle beroepszaken die in de hedendaagse maatschappij tot stand kunnen komen. Voorts werd dezerzijds de wenselijkheid uitgesproken van beroepsraden en -kamers, ook van een ministerie van arbeid. Verder nog algemeen kiesrecht, leerplicht, vakscholen, 12-urige werktijd (met inbegrip van de rusttijden voor de maaltijd), wettelijk vastgestelde minimumlonen, ziekenkassen, progressieve vermogens- en inkomstenbelasting, beschermende rechten op de invoer van afgewerkte fabricaten, verkoop van de kroondomeinen of wel verpachting op langen termijn aan landbouwers en beoefenaars van het kleinboerenbedrijf, stichting van vestigingskoloniën ten behoeve van de overtollige bevolking.

De vrees voor overbevolking zat in die dagen in de lucht. Ook Marlo was daar niet geheel vrij van en kwam er zelfs toe als maatregel tegen een te snelle toename van de bevolking een beperking van de huwelijken van onbemiddelde personen voor te stellen.

Een gans andere stemming heerste in de grootsteedse middelpunten van het industriële leven. Reeds weinige dagen na het uitbreken van de Maartrevolutie hoorde men gewagen van de klassentegenstellingen tussen kapitaal en arbeid. Zo schreef de “Berliner Zeitungshalle” in dato 23 maart:

“De waarheid is dat ook bij ons, evenals in Frankrijk en Engeland, de breuk tussen de burgerklasse en de arbeidersklasse een voldongen feit is.”

Het eerste nummer van het door Stefan Born geleide “Volk” (25 mei 48) verklaart:

“Wanneer wij van het volk spreken, dan beweert te vaak eenieder daartoe te behoren en toch is dit orgaan bestemd slechts een bepaalde klasse in de staat te vertegenwoordigen en wel de arbeidende klasse die onderdrukt wordt en loonarbeid verricht.”

Het verenigingsleven van de arbeiders werd steeds levendiger, weldra ontstonden arbeidersorganisaties, straks onder leiding van Born een algemene arbeidersbond die ten doel had de Duitse arbeidersklasse op politiek terrein en voor de coöperatie te organiseren. Het orgaan van de arbeidersbond droeg de naam van “de Verbroedering”. Het verscheen in Leipzig gedurende de jaren 1848 en 49 en stond aanvankelijk onder leiding van Born. Hier ontwikkelde hij de gedachte dat het er niet om ging uitgewerkte utopieën te ontwerpen en uit vernuftige verzinsels ideaalstaten samen te stellen, maar de klassenstrijd te ontwikkelen waarvan het doel zou zijn “de gemeenschappelijke exploitatie van de productiemiddelen in te voeren. Al wat gereed is”, zo luidt de vermaning van Born, “werkt in reactionaire richting, — alleen in de beweging, in het ontwikkelingsproces is het leven en de vooruitgang.

De belangrijkste verrichting van de Arbeidersbond is het arbeiderscongres in Berlijn geweest, (laatste week van augustus 1848). Het bestond uit 40 gedelegeerden die de grote steden van Duitsland vertegenwoordigden. (Berlijn, Breslau, Chemnitz, Dresden, Hamburg, Koningsbergen, Leipzig, München). Ook het Frankfortse gezellencongres had een afgevaardigde gezonden. Voorzitter was de oude Breslause professor Nees von Esenbeck (1776-1858), — vice-president was Stefan Born, secretaris L. Bisky, een Berlijns goudwerker die een onbetwiste populariteit genoot.

De beslissingen van het congres liepen over: politieke organisatie, oprichting van vakverenigingen en coöperatieve productie instellingen, recht op arbeid, algemeen en gelijk kiesrecht in staat en gemeente, — vermindering van de militaire diensttijd, — afschaffing van de eisen van welgesteldheid bij het sluiten van een huwelijk, — opheffing van alle indirecte belastingen, — vaststelling van een tienurige normale werkdag, — beperking van het aantal leerlingen, — verbod van alle arbeid door kinderen van minder dan 14 jaar, — algemene leerplicht, — verplichte ontwikkelingsscholen voor jonge arbeiders, — medezeggenschap van de arbeiders bij de keuze en benoeming van de leiders van de fabrieken.

Uit de Arbeidersbond is later de organisatie van de Arbeidersverbroedering voortgekomen, wier orgaan ook de naam van “Verbroedering” droeg. De leiders waren Born, de architect Schwenninger (van Eessen) en de goudwerker L. Bisky. Zij belegden samenkomsten en congressen, leidden de beweging, traden met Marx, Wolff en Schapper in verbinding en legden in alle richtingen een levendige ijver aan de dag, totdat bij het einde van de revolutie ook voor de verbroedering het laatste uur geslagen had.

Het einde van de Communistenbond

Reeds in de eerste dagen van de revolutie waren de meeste leden van de Bond naar Duitsland getrokken ten einde in communistische geest deel te nemen aan de strijd. Alom onderscheidden zij zich door hun dapperheid en door hun talent als aanvoerders in de pers, in de vergaderingen en op de barricades. Evenwel traden zij nergens onmiddellijk voor de proletarische omwenteling op, aangezien naar het oordeel van Marx de Duitse toestanden nog niet voldoende gerijpt waren. Marx, Engels, Freiligtath, Wolf, Weerth waren werkzaam aan de “Neue Rheinische Zeitung”, het leidende revolutionaire blad van Duitsland. Born was in Berlijn en Leipzig aan het werk. Later stond hij aan het hoofd van de opstand in Dresden (mei ’49). Hij voerde het bevel bij de strijd op de barricades en leidde. op voorbeeldige wijze de terugtocht van de strijders naar Freiburg. Engels, Willich en Moll namen deel aan de grondwetcampagne in Baden. Schapper was in Wiesbaden bezig

Na de mislukking van de omwenteling zochten de meesten wederhun toevlucht in Londen, waar de Bond gereorganiseerd werd en dat weldra het middelpunt werd van de internationale, socialistisch-revolutionaire beweging. Tot het midden van 1850 hoopten de meesten hunner op een hervatting van de revolutie. In de nazomer van dat jaar kwamen Marx en Engels echter tot de overtuiging dat zij zich met een ijdele hoop gevleid hadden en het proletariaat nog een halve eeuw opvoedende organisatorische arbeid zou hebben door te maken alvorens het zijn sociaalrevolutionaire taak zou kunnen vervullen. Met deze zienswijze bleken de meer geestdriftig aangelegde communisten, als Willich, Schapper en anderen, zich niet te kunnen verenigen. Aldus kwam het tot een afscheiding en tot hevige onenigheden, waarop Marx de zetel van de Bond naar Keulen verlegde. Hier werden de 1ste december 1850 de statuten van de Bond herzien.

Het hoofddoel van de Bond was voortaan:
“met behulp van alle middelen van de propaganda en van de politieke strijd de vernietiging van de oude maatschappij, de geestelijke, politieke en economische bevrijding van het proletariaat en de communistische revolutie te verwezenlijken. In de onderscheiden ontwikkelingsvormen die de strijd van het proletariaat zal hebben te doorlopen, vertegenwoordigt de Bond steeds het belang van de beweging in haar geheel, zoals hij zich ook steeds beijvert alle revolutionaire krachten van het proletariaat in zich te verenigen en te organiseren. De Bond is een geheim genootschap en kan niet ontbonden worden, zolang de proletarische revolutie haar einddoel niet bereikt heeft.”
De propaganda in Duitsland werd van Keulen uit geleid tot de gevangenneming van de Keulse bondsafgezant, Nothjung, een kleermakersgezel. (In Leipzig, 19 mei 1851). De documenten en adressen die in zijn bezit gevonden werden, veroorzaakten de gevangenneming van verscheiden leden van de Bond. Het bekende Keulse communistenproces van november 1852 maakte een einde aan de Communistenbond.