Léon Delsinne
De Belgische Werkliedenpartij van haar oorsprong tot 1894
Hoofdstuk 6


De strijd voor de herziening van de Grondwet (1893)

De enkele jaren die het proces van ‘het groot complot’ van de verkiezingen van 1894 scheiden, zijn voor de Belgische Werkliedenpartij van kapitaal belang. Gebruik makend van al haar, weliswaar nog bescheiden, krachten ter verovering van het algemeen stemrecht, beantwoordt zij de diepe verzuchtingen van de arbeiders, die meer en meer gevoelig worden voor de politieke ongelijkheid waarvan zij het slachtoffer zijn. Die belangrijke hervorming is in hun ogen niet alleen de voorwaarde voor een verbetering van de toestand waarvan het onderzoek van 1886 de buitengewone hardheid aan het licht heeft gebracht; de verwezenlijking ervan zou een einde maken aan een uitsluiting die zij als vernederend voelen. De partij zal dan ook medewerking vinden in zekere niet socialistische kringen: enkele persoonlijkheden die het ‘progressieve liberalisme’ aanhangen en een jeugdige christen democratische beweging zullen met haar de campagne ter verovering van de politieke gelijkheid voeren.

Om de wil van de arbeiders te doen gelden en de openbare mening op de hervorming voor te bereiden, organiseerde de partij voor de 10de augustus 1890 een nationale betoging te Brussel. Het succes van de manifestatie overtreft alle verwachtingen van de organisators: 80.000 deelnemers defileren kalm en vastberaden in de straten van de hoofdstad. Een buitengewoon Congres besluit de 14de september toevlucht te nemen tot een algemene staking, indien er geen ander middel is om het doel te bereiken. Enkele weken later verklaren de progressistische liberalen zich voorstander van het ‘zuiver en eenvoudig’ algemeen stemrecht. Nieuwe, ditmaal gewestelijke betogingen hebben plaats tegen het einde van het parlementair reces in november. Het hoofd van de regering, Beernaert, verklaart, dat hij zich niet verzet tegen de bespreking van een voorstel tot grondwetsherziening, dat door Paul Janson is neergelegd, en met algemene stemmen wordt besloten het in overweging te nemen.

Maar dit eerste moreel succes wordt weldra gevolgd door een hevige teleurstelling: de Centrale Afdeling van de Kamer der Volksvertegenwoordigers, die er mee belast wordt het voorstel te onderzoeken, is het in meerderheid vijandig gezind. Op het buitengewoon Congres dat in april 1891 bijeenkomt, wordt dan ook levendig de kwestie van de algemene staking besproken. De afgevaardigden van de industriële Waalse provincies spreken zich voor een algemene staking uit, de anderen zouden er de voorkeur aan geven geen datum vast te stellen om zich vrijheid van manoeuvreren te geven. Bij wijze van compromis besluit het Congres, dat de algemene staking zal uitbreken op de dag dat de Centrale Afdeling van de Kamer zich tegen de grondwetsherziening zal uitspreken. De toestand wordt aldus even delicaat voor de Partij als voor de Regering. De eerste is niet zeker bij een algemene staking de kalmte te zullen bewaren die haar onontbeerlijk schijnt om haar doel te bereiken; de tweede is er om bekommerd de gebeurtenissen van 1886 zich niet zien te herhalen. Eens te meer zal de moeilijkheid op onvoorziene wijze worden opgelost. De Arbeidersinternationale, die in 1889 te Parijs is weder opgericht, heeft besloten, dat de arbeiders van alle landen ieder jaar op de 1ste mei in het openbaar zullen betogen voor de vrede en de achturige werkdag. De Partij heeft dat besluit in 1890 in de mate van haar mogelijkheden toegepast. Het volgende jaar hernieuwt zij haar inspanning, doch aan de vooravond van de betoging lanceert de twee jaar geleden opgerichte Nationale Federatie van de Mijnwerkers het ordewoord voor de algemene staking ten teken van solidariteit met de stakende mijnwerkers van Westfalen, doch ook om te protesteren tegen de traagheid van de Centrale Afdeling van de Kamer. In de kolenmijnen wordt aan het ordewoord ruim gehoor gegeven: men schat het aantal stakers op10.000; de kalmte wordt gehandhaafd; de aanvankelijk tegenstribbelende Werkliedenpartij moet de beweging steunen, die zulk een sterke indruk maakt, dat de Centrale Afdeling de 20ste mei eenparig het beginsel van de grondwetsherziening aanneemt.

De overwinning van dit principe vormt een kostbare aanmoediging voor een partij die nog jong, maar vol geestdrift is. De ijdele discussies van de Centrale Afdeling laten haar toe haar acties door te drijven, terwijl de ontwikkeling van de openbare mening en van die van de regering ten gunste van de kieshervorming voor haar de belofte van een uiteindelijk succes inhouden. In februari 1892 houdt zij een buitengewoon Congres, dat besluit, ten eerste in alle industriële centra op de zondag vóór de verkiezingen van de Grondwetgevende Vergadering betogingen te houden die tot doel hebben de aanhangers van het algemeen stemrecht te steunen en ten tweede de algemene staking te ontketenen op de dag dat de Grondwetgevende Vergadering het algemeen stemrecht zou verwerpen.

De grondwetsherziening wordt bijna eenparig door de Kamers goedgekeurd, en deze moeten krachtens de grondwet worden ontbonden, waarna volgens het cijnskiesstelsel nieuwe Kamers moeten worden gekozen. Reeds voordat de goedkeuring bekomen is, bespreekt de Partij op haar gewoon Congres welke houding moet worden aangenomen bij de komende verkiezingen en welk parlementair stelsel aan de nieuwe Kamers moet worden voorgesteld. Zij besluit ‘zonder onderscheid van opinie de kandidaten te ondersteunen die er zich formeel zullen toe verbinden voor het algemeen stemrecht te stemmen’. Zij spreekt zich bovendien uit voor een volksraadpleging, voor de afschaffing van de Senaat, ‘die een op voorrechten steunende vergadering is’, voor de oprichting van ‘verkozen raden overeenkomstig de grote maatschappelijke functies’ die tot taak hebben mee te werken aan de wetgeving, en wel ‘onder controle en behoudens de goedkeuring van het parlement’; en tenslotte voor de ‘evenredige vertegenwoordiging’.

In de in juni 1892 verkozen Grondwetgevende Vergadering hebben de katholieken zoals in de vorige vergaderingen een comfortabele meerderheid. Men vindt er de voorstanders in terug van de drie reeds voor de ontbinding besproken formules: de conservatieven, vertegenwoordigd door de regering en de meerderheid van rechts, de aanhangers van het ‘capaciteitenstelsel’, dat gesteund werd door de meerderheid der liberalen, en het algemeen kiesstelsel, dat er weinig aanhangers telt. Terwijl de commissie, die in juli tijdens een korte buitengewone zitting is benoemd, formules bespreekt zonder erin te slagen het eens te worden, wordt de actie van de Werkliedenpartij intenser. Als de commissie de 3de november het algemeen stemrecht op 21 jarige leeftijd met 17 tegen 4 stemmen verwerpt, verandert de actie in een waarachtige agitatie, die krachtig gesteund wordt door de socialistische pers. Ter gelegenheid van het eindigen van het parlementair reces manifesteren duizenden Brusselse arbeiders langs het parcours dat de Koning moet volgen om zich naar het Parlement te begeven. Op Kerstmis komt een buitengewoon Congres bijeen, waarop 325 afdelingen door 625 afgevaardigden vertegenwoordigd zijn; het besluit tot onmiddellijke algemene staking, voor het geval dat de Grondwetgevende Vergadering het algemeen stemrecht zou verwerpen of de behandeling van de kwestie tot een volgende vergadering zou uitstellen. Aan de volksraadplegingen die in verscheidene streken wordt georganiseerd, nemen tienduizenden personen deel: 56.000 te Brussel, 21.462 te Gent en 3.000 te Aalst, telkens dus meer dan de helft van de volwassen mannen. Maanden gaan voorbij. De Commissie dient haar verslag de 24ste februari in; de bespreking, die de 28ste wordt aangevangen, sleept aan en bewijst, dat de partijen weinig kans hebben een formule te vinden die twee derden van de stemmen op zich kan verenigen en tegelijkertijd de arbeidersklasse voldoening kan schenken. Tegen het einde van maart komt een katholieke volksvertegenwoordiger met het ‘meervoudige stemrecht’ voor de dag. De leden van de progressistische linkervleugel werpen zich op deze formule en stellen het algemeen stemrecht op 25 jarige leeftijd voor, met een dubbele stem voor de gezinshoofden. Maar dat ontwerp stuit op hevig verzet bij de katholieken en de conservatieve liberalen.

De Werkliedenpartij volgt de gebeurtenissen van nabij. De 2de en de 3de april bevestigt haar jaarlijks congres eens te meer haar besluit tot algemene staking, voor het geval het principe van het algemeen stemrecht verworpen wordt. De 7de alarmeert haar Algemene Raad haar groeperingen en besluit twee dagen later bijeen te komen. Nadat de Grondwetgevende Vergadering de 11ste het algemeen stemrecht verworpen heeft, verklaart de Algemene Raad nog dezelfde avond ‘dat er redenen zijn om toevlucht te nemen tot de algemene staking’. Deze begint reeds de volgende dag.

De algemene staking van april 1893 vormt een roemrijke bladzijde in de geschiedenis van de Werkliedenpartij. Men heeft gevit over haar ‘algemeen’ karakter. Men heeft het aantal stakers — dat nooit anders dan heel ruw geschat is kunnen worden — vergeleken met het totaal aantal arbeiders in de industrie om aan te tonen, dat het merendeel hunner niet aan de beweging heeft deelgenomen. Dit zijn maar bijkomstige beschouwingen. Het feit is daar, dat de grote meerderheid van de arbeiders der basisnijverheden; mijnwerkers, metaalarbeiders en vooral textielarbeiders, gestaakt hebben, zich opofferingen hebben getroost en risico’s hebben gelopen waarvan de omvang later zal blijken. Bovendien worden ook de centra die als niet-industrieel bekend staan zoals Brussel, Antwerpen, Mechelen, Leuven en Geraardsbergen, ernstig door de stakingen getroffen. Op vele plaatsen breken min of meer hevige incidenten uit. De 14de april wordt te Jolimont een vrouw gedood. De 18de ondergaan te Borgerhout vijf mannen hetzelfde lot. Als de 17de te Bergen een mijnwerkersstoet Bergen wil binnendringen, schiet de burgerwacht er zes dood en verwondt er verscheidene andere.

Het bekend worden van die pijnlijke gebeurtenissen doet meer dan jarenlange propaganda en besprekingen. De autoriteiten vrezen de gevolgen van de verbittering die ontstaan is naar aanleiding van een zo brute repressie. Nadat de Kamer van Volksvertegenwoordigers alle kiesstelsels heeft verworpen die haar tot nog toe zijn voorgelegd, blijft de 18de april nog slechts het voorstel over, dat stemrecht toekent aan alle mannen van vijf en twintig jaar en een of twee bijkomende stemmen aan de burgers die in zich zekere voorwaarden verenigen van burgerlijke staat, ontwikkeling en bezittingen. Gedurende een schorsing van de zitting wordt het verslag uitgewerkt, en te 7 u ’s avonds wordt het ontwerp met een meerderheid van 119 tegen 14 stemmen en bij 12 onthoudingen goedgekeurd. De Algemene Raad van de Partij, die bijna bestendig zetelt, constateert dezelfde avond nog met blijdschap, ‘dat de arbeiderspartij de eerste overwinning heeft behaald’ en ‘besluit dat er redenen bestaan om onmiddellijk het werk te hervatten, en de strijd voort te zetten ter bekoming van de afschaffing van het meervoudig stemrecht en de vestiging van de politieke gelijkheid’. De staking neemt de volgende dag inderdaad een einde.

Het nieuw artikel 47 van de Grondwet legt getuigenis af van de verschillende invloeden die in de Grondwetgevende Vergadering hebben gewerkt. Na een stem te hebben toegekend aan iedere burger van vijf en twintig jaar die tenminste een jaar in dezelfde gemeente gevestigd is, wijst zij een bijkomende stem toe aan het gezinshoofd, op voorwaarde dat hij tenminste vijf frank personele belastingen betaalt, waardoor een groot aantal huurders wordt uitgesloten, doch eveneens aan de burger die, zonder gezinshoofd te zijn, onroerende goederen bezit met een kadastraal inkomen van ten minste 2.000 frank of minstens honderd frank aan renten. Zodoende beschikt het gezinshoofd dat die laatste voorwaarden vervult, beschikt over drie stemmen, de drager van een diploma middelbaar onderwijs of diegene die een openbare of particuliere functie bekleedt of heeft bekleed of een beroep uitoefent dat een kennis vereist die gelijk is aan deze welke door het middelbaar onderwijs wordt verstrekt over twee. Bijgevolg beschikken alleen de armen over één stem.