Léon Delsinne
De Belgische Werkliedenpartij van haar oorsprong tot 1894
Hoofdstuk 7


De beginselverklaring van Quaregnon en de eerste verkiezingszege (1894)

Zoals het na een periode van uiterste spanning vaak gebeurt, heeft men enige moeite om de resultaten naar waarde te schatten. Terwijl sommigen zich verheugen over de overwinning en het belang ervan op politiek vlak beklemtonen, zijn er anderen — een zwakke minderheid om de waarheid te zeggen — die op levendige toon uiting geven aan hun teleurstelling dat er geen volledige politieke gelijkheid werd verkregen na zulk een zware inspanning en zulke grote opofferingen. Zij beweren dat, indien het bevel tot werkhervatting niet zo spoedig was gegeven, de burgerij nog meer zou hebben toegegeven.

In de rangen van de propgressistische liberale partij is de ontevredenheid het grootst. De jonge militanten, die het vurigst zijn, verwijten de volksvertegenwoordigers van hun groep ernstige tactische fouten en een gebrek aan moed. In feite hellen zij steeds meer over naar de Werkliedenpartij, waarbij zij zich spoedig zullen aansluiten. Van dat ogenblik dateert de toetreding van mannen als Léon Fournemont, Georges Grimard, Max Hallet, Henri La Fontaine en Emile Brunet, allen advocaten die in de volgende periode in de schoot van de Belgische Werkliedenpartij een belangrijke plaats zullen bekleden. De leden van de arbeidersgroeperingen zijn niet zo veeleisend: zij beschikken nu over een wapen dat hen ontbrak, en zij zijn vastbesloten het zo goed mogelijk te gebruiken. In de verkiezingsstrijd die gaat komen, zullen zij de militanten doeltreffend steunen.

In de schoot van de partij is men ongeduldig wegens de traagheid waarmee de Grondwetgevende Vergadering haar taak vervult. Men beschuldigt haar ervan zolang mogelijk het ogenblik uit te stellen waarop de arbeiders naar de stembus gaan. Indien zij opzettelijk bijna achttien maanden doet over het vervolledigen van de grondwetsherziening en het uitwerken van de nieuwe kieswet, bewijst zij de Werkliedenpartij, zonder het te willen, een grote dienst. Zo de verkiezingen in 1893 hadden kunnen worden belegd, zou zij zich haastig hebben moeten voorbereiden. Haar programma van 1885 was niet meer goed om aan de kiezers te worden voorgelegd. Zij zou op de een of andere manier hebben moeten improviseren. Het uitstel waarover zij beschikt heeft haar in staat gesteld dat werk in alle kalmte te doen en op haar gemak de tactiek te bespreken die volgen moest.

Na de weken die op de staking volgen, wordt het propagandistisch en organisatorisch werk namelijk met nog meer vuur hervat. De verkiezingen voor de Industrie- en Arbeidersraden bieden reeds in de lente een uitstekende gelegenheid om vertrouwd te raken met de verkiezingstechniek en om poolshoogte te nemen van de mening van de arbeiders. Successen in de industriële streken, te Brussel, Gent en Luik, zijn een aanmoediging. De verkiezingen voor de werkrechtersraden in december, stellen de partij in staat nog een ervaring op te doen. De eerste mei 1893 wordt uitbundiger gevierd dan de vorige jaren. Er zijn talrijke nieuwe groeperingen gevormd, die zoals de oudste van de meest verscheiden aard zijn. Onder de vijfenveertig nieuwe verenigingen die op het congres van 1894 zullen worden toegelaten vindt men syndicaten, die de grootste effectieven leveren, arbeidersliga’s, propagandakringen en -clubs, verkiezingsliga’s, verbruikerscoöperaties, groepen Jonge Wachten en fanfares. Er wordt een antimilitaristische actie ingezet, die later scherper zal worden; zij brengt enkele militanten voor de rechter en een hunner in de gevangenis. Er worden enkele vrouwengroepen opgericht, en voorts worden overvloedig goedkope brochures verspreid. Men huldigt talrijke vlaggen in en, wat belangrijker is, verscheidene Volkshuizen. De socialistische dagbladen winnen lezers bij. In verscheidene streken worden socialistische congressen gehouden, terwijl enkele syndicale federaties nationale zittingen houden. Op het buitengewoon Congres van Kerstmis zijn 156 groeperingen uitgenodigd.

Dat Congres is bijeengeroepen om een ‘beginselverklaring’ en een programma aan te nemen en de statuten aan de huidige omstandigheden aan te passen. De 335 afgevaardigden zijn bijna allen arbeiders; er zijn slechts enkele bedienden en onderwijzers. Twee jonge ‘bourgeois’ Emile Vandervelde en Louis de Brouckère, nemen aan de debatten deel. De eerste is verslaggever over de beginselverklaring. De Algemene Raad heeft commissies belast met het uitwerken van teksten die aan het Congres moeten worden voorgelegd. Op dat ogenblik geniet de Duitse sociaaldemocratie, die zich snel weer heeft opgericht na de maatregelen die door Bismarck tegen haar zijn genomen, onder de Vlaamse socialisten een groot prestige. De Waalse en de Brusselse socialisten zijn trouw aan de gedachte van César De Paepe en sommigen zijn zelfs anarchistisch gezind. De eersten hebben voorgesteld zonder enige verandering de beginselverklaringen goed te keuren die in 1891 te Erfurt werden aangenomen. Men heeft hen niet gevolgd; de tekst die aan het Congres werd voorgelegd, is een compromis tussen de marxistische theses en de denkbeelden van de Franse socialisten. Op het congres zelf werden de voornaamste standpunten niet meer besproken, doch wel detailpunten. Blijk gevend van een verbazingwekkende politieke rijpheid besluit het Congres, dat de aangenomen teksten naar de gewestelijke federaties zullen worden verwezen en dat de definitieve beslissingen op het statutair congres zullen worden genomen dat op Pasen 1894 zal worden gehouden.

Op dat Congres dat te Quaregnon bijeenkomt, zal men weinig moeite hebben tot een akkoord te komen over de beginselverklaring en zullen slechts enkele punten van het programma worden besproken. Doch er stelt zich een praktisch probleem: zal de Belgische Werkliedenpartij, die een klassenpartij is, kandidaten voorstellen op lijsten of zal zij onderhandelen over een samengaan met de progressistische liberale groepen die zij vaak aan haar zijde heeft gevonden en die haar vooral geholpen hebben om de veralgemening van het stemrecht te veroveren?

Voor sommigen is het een princiepkwestie: een klassenpartij zal haar reden van bestaan verliezen, indien zij samengaat met een burgerlijke partij, zelfs indien deze persoonlijkheden onder haar leiders telt die gunstig staan tegenover de verzuchtingen van de arbeiders. Overal waar men kan, moet dus onder de socialistische vlag gestreden worden.

De anderen denken er niet aan met de socialistische principes te marchanderen, doch in hun ogen eist het belang van de arbeidersklasse, dat het aantal socialistische vertegenwoordigers zo groot mogelijk wordt. Men mag niet riskeren stemmen te verliezen door ze op kandidaten uit te brengen die geen kans hebben verkozen te worden. Men moet de arrondissementsfederaties dus de vrijheid laten de verkiezingstactiek aan de gewestelijke omstandigheden aan te passen. Tot besluit van een levendig debat wordt de tweede thesis met 110 tegen 97 stemmen en 6 onthoudingen in een samenvattende dagorde aangenomen.

De Beginselverklaring en het ‘programma van Quaregnon’ verdienen een korte ontleding. Na de Partij tot de tweede wereldoorlog als Charter te hebben gediend, wordt de Beginselverklaring namelijk in 1945 door de opnieuw opgerichte Belgische Socialistische Partij ongewijzigd aangenomen; wat het programma betreft, dat is pas in 1914 is gewijzigd.

We hebben zo juist gezegd, dat de Beginselverklaring een compromis is tussen het marxisme en het Franse socialisme, rechtstreeks geïnspireerd door de denkbeelden van César De Paepe. In plaats van, zoals de inleiding tot het programma van Erfurt doet, uit het constateren van feiten zoals de kapitalistische concurrentie, die de kleine ondernemingen vernietigt, de onafhankelijke werklieden tot proletariërs maakt en hun onveiligheid, ellende, onderdrukking en uitbuiting verergert, principes te trekken die aan die vaststellingen een ‘wetenschappelijke’ striktheid ontlenen, gaat zij uit van leerstellingen en waardebepalingen: ‘De rijkommen in het algemeen, en de productiemiddelen in het bijzonder ... moeten ... worden beschouwd als het gemeenschappelijk patrimonium van de mensheid ... Het recht van dit patrimonium te genieten ... mag op niets anders gegrond zijn dan op het sociaal nut en geen ander doel hebben dan ieder menselijk wezen de grootst mogelijke vrijheid en welvaart te verzekeren ... De verwezenlijking van dit ideaal is niet overeen te brengen met de handhaving van het kapitalistisch stelsel, dat de maatschappij in twee klassen verdeelt die noodzakelijkerwijze tegenover elkaar staan: de ene die van de eigendom kan genieten zonder te werken, en de andere die gedwongen is een deel van haar opbrengst aan de bezittende klasse te geven’.

Vervolgens komen de gedragslijnen: ‘De arbeiders kunnen hun volledige ontvoogding slechts verwachten van de afschaffing der klassen en van de radicale omvorming van de huidige maatschappij’. ‘De omvorming zal niet alleen ten goede komen aan het proletariaat, doch aan de globale mensheid; daar zij echter in strijd is met de belangen van de bezittende klasse, zal de ontvoogding van de arbeiders voornamelijk hun eigen werk zijn’.

Na deze op het marxisme geïnspireerde formule, komt de ‘verklaring’ terug op de theses die door het Franse socialisme zijn geïnspireerd: ‘De arbeiders zullen op economisch gebied tot doel moeten hebben zich het vrij en kosteloos gebruik te verzekeren van alle productiemiddelen. Dat resultaat zal, in een maatschappij waar de collectieve arbeid zich hoe langer hoe meer in de plaats stelt van de industriële arbeid, slechts kunnen worden bereikt door het in gemeenschappelijk bezit te brengen van de nationale rijkdommen en de werktuigen! Terwijl de ‘inleiding’ van Erfurt de schijn aanneemt enkel over rechten en belangen te spreken en het moreel oogpunt te verwaarlozen, geeft de ‘verklaring’ van Quaregnon uitweg aan de verzuchtingen der arbeiders: ‘De omvorming van het kapitalistisch stelsel moet noodzakelijkerwijze gepaard gaan aan overeenkomstige hervormingen: a. van morele aard, door de ontwikkeling van altruïstische gevoelens en het toepassen van de solidariteit; b. van politieke aard, door de omvorming van de Staat in een administratie der zaken’. Indien het socialisme natuurlijk ‘tegelijkertijd de economische, morele en politieke ontvoogding van het proletariaat moet nastreven ... dient toch het economische gezichtspunt overheersend te zijn, want de concentratie der kapitalen in de handen van één enkele klasse vormt de basis van alle vormen van haar overheersing’.

De laatste paragraaf verzekert, dat de Werkliedenpartij ‘niet alleen de vertegenwoordiger is van de arbeidersklasse, doch van alle verdrukten, zonder onderscheid van nationaliteit, cultuur, ras of geslacht’, dat zij de internationale solidariteit der arbeiders zal toepassen en dat zij in haar strijd tegen de kapitalistische klasse gebruik zal maken van de politieke actie en ‘de ontwikkeling der vrije verenigingen’.

Het politiek programma is betrekkelijk kort. Het behelst voornamelijk het algemeen en voor iedereen gelijk stemrecht, voor alle graden en zonder onderscheid van geslacht op één en twintigjarige leeftijd; de evenredige vertegenwoordiging; het recht van het kiezerscorps een mandataris af te zetten; decentralisatie van de wetgevende macht; afschaffing van de Senaat, doch oprichting van ‘wetgevende raden’ die de diverse maatschappelijke functies vertegenwoordigen; gemeentelijke autonomie met de verkiezing van de burgemeesters en samengaan of versmelten van de kleine gemeenten; recht op initiatief en volksraadplegingen inzake de provinciale en gemeentelijke wetgeving; kosteloos en verplicht lager lekenonderwijs op de kosten van de Staat, terwijl de openbare macht in het onderhoud voorziet van de kinderen die naar school gaan; kosteloos middelbaar en hoger lekenonderwijs op kosten van de Staat; scheiding van Kerk en Staat; burgerlijke gelijkheid der geslachten; verkiezing der magistraten; afschaffing van de legers en als overgangsmaatregel organisatie van de gewapende natie; afschaffing van de erfelijke functies en vestiging van de Republiek.

Dit laatste punt was door de verslaggevers niet genoteerd. Het werd echter door een afgevaardigde voorgesteld en is het enige dat tamelijk levendige controverses verwekt tussen diegenen die de afschaffing van het monarchistisch stelsel als bijkomstig beschouwen en degenen die er een princiepkwestie van maken. De uitslag van de stemming is veelbetekenend: 110 stemmen voor, 32 tegen en 37 onthoudingen.

Voor het ‘economisch’ programma stippen we slechts enkele punten aan: wettelijke erkenning van de vaksyndicaten; wettelijke regeling van het arbeidscontract met minimumloon en maximum arbeidsduur; de omvorming van de openbare onderstand in een algemene verzekering van alle burgers; afschaffing van de verbruikersbelastingen en de toltarieven; progressieve belasting op het inkomen; de afschaffing van de erfelijkheid ‘ab intestato’; behalve in rechte lijn; wederovername van de Nationale Bank door de Staat en een sociale regeling van het krediet; nationalisatie van de mijnen, de grote productie- en transportmiddelen en de bossen; autonomie van de openbare diensten; verbod om te werken voor kinderen van minder dan veertien jaar en van de vrouwen overal ‘waar dat werk niet overeen te brengen is met de moraal of de hygiëne’; afschaffing van de beperkende wetten op het coalitierecht; de achturige werkdag en de wekelijkse rustdag; verzekering tegen arbeidsongevallen en toezicht bij het werk; reorganisatie van de Industrie en Arbeidsraden, alsmede van de Werkrechtersraden; speciale maatregelen voor de arbeiders in de landbouw; reglementering van de pachten, verzekering tegen besmettelijke veeziekten en plantenziekten, aanmoediging van de oprichting van landbouwcoöperaties. Een afzonderlijk gemeentelijk programma getuigt van het belang dat de socialisten reeds hechten aan het beheer der publieke zaken in de enkele locaties waar het kiesstelsel gebaseerd is op de capaciteiten en hun mogelijk heeft gemaakt zitting te nemen in de gemeenteraad.

De uitgewerkte teksten zijn veelbetekenend. Door de bijna totale afwezigheid van algemene formules, door de overvloed aan vaak onverwachte bijzonderheden, bewijzen zij de zeer zwakke invloed van de intellectuelen en de onbetwistbare overheersing van de over het algemeen weinig ontwikkelde arbeiders, die energiek concrete verwezenlijkingen nastreven welke tot doel hebben de meest ter hemel schreeuwende onrechtvaardigheden en de voor de arbeidersklasse schadelijke toestanden te doen verdwijnen.

De actie van de Werkliedenpartij — ‘beweging’ zou een betere betiteling zijn — ontwikkelt zich op politiek terrein slechts even regelmatig omdat zij steunt op een geheel van zusterorganisaties, die trouwens bijna altijd opgericht zijn door mannen die op politiek plan optreden. Men kan zich slechts moeilijk rekenschap geven van de moedige activiteit van de meesten onder hen, die na een werkdag van tenminste twaalf uur deelnemen aan het bestuur van een syndicaat, een coöperatie, een mutualiteit of een muziekvereniging, kranten verkopen, tracts ronddelen of allerlei manifestaties bijwonen. De 25ste mei 1890 zijn alle arbeidersverenigingen voor wederzijdse weerstand te Gent in congres bijeen geweest om de basis van een federatie te leggen. Op het Congres van hetzelfde jaar is voorgesteld een federatie van coöperaties op te richten waarvan de zeventien aangesloten coöperaties de eerste kern zullen vormen. De verschillende syndicaten van een beroep of een nijverheid knopen banden aan die van jaar tot jaar verstevigd zullen worden. Van april 1890 tot mei 1891 zijn twee syndicale congressen bijeengekomen. Groepen ‘Jonge Wachten’, koorkringen, gymnastiekverenigingen en enkele pas opgerichte vrouwengroepen organiseren verscheidene manifestaties en doen de socialistische denkbeelden in alle arbeiderskringen doordringen.

Aan de pers is veel aandacht geschonken. De eerste dagbladen zijn van een zeer bescheiden formaat. ‘Le Peuple’ wordt voor twee centimes verkocht; het blad heeft geregeld een tekort. Op het Congres van 1831 is besloten een ‘grote Peuple’ uit te geven tegen vijf centimes, doch het ‘populaire’ blad van twee centimes te laten voortbestaan onder de naam ‘L’Echo du Peuple’. De coöperaties worden verzocht een deel van hun overschot te besteden aan het steunen van de pers.

Geheel deze actie wordt gevoerd met bespottelijke geringe geldmiddelen. De bijdrage der leden is noodgedwongen laag op een ogenblik dat de lonen onvoldoende zijn om een gezin te onderhouden. Daar de groeperingen zich met moeite in leven kunnen houden, bekommeren zij zich weinig met het storten van de belangrijke bijdragen aan de federaties en centrale organisaties. In 1892 bijvoorbeeld bedragen de inkomsten van de Partij 1.310,55 fr. en de uitgaven 1.225,20 fr. Het bedrag dat tijdens het Congres van 1893 in de kas is beloopt 3.455,40 fr. en ‘gezien de goede toestand van de partijkas’ stellen de verificateurs voor een subsidie van 1.200 frank toe te kennen aan de bladen ‘Le Peuple’ en ‘L’Echo du Peuple’.

Met deze wapenrusting — grote geestelijke krachten en onbetekenende financiële middelen — begint de Partij in de zomer van 1894 haar eerste verkiezingscampagne. Zij stelt haar kandidaten voor in twintig arrondissementen, waaronder zeven Vlaamse; te Luik en te Namen gaan zij samen met de liberalen. Om de verkiezing zeker te maken van de meest vooraanstaande militanten die echter tot streken behoren waar het socialisme slechts een minderheid van de arbeiders voor zich gewonnen heeft, duidt een buitengewoon Congres, dat in juli bijeenkomt ‘nationale’ kandidaten aan. Zo wordt Edward Anseele te Luik voorgedragen, Emile Vandervelde te Charleroi en Louis Bertrand te Soignies. De campagne wordt met des te grotere vurigheid gevoerd, daar de propagandisten jong en geestdriftig zijn. De geestdrift is trouwens het voorrecht van al degenen die dan deel uitmaken van de sociale groeperingen. Naast door de organisatoren aangeduide sprekers, vertolken arbeiders op openbare bijeenkomsten de verontwaardiging en de verzuchtingen van hun werkmakkers. Hun redevoeringen zijn misschien wat laag-bij-de-gronds, doch ze zeggen de dingen zonder omwegen en vinden gretig gehoor. In de industriële centra verdringen de talrijke toehoorders zich vooral in vaak bekrompen lokalen. Aan de uitgang van de fabrieken, op kruispunten en bij gelegenheid van iedere vergadering worden openluchtmeetings geïmproviseerd. De mensen die ’s zondagsochtends uit de mis komen, worden toegesproken, als de plaatselijke overheid de sprekers ten minste niet doet verjagen of er niet voor zorgt, dat de gelovigen snel de benen nemen.

De schriftelijke propaganda wordt intussen niet verwaarloosd. Twee miljoen brochures, tracts en manifesten, die zich tot verschillende categorieën arbeiders richten of gespecialiseerde onderwerpen behandelen, worden verkocht of uitgedeeld. Het is vaak het enige bruikbare middel, want in vele plaatsen worden alle zalen geweigerd, en op het platteland is dat soort propaganda ook het meest doeltreffend. Voor de boeren worden twee dagbladen uitgegeven ‘Le Laboureur’ en ‘De Landbouwer’, die met sympathie worden onthaald. De socialistische dagbladen doen natuurlijk aan de campagne mee en geven speciale edities uit voor een bijzondere categorie van kiezers of om een bepaald programmapunt uiteen te zetten.

Ondanks al dat werk, dat de hele zomer van 1894 duurt, zijn de leden van de partij niet helemaal gerust over de uitslag van de verkiezingen: hebben de kiezers een voor hen zo nieuwe taal begrepen? Zijn ze niet verschrikt door de hardheid van de termen? Zullen zij niet het voorwerp zijn van druk en zelfs van dreigementen, waarvoor zij gewoonlijk gevoelig zijn?

De resultaten van deze eerste kiescampagne zijn onverhoopt: de 14de oktober 1894 worden op de lijsten der socialistische kandidaten 345.959 stemmen uitgebracht. De twee Waalse industriële provincies verschaffen de grote meerderheid der stemmen: 137.917 voor Henegouwen en 91.953 voor Luik. Zeven en twintig van de acht en twintig voor de Kamer verkozen vertegenwoordigers worden de door deze twee provincies ingebracht. Op dat ogenblik is het aantal gekozenen in geen enkel land verhoudingsgewijze zo groot.

De triomfantelijke vreugde waarmee deze resultaten worden onthaald, maakt spoedig plaats voor de zorg voor de verantwoordelijkheden. De stem der arbeiders gaat zich laten horen op een nieuw plan en met toegenomen weergalm. De problemen zullen moeten worden behandeld met het oog op concrete oplossingen en ten overstaan van tegenstanders die men zal moeten trachten te overtuigen. Het parlementaire werk stelt eisen waar op het vroeger leven van de partij die niet heeft voorbereid.

Het relaas van de latere gebeurtenissen valt buiten het kader van die studie. Al wat hier kan worden gezegd is, dat de Belgische Werkliedenpartij het hoofd zal bieden aan de omstandigheden. In het parlement zullen haar mandatarissen indruk maken door hun uitgebreide kennis van de onderwerpen die zij zullen behandelen. In het land zal het organisatorisch werk uitbreiding nemen en zo verscheiden worden, dat het zowel alle intellectuele en morele als materiële behoeften bevredigt. Na een moeilijk en bescheiden begin, zal de Werkliedenpartij tot rijpheid komen, en mettertijd zal zij zich door allen doen herkenen als een der drie ‘nationale partijen’.