Prosper-Olivier Lissagaray
Geschiedenis van de Commune van Parijs van 1871
Hoofdstuk 19


De vrijmetselaars sluiten zich bij de Commune aan – Eerste ontruiming van het fort Issy – Oprichting van het Comité van Openbaar Welzijn

M. Thiers was volkomen op de hoogte van deze machteloosheid, maar hij kende ook de zwakheid van zijn troepen; hij wist ook dat, als Parijs aanvallend te werk ging, het geweldig was. Van de andere kant stelde hij er ijdelheid in, soldaat te spelen voor de Pruisen. Om zijn opgewonden collega’s te stillen, die bij hem aandrongen de bestorming te beproeven, ontving hij de bemiddelaars, die hun pogingen en hun hinkende combinaties vermenigvuldigden, op hoge toon.

Iedereen moeide er zich mee, van de goede Considérant tot de cynische Girardin, tot de gewezen adjudant van Saisset, Schoelcher, die zijn veldtochtplan van de 24e maart door een verzoeningsplan vervangen had. Met dit gemengd gezelschap werd goed gelachen. Sedert zij de staart ingetrokken had – “geheel Parijs zal opstaan” – was de Ligue des Droits de Paris onder nul gezonken. Men had begrepen dat die radicalen slechts een voegzaam middel zochten om er zich van tussen te trekken. Op einde april trok het moedig gedrag der vrijmetselaars de algemene verachting op deze politieke kwakzalvers.

Als de vrijmetselaars op 21 april de wapenstilstand gingen vragen, hadden zij zich beklaagd over de onlangs door de Vergadering gestemde gemeentewet. “Hoe,” had M. Thiers geantwoord, “maar het is de vrijzinnigste die Frankrijk sedert 80 jaar gehad heeft.” - “Met uw verlof, en onze gemeentelijke instellingen van 1791?” - “Ah! gij wilt terugkomen naar de dwaasheden van onze vaderen?” - “Maar ben jij dan besloten Parijs te slachtofferen?” - “Enige huizen zullen beschoten, enige personen gedood worden, doch eerbied zal blijven aan de wet!” De vrijmetselaars hadden dit afschuwelijk antwoord in Parijs aangeplakt.

De 26e verzamelden zij zich in het Châtelet en verscheidenen stelden voor hun vlaggen op de wallen te gaan planten. Duizenden toejuichingen beantwoordden dit voorstel. M. Floquet, die met MM. Lockroy en Clémenceau zijn ontslag van afgevaardigde gegeven had, protesteerde tegen deze aansluiting van de kleinburgerij bij het volk. Zijn krijsende stem verloor zich in de geestdrift van de zaal.[143] Op het voorstel van Ranvier trokken de vrijmetselaars met hun vlaggen naar het Stadhuis. De Raad ontving hen in de erekoer. “Zo de vrijmetselaars niet van den beginne handelden,” zei hun woordvoerder Thirifocq, “dan is het omdat zij het bewijs wilden hebben dat Versailles van geen verzoening weten wil. Heden zijn zij bereid hun vlaggen op de wallen te planten. Als een kogel haar treft, zullen zij als een man tegen de vijand marcheren.” Op die verklaring juicht men, omhelst men elkaar. Jules Vallès reikt in naam der Commune zijn rode sjerp, die rond de vlag wordt gerold; gevolmachtigden der Commune leiden de broeders naar de tempel van rue Cadet.

Drie dagen later kwamen zij hun woord houden. De aankondiging van die tussenkomst had veel hoop in Parijs verwekt. Van in de morgen vervulde een talrijke menigte de toegangen tot het Carrousel, waar al de loges moesten bijeenkomen. Ondanks enige reactionaire vrijmetselaars, die per plakbrief geprotesteerd hadden, waren te tien uur 10.000 broeders van 55 loges in het Carroussel gerangschikt. Zes leden der Commune leidden hen naar het Stadhuis, te midden van de menigte en een haag Nationale Garden. De stoet werd geopend door ernstige muziek met een ritueel karakter; dan kwamen hoofdofficieren, de grootmeesters, de leden der Commune en de broeders met het breed blauw, groen, wit, rood of zwart lint, volgens de graad, geschaard rond vijfenzestig banieren die nooit het daglicht gezien hadden. De witte banier van Vincennes ging voorop, daarop stond in rode letters de broederlijke, revolutionaire spreuk: Bemint elkaar. Een vrouwenloge werd vooral toegejuicht.

De banieren en talrijke gevolmachtigden werden in het Stadhuis binnengelaten. Al de leden der Commune stonden hen op te wachten op het balkon van de eretrap. De banieren stonden langs de traptreden. De standaarden van de vrede verenigd met de rode vlag, die kleinburgerij die de handen drukte van het proletariaat onder het fiere beeld van de Republiek, die uitroepen van broederlijkheid, schonk de meest moedeloze weer hoop. F. Pyat hield een prekerige redevoering, vol tegenstellingen. Vader Beslay was veel welsprekender, in enige door oprechte tranen onderbroken woorden. Een broeder eiste de eer, de banier van zijn loge, la Persévérance, gesticht in 1790, tijdens de grote federaties, de eerste op de wallen te planten. Een lid der Commune gaf de rode vlag, “Dat zij uw banieren vergezellen. Dat niemand ons voortaan tegen elkaar opzetten kan, dan om elkaar te omhelzen.” En de woordvoerder der vrijmetselaars, Thirifocq, antwoordde, naar de banier van Vincennes wijzend: “Wij gaan ze de eerste vóór de vijandelijke rijen stellen. Wij zullen hun zeggen: Soldaten van hetzelfde vaderland als het onze, verbroedert met ons, komt ons omhelzen... Mislukt dit, dan zullen wij ons aansluiten bij de krijgscompagnieën.”

Als de gevolmachtigden uit het Stadhuis kwamen, verhief zich in de lucht een vrije ballon met de drie zinnebeeldige punten op, die het manifest der vrijmetselarij uitstrooide. Na de geheimzinnige banieren aan de Bastille en op de boulevards getoond te hebben – waar ze geestdriftig toegejuicht werden – kwam de eindeloze stoet rond twee uur aan het rondpunt der Champs-Elysées. De granaten van de Mont Valérien verplichtten hem langs de zijstraten naar de Triomfboog te gaan. Daar ging een volmachtiging van al de achtbare meesters de banieren planten op de gevaarlijkste posten, van de porte Maillot tot de porte Bineau. De witte banier werd gesteld op de voorste werken van de porte Maillot. De Versaillais staakten het vuur.

De gevolmachtigden en enige door het lot aangewezen leden van de Raad, die hen vergezelden, gingen vooruit, met de banier aan het hoofd, in de avenue de Neuilly. Aan de brug van Courbevoie, vóór de Versaillais barricade, vonden zij een officier die hen bracht bij generaal Montauban, zelf een vrijmetselaar. De Parijzenaars legden hun doel uiteen en vroegen een wapenstilstand. De generaal stelde hun voor een deputatie naar Versailles te sturen. Drie gevolmachtigden werden gekozen. Hun medebroeders trokken terug naar de stad. ’s Avonds was er volkomen stilte van St-Ouen tot Neuilly. Dombrowski had het op zich genomen de wapenstilstand voort te zetten. Voor de eerste maal sedert vijfentwintig dagen sliep Parijs in, zonder het kanon te horen.

’s Anderendaags kwamen de gevolmachtigden terug. M. Thiers had hen zo goed als ontvangen, doch had zich ongeduldig, verbitterd getoond, zonder iets te willen toestaan, en besloten geen deputaties meer te ontvangen. Dan besloten de vrijmetselaars met hun kentekenen ten strijde te gaan.

In de namiddag kwam l’Alliance republicaine des départements zich bij de Commune aansluiten. Millière die geheel en al tot de beweging toegetreden was, zonder het vertrouwen van het Stadhuis te kunnen winnen, deed zijn best om de uit de provincie herkomstige inwoners te groeperen. Wie weet niet hoeveel bloed en kracht zij aan de grote stad schonk. Op de 35.000 door Versailles bekende gevangenen van Franse herkomst, waren er maar 9.000 geboren Parijzenaars. Elke departementale groep had voor zending haar landslieden voor te lichten, hun omzendbrieven, proclamaties, gedelegeerden te zenden. De 30e kwamen al de groepen op de koer van de Louvre bijeen om een adres aan de departementen te sturen en allen, wel 15.000 man, kwamen naar het Stadhuis “hun toetreding tot het vaderlandslievend werk der Commune van Parijs vernieuwen.”

Nog zag men deze betoging voorbijgaan, als zich een akelige mare op de plaats verspreidde: het fort Issy is ontruimd.

Beschut door hun batterijen, hadden de Versaillais hun aanvalsloopgraven voortgezet en aldus, in de nacht van de 26e tot de 27e, les Moulineaux overvallen, van waar men het park van Issy kan bereiken. De volgende dagen richtten zestig stukken grof geschut hun granaten naar het fort, terwijl andere Vanves, Montrouge, de kanonneerboten en de omheining bezetten. Issy antwoordde dapper; maar onze loopgraven, die Wetzel had moeten nazien, waren zeer slecht gehouden. De 29e verdubbelde het bombardement en regenden werptuigen in het park. Te 11 uur ’s nachts staakten de Versaillais hun vuur en overvielen, in die stilte, de gefedereerden van de loopgraven. Het fort, dat geen kennis van die ontruiming ontvangen had, bevond zich de 30e ’s morgens te 5 uur door een halve kring Versaillais omringd. De commandant raakte van zijn stuk, liet versterking vragen, doch kreeg niets. Het garnizoen werd ongerust en die gefedereerden die lustig de granaatregen doorstonden, kregen schrik van enige scherpschutters. Mégy hield raad; de ontruiming werd besloten. In alle haast werden de kanonnen vernageld en dat zo slecht, dat zij dezelfde avond reeds ontnageld waren. Het gros van het garnizoen ging buiten. Enkele mannen begrepen hun plicht en wilden blijven om de eer te redden. In de loop van de dag liet een Versaillais officier hen aanmanen zich binnen een kwartier over te geven, op straffe voor de kop geschoten te worden. Zij antwoordden niet.

Te 3 uur kwamen Cluseret en La Cécilia te Issy met enige inderhaast verzamelde compagnieën. Deze stelden zich in scherpschutterlinie en joegen de Versaillais uit het park. Te zes uur drongen de gefedereerden in het fort. In de grootte deur vonden zij een kind, Dufour, naast een kruiwagen vol patronen en kardoezen, gereed zich in de lucht te doen springen, in de waan dat het gewelf met hem zou gesprongen zijn. In de avond brachten Vermorel en Trinquet andere versterkingen bij en bezetten wij opnieuw al onze stellingen.

Bij de eerste geruchten van ontruiming waren Nationale Garden naar het Stadhuis komen toelopen. De Uitvoerende Commissie bevestigde geen bevel tot ontruiming te hebben gegeven en beloofde de verraders te straffen, zo er waren. ’s Avonds nam zij Cluseret bij zijn aankomst in het fort Issy in hechtenis. Zekere geruchten liepen over hem rond. Hij trok uit het ministerie zonder het minste spoor van nuttig werk achter te laten. Voor alle inwendige verdediging had hij aan het Trocadéro kanonnen in de grond gestoken, waarmee – zegde hij – men de Mont-Valérien kon beschieten. Later schoof hij geheel zijn onbekwaamheid op zijn collega’s, behandelde hen als zwakkelingen en praalhanzen, beschuldigde Delescluze van bedriegerij, beweerde dat hij, Cluseret, alleen Versailles opgehouden had, dat zijn inhechtenisneming alles bedorven had en, om alles met een woord te bekronen, noemde hij zich geheel bescheiden de verpersoonlijking van het volk.[144]

Die paniek van Issy deed het Comité van het Openbaar Welzijn ontstaan. Reeds was, de 28e april, bij het einde der zitting, Miot, een echt type van 1848, opgestaan, om “zonder frases” de schepping van een Comité van Openbaar Welzijn (Comité de Salut Public) te vragen, dat over al de andere commissies zou staan. Daar men aandrong zijn redenen op te geven, antwoordde hij plechtig “dat hij dat Comité nodig dacht.” Iedereen was van gedacht dat de controle en de handeling moesten versterkt worden, want de tweede Uitvoerende Commissie blerk zo machteloos als de eerste, daar ieder gedelegeerde uit eigen macht als heer en meester decreteerde.

Maar wat betekende die naam van Comité van Openbaar Welzijn, na-aperij van het verleden, vogelschrik voor domkoppen? Hij vloekte in die proletariërs omwenteling, in dat Stadhuis, waaruit het Comité van Openbaar Welzijn Jacques Roux, Chaumette en de beste vrienden van het volk heeft doen verdringen. Maar de romantici hadden de geschiedenis der Revolutie enkel doorbladerd. De ronkende naam sleepte hen mee. Zonder de krachtdadigheid van enige leden, die een bespreking vergden, hadden zij op staande voet gestemd.

“Ja,” zegden de laatsten, “wij willen een sterke Commissie, maar geen revolutionaire na-aperij. Dat de Commune zich hervormt, dat zij ophouden een klein babbel parlement te zijn, waar men volgens de gril heden intrekt wat men gisteren besloten heeft.” En zij stelden een Uitvoerend Comité voor. De stemmen waren gelijk.

De zaak van Issy verdeelde de Raad. Op 1 mei werd de naam gestemd met 34 stemmen tegen 28. Geheel het voorstel werd aangenomen met 45 tegen 23 stemmen. Velen hadden, ondanks de naam, vóór gestemd met het enig doel een stevig gezag te scheppen. Velen gaven de reden van hun stemming op. De ene zegden het gebiedend mandaat van hun kiezers na te komen. Anderen wilden “de lafaards en verraders doen beven.” Anderen, als Miot, verklaarden eenvoudig dat het “een onontbeerlijke maatregel” was. Felix Pyat, die Miot aangedreven en het voorstel hevig ondersteund had, om de achting der vurigen terug te winnen, gaf deze machtige reden: “Omdat het woord Openbaar Welzijn van hetzelfde tijdvak is als Franse Republiek en Commune van Parijs.” Maar Tridon: – “Tegen, omdat ik niet houd van nutteloze en belachelijke plunjes.” Vermorel: – “Tegen; het is maar een woord, en het volk is al lang genoeg met woorden gepaaid.” Longuet: – “Daar ik niet meer geloof hecht aan behoedwoorden dan aan amuletten en tovermiddels, stem ik tegen.” Zeventien verklaarden gezamenlijk te stemmen tegen de instelling van een Comité dat een dictatuur in het leven zou roepen, en verscheidene anderen gaven dezelfde reden op. Deze was ongegrond. De Commune bleef zowel meester, dat zij acht dagen naderhand het Comité omverwierp.

Na door een stemming geprotesteerd te hebben, hadden de tegenstanders vervolgens de beste partij van de toestand moeten trekken. Tridon had wel gezegd: “Ik zie de mannen niet, welke in dat Comité zouden kunnen zitten”; een reden te meer om de plaats aan de romantici niet te laten. In plaats van zich te verstaan met die van hun collega’s die het gezag hadden willen versterken en geenszins antiquiteiten voor de dag halen, kruisten de tegenstanders de armen, zeggende: “Wij kunnen niemand benoemen in een commissie die wij als nutteloos en noodlottig beschouwen... Wij aanzien de onthouding als de enige waardige, redelijke en politieke stelling.”

De aldus op voorhand gebrandmerkte stemming gaf een gezag zonder macht. Er waren overigens maar 37 stemmers. Ranvier, Ant. Arnaud, Léo Meillet, Ch. Gérardin, F. Pyat werden benoemd. De bevreesden mochten gerust zijn. De enige die waarlijk wilskracht had, Ranvier, rechtzinnige ziel en warm hart, was heel en al overgegeven aan zijn blinde goedheid.

In het Journal Officiel verscheen een tamelijk volledig verslag over deze zitting. De dapperen van de loopgraven en van de forten, vernamen dat, op het ogenblik waarop Versailles zijn batterijen demaskeerde, er tweedracht op het Stadhuis was. Terwijl alle bourgeois- en monarchistenpartijen tegenover het oproerige Parijs haar veten tot zwijgen brachten, waren er in de Raad van Parijs mannen die te midden van de strijd een minderheid vormden. En die minderheid bevatte, op tien uitzonderingen na, de meest verlichte, ijverigste mannen van de Raad.[145] Hoe is die zonderlinge toestand te verklaren? Hoe komt het, dat deze geen invloed op hun collega’s uitoefenden? Zij misten meer dan alles, politiek doorzicht.

De Raad dreef de algemene illusie, dat men het uithouden zou, zó ver dat hij zeven maanden schonk om de in de Berg van Barmhartigheid verpande voorwerpen weer te geven, en dat hij de terugbetaling der gemaakte schulden op drie jaren verschoof. Vele leden der minderheid dreven de dwaling nog verder, zij wilden volstrekt niet toegeven dat de Commune maar een barricade, en niet een regering was. Enigen dreven de weerstand tegen het gezagsbegrip tot de zelfmoord; zelfs ten prijzen van de overwinning hadden zij geen toegevingen gedaan en zegden: “Onder het Keizerrijk waren wij voor de vrijheid, nu wij aan het bewind zijn, zullen wij onze beginselen niet verloochenen.” En zelfs nog in ballingschap hebben zij beweerd dat de Commune door haar eigenmachtige strekkingen ten onder gegaan was. Naast dezen waren er andere, meer positieve geesten, die er slechts aan dachten te protesteren tegen het gemis aan methode, aan zekerheid en aan ernst bij de meerderheid. Maar zij deden niets om hun collega’s te overhalen en schenen ervan verzekerd dat iedereen tot hen moest komen.

Van dan veranderden die onenigheden in vijandelijkheden. De zittingzaal was klein, slecht verlicht; de gauw verhitte atmosfeer veroorzaakte koortsachtige aanvallen. De discussies namen een verbitterd karakter aan. Félix Pyat veranderde ze in aanvallen. Delescluze sprak nooit dan voor de eendracht. De andere had liever de Commune zien vallen dan haar gered te zien door iemand die hij haatte. En hij haatte iedereen die met zijn dwaasheden lachte. Het kostte hem niets de Raad te beledigen, de meest verknochten te bezwalken, als hij zijn ijdelheid maar wreekte. Hij kon schaamteloos liegen, een eerloze smaad aaneenweven, een collega verguizen en vervolgens met open armen eensklaps vertederd uitroepen: “Omhelzen wij elkaar.” Nu beschuldigde hij Vermorel zijn blad aan het Keizerrijk verkocht te hebben, na het aan de Orléans’ aangeboden te hebben. Hij sloop in de gangen, in de commissies, nu eens schuimbekkend, dat weer aartsvaderlijk, doch was nooit aan de voorposten.

“De Commune,” zegde hij, “dat is mijn kind, ik heb ze twintig jaar bewaard; ik heb ze gevoed, gewiegd.” Als men hem geloofde, was de 18e maart zijn werk. Aldus kreeg hij de naïevelingen op zijn zijde en, ondanks zijn gebleken onbekwaamheid in de eerste Uitvoerende Commissie, behaalde hij 24 stemmen voor het Comité van Openbaar Welzijn.

Noodlottige tweedracht, moeder der nederlaag. Zij hield op – dat het volk het weet, evenals het hun fouten kent – wanneer zij aan het volk dachten, wanneer hun ziel zich boven de ellendige persoonlijke veten verhief. Zij volgden de lijkstoet van Pierre Leroux die de Juniopstanden verdedigd had, zij bevalen de afbraak der kerk Bréa, welke aan de gedachtenis van een terecht gestrafte verrader opgericht was, die van de verzoeningskapel, die een smaad tegen de Revolutie was, zij dachten aan de nog in de galei zuchtende politieke veroordeelden, adelden de place d’Italie door haar Duvals naam te geven. Alle socialistische decreten gingen door met algemene stemmen, want hoewel zij van elkaar wilden verschillen, waren allen toch socialisten. De Raad was eenstemmig als het gold, twee van zijn leden uit te sluiten, die zich aan vroegere misdrijven schuldig gemaakt hadden.[146] En zelfs in het ogenblik van het grootste gevaar waagde het niemand van capituleren te spreken.

_______________
[143] Voor de Commissie van onderzoek, in de Vergadering, stelde hij zich aan als Daniel in het leeuwenhok. In het Châtelet vergenoegde men zich hem uit te fluiten, want Parijs liet die machteloze hommels ongestoord gonzen.
[144] Aanhangsel 9.
[145] De minderheid had een kern van 22 leden: Andrieu, Arnold, A. Arnould, Avrial, Beslay, Clémence, B. Clement, Courbet, Frankel, E. Gérardin, Jourde, Lefrançais, Longuet, Malon, Ostyn, Pindy, Serraillier, Theisz, Tridon, Vallès, Varlin, Vermorel.
[146] Blanchet, oud kapucijnermonnik en bankroetier, en E. Clément, die zich onder het Keizerrijk bij de politie voorgesteld had.