Prosper-Olivier Lissagaray
Geschiedenis van de Commune van Parijs van 1871
Voorwoord


Voorwoord

De geschiedenis van de vierdestand sedert 1789, moest de inleiding van deze geschiedenis zijn. Maar er is haast; de slachtoffers dalen ten grave; de liberale eerloosheid dreigt de afgesleten laster van de monarchisten te overtreffen, vooralsnog beperk ik mijn inleiding tot het volstrekt noodzakelijke.

Wie heeft de 18e maart gemaakt? – Wat heeft het Centraal Comité gedaan? – Wat is de Commune geweest? – Hoe komt het dat honderdduizend Fransen in hun land ontbreken? – Wie moet verantwoordelijk gesteld worden? Een heel leger getuigen gaat het ons zeggen.

Ongetwijfeld is het een banneling die de pen voert; doch een banneling die noch regeringslid, noch officier, noch ambtenaar der Commune was; die vijf jaar lang de getuigenissen gezift heeft; die klare bewijzen vroeg, alvorens neer te schrijven; die de overwinnaar jacht ziet maken op de minste onnauwkeurigheid om al het overige te kunnen loochenen; die voor de overwonnenen geen betere pleitrede kent dan het eenvoudig, rechtzinnig verhaal van hun geschiedenis.

Overigens zijn wij de waarheid aan de overwonnenen zelf en aan hun nakomelingen, wij zijn ze aan de werkers van geheel de aarde verschuldigd. De overwonnene moet de oorzaken van zijn nederlaag, zijn zoon de toekomstige klippen, en de socialistische partij de veldtochten kennen, die in alle landen onder haar vlag gevoerd werden. De Commune was maar een voorspel. In het bestrijden van het keizerrijk kondigt zich de grote maatschappelijke strijd aan. Als de soldaat van morgen de slag van gisteren in de grond niet kent, wacht hetzelfde bloedbad.

In zulke omstandigheden staat vleierij gelijk met verraad.

Hij die aan het volk valse revolutiesprookjes opdist en het – met voorbedachten rade of uit onwetendheid – met heldengezangen paait, is zo strafbaar als de aardrijkskundige die aan de zeevaarders valse kaarten ter hand stelt.

Londen, april 1877