Rosa Luxemburg
Massastaking, partij en vakbonden


6. Samenwerking tussen georganiseerde en ongeorganiseerde arbeiders, noodzakelijk voor de overwinning

In verband hiermee krijgt ook het vraagstuk van de organisatie in haar verhouding tot het probleem van de massastaking in Duitsland een essentieel verschillend uitzicht.

Het standpunt van menig vakbondsleider tot deze vraag beperkt zich gewoonlijk tot de bewering: “Wij zijn nog niet sterk genoeg om een zo gewaagde krachtproef als de massastaking aan te durven.” Nu is deze stelling in zover onhoudbaar als het onbegonnen werk is, langs de weg van een pedante cijferrekening vast te stellen wanneer het proletariaat tot een gegeven strijd ‘sterk genoeg’ is.

Voor 30 jaar telden de Duitse vakbonden 50.000 leden. Dit was zeker een aantal waarbij, naar bovenstaande maatstaf, aan een massastaking niet te denken viel. Vijftien jaar later waren de vakbonden viermaal sterker en telden 237.000 leden. Mocht men echter toen de huidige vakbondsleiders gevraagd hebben of nu de organisatie van het proletariaat rijp was voor een massastaking, dan hadden ze zeker geantwoord dat dit op verre na niet het geval was en dat de syndicaal georganiseerden eerst miljoenen moesten bedragen.

Nu hebben we al over het 2 miljoen georganiseerde vakbondsleden, maar het oordeel van hun leiders is nog juist hetzelfde, en zo kan het waarschijnlijk tot in het oneindige gaan. Stilzwijgend wordt hierbij vooropgesteld dat zowat de gehele arbeidersklasse van Duitsland tot de laatste man en de laatste vrouw in de organisatie opgenomen moet zijn vooraleer men machtig genoeg zou zijn om een massa-actie te wagen, die dan waarschijnlijk de traditionele formule getrouw, nog ‘overbodig’ geacht zou worden.

Deze theorie is nochtans helemaal utopisch om de eenvoudige reden dat ze aan een innerlijke tegenstelling lijdt, binnen een vaste cirkel onontkoombaar ronddraait. De arbeiders zouden, vooraleer ze tot directe klassenstrijd overgaan, voltallig georganiseerd moeten zijn. De verhoudingen, de eisen van de kapitalistische ontwikkeling en de bestaansvoorwaarden van de burgerlijke staat, brengen met zich dat bij ‘normaal’ verloop van zaken, zonder stormachtige klassenstrijd, bepaalde lagen, en wel de grootste meerderheid, de voornaamste, de laagststaande, de door het kapitaal en staat meest verdrukte lagen van het proletariaat — voor organisatie onvatbaar zijn. We zien toch dat zelfs in Engeland, dat een hele eeuw onvermoeide vakbondsarbeid zonder de minste ‘storing’ — behalve in het begin, de periode van de chartisten — zonder de minste romantisch-revolutionaire vergissingen en verlokkingen, het niet verder gebracht heeft dan tot het organiseren van een minderheid van beter gesitueerde lagen van het proletariaat.

Aan de andere kant kunnen de vakbonden, zoals alle strijdorganisaties van het proletariaat, zich niet duurzaam staande houden dan juist in de strijd, niet de strijd in de zin van de kikvorsenoorlog in het dode water van de burgerlijk-parlementaire periode, maar in de zin van heftige, revolutionaire perioden van massastrijd.

De houterige, mechanisch-bureaucratische opvatting ziet de strijd enkel als product van de organisatie op een bepaald ontwikkelingspeil van haar macht. De levende, dialectische ontwikkeling toont ons echter omgekeerd de organisatie als een product van de strijd.

We hebben al een groot voorbeeld van dit verschijnsel in Rusland gezien, waar een zo goed als ongeorganiseerd proletariaat in anderhalf jaar stormachtige revolutionaire strijd de basis gelegd heeft voor een uitgebreid organisatienet. Een ander voorbeeld van die aard levert ons de geschiedenis van de Duitse vakbonden zelf. In 1878 bedroeg het aantal vakbondsleden 50.000. Volgens de theorie van de huidige vakbondsleiders was deze organisatie, naar hun zeggen, in verre na niet ‘sterk genoeg’ om een heftige politieke strijd aan te vatten. De Duitse vakbonden hebben echter, hoe zwak ze toen ook waren, de strijd aangevat — namelijk de strijd tegen de socialistenwet — en ze toonden zich niet alleen ‘sterk genoeg’ om als overwinnaar uit de strijd te komen, ze hebben zelfs in deze strijd hun macht vervijfvoudigd: ze telden in 1891, na de schorsing van de socialistenwet 277.659 leden. Weliswaar beantwoordt de methode waardoor de vakbonden in hun strijd met de socialistenwet gezegevierd hebben, niet aan het ideaal van een vredige, bijenkorf-achtige, ononderbroken uitbouw. Ze werden eerst in de strijd helemaal te gronde gericht, om zich daarop uit de volgende strijdgolf op te torsen en opnieuw geboren te worden.

Dit is echter juist de aan de proletarische klassenorganisaties eigen, specifieke methode van groei. Hun weerstandsvermogen te beproeven in de strijd en, uit de strijd weer verveelvoudigt op te stijgen.

Bij nader onderzoek van de Duitse toestanden en de bestaansvoorwaarden van de verschillende arbeidslagen ligt het voor de hand dat ook de volgende periode van stormachtige, politieke massastrijd voor de Duitse vakbonden niet de gevreesde dreigende ondergang, maar wel nieuwe, onvoorziene perspectieven van snelle, sprongsgewijze verruiming van hun machtsgebied met zich brengen zou. De kwestie heeft echter nog een andere zijde. Het plan om massastakingen als ernstige politieke klassenactie enkel met georganiseerden door te voeren, is over zijn geheel hopeloos.

Wil de massastaking, of liever willen de massastakingen, wil de massastrijd enig succes hebben, zo moet hij een werkelijke volksbeweging worden die de breedste lagen van het proletariaat mee in dan strijd betrekken.

Reeds bij de parlementaire vorm berust de macht van de proletarische klassenstrijd niet op de kleine, georganiseerde kern, maar op de brede omliggende periferie van het revolutionair gezinde proletariaat. Indien de sociaaldemocratie slechts met haar paar honderdduizend georganiseerden de kiescampagnes willen aanpakken, zou ze zich zelf tot nulliteit veroordelen. En al is het ook een tendens van de sociaaldemocratie bijna heel de massa van haar kiezers in de partijorganisatie op te nemen, toch wordt, na dertig jaar ondervinding, niet de kiezersmassa door de groei van de partijorganisatie uitgebreid, omgekeerd echter, de telkenmale door de kiesstrijd veroverde nieuwe arbeidslagen zijn het akkerveld voor het daaropvolgende organisatiezaad. Ook hier levert niet enkel de organisatie de strijdmacht, maar de strijd levert in nog grotere mate de wervingstroepen voor de organisatie. Dit geldt nog veel meer voor de rechtstreekse politieke massa-actie dan voor de parlementaire strijd.

Zo de sociaaldemocratie, als de georganiseerde kern van de arbeidersklasse, de leidende voorhoede van heel het arbeidende volk is, en al vloeit de politieke klaarheid, de kracht, de eenheid van de arbeidersbeweging uit deze organisatie voort, toch mag men de klassenbeweging van het proletariaat niet opvatten als de beweging van de georganiseerde minderheid. Elke echte grote klassenactie moet berusten op de steun en de medewerking van de breedste lagen van de arbeidersmassa, en een strategie van de klassenstrijd die geen rekening zou houden met deze steun, die enkel toegewezen ware op de netjes uitgevoerde marsen van gekazerneerde kleine gedeelten van het proletariaat, is bij voorbaat tot de jammerlijke mislukking gedoemd.

De massastakingen, de politieke massastrijd in Duitsland kunnen dus onmogelijk het werk zijn van de georganiseerde, minutieus gedirigeerd door een partijcentrale. Hier komt het weer juist zoals in Rusland in de eerste plaats op een echt revolutionaire, vastberaden klassenactie aan, in staat de brede, ongeorganiseerde, maar naar gezindheid en bestaansvoorwaarden revolutionaire arbeidersmassa’s te winnen en mee te slepen, en veel minder op ‘tucht’, ‘scholing’, en op een zo zorgvuldig mogelijke vooruitbepaling van steun- en onkostenkwesties.

De overschatting en de verkeerde rolverdeling van de organisatie in de proletarische klassenstrijd wordt gewoonlijk aangevuld door de onderschatting van de ongeorganiseerde proletariërsmassa en zijn politieke rijpheid. Alleen in een revolutionaire periode, in de wenteling van een grote, opzwepende klassenstrijd komt klaar en volledig de opvoedende werking van de snelle kapitalistische ontwikkeling en van de sociaaldemocratische invloeden op de breedste volkslagen, waarvan in rustige tijden de organisatietabellen en zelfs de verkiezingsstatistieken slechts een zwak begrip geven, volledig tot uiting.

We hebben gezien dat in Rusland sinds een paar jaar uit het onbeduidendste conflict tussen arbeiders en werkgevers, uit de kleinste lokale brutaliteit van de regeringsorganen, terstond een grote algemene actie van het proletariaat ontstaan kan. Iedereen ziet het en vindt het natuurlijk, aangezien er in Rusland nu eenmaal ‘revolutie’ is.

Wat betekent dit echter? Het betekent dat het klassengevoel, het klasseninstinct bij het Russische proletariaat uiterst levendig is, zodat het elk gedeeltelijk gebeuren als klassenaangelegenheid aanvoelt en bliksemsnel op het geheel reageert.

Waar in Duitsland, Frankrijk, Italië, Holland, de scherpste syndicale conflicten helemaal geen algemene actie van de arbeidersklasse teweegbrengen, ook niet van het georganiseerde gedeelte, ontketent in Rusland de geringste aanleiding een hele storm. Dat bewijst echter alleen dat tegenwoordig het klasseninstinct — hoe paradoxaal het ook mag klinken — bij het jonge, ongeschoolde, zwak ontwikkelde en nog zwakker georganiseerde Russisch proletariaat oneindig veel sterker is, dan bij de georganiseerde, geschoolde en ontwikkelde arbeiders van Duitsland of van enig ander West-Europees land. En dit is helemaal niet een bijzondere deugd van het ‘jong, maagdelijk Oosten’ tegenover het ‘luie Westen’ maar wel het eenvoudige resultaat van de directe revolutionaire massa-actie. Bij de Duitse arbeiders is het door de sociaaldemocratie ingeënt klassenbewustzijn van theoretische, latente aard. In de periode van de heerschappij van het burgerlijk parlementarisme kan het zich in de regel als directe massa-actie niet uiten. Hier is het de ideële som van de vierhonderd parallelle acties van de kiesdistricten gedurende de verkiezingsstrijd, van de vele economische fragmentaire kampanjes en dergelijke meer.

In de revolutie, waar de massa zelf op het toneel verschijnt, wordt het klassenbewustzijn praktisch en actief. Een jaar revolutie heeft het Russische proletariaat de scholing gegeven, die het Duitse proletariaat niet kunstmatig kon opdoen door 30 jaar parlementaire en syndicale strijd. Weliswaar zal dit levende, actieve klassengevoel ook in Rusland na het afsluiten van de revolutieperiode en het herstellen van de burgerlijk-parlementaire rechtsstaat merkelijk slinken of veeleer in een verborgen latent bewustzijn omslaan. Even zeker echter zal in Duitsland in een periode van krachtige politieke actie het levende, daadwerkelijke, revolutionaire klassengevoel de breedste en diepste lagen van het proletariaat aangrijpen en wel des te sneller en des te krachtiger naarmate het opvoedingswerk van de sociaaldemocratie omvangrijk is geweest. De resultaten van dit opvoedingswerk en de opzwepende, revolutionaire werking van de gehele hedendaagse Duitse politiek zou zich hierin uiten dat de van de sociaaldemocratie in een ernstige, revolutionaire periode al die scharen zou meeslepen, die nu in schijnbare politieke stompzinnigheid voor alle organisatie pogingen van de sociaaldemocratie en van de syndicaten ontoegankelijk zijn.

Zes maanden revolutionaire periode zullen bij de ongeorganiseerde massa’s volbrengen wat tien jaar volksvergaderingen en vlugschrift colportage niet vermochten. En wanneer in Duitsland de toestanden de rijpheidsgraad voor een dergelijke periode bereikt hebben, zullen in de strijd de tot op heden ongeorganiseerde, de meest verachterde lagen natuurlijkerwijze de radicaalsten, de onstuimigsten zijn, en niet het meegesleepte element vormen.

Komt het tot massastakingen in Duitsland, dan zullen zeker niet de meest georganiseerden (vast niet de boekdrukkers), maar wel de niet of helemaal niet georganiseerden, zoals mijnwerkers, textielarbeiders, misschien wel de landarbeiders, de grootste daadwerkelijke ijver aan de dag leggen.

Op deze wijze echter komen we in Duitsland tot hetzelfde besluit wat betreft de wezenlijke taak van de leiding, van de rol van de sociaaldemocratie tegenover de massastakingen, als bij de ontleding van de Russische gebeurtenissen. Verlaten we namelijk het pedante schema van een kunstmatig door partij en syndicaat gecommandeerde demonstratieve massastaking van de georganiseerde minderheid, en beschouwen we het levende beeld van een uit de scherpste toespitsing van de klassentegenstellingen en de politieke toestand met oerkracht ontstane volksbeweging, die zich zowel in politieke als in economische stormachtige massakampen en massastakingen ontlaadt, zo moet klaarblijkelijk de taak van de sociaaldemocratie niet in de technische voorbereiding en leiding van de massastaking, veeleer echter in de politieke leiding van de hele beweging bestaan.

De sociaaldemocratie is de meest ontwikkelde, meest klassenbewuste voorhoede van het proletariaat. Ze kan en mag niet met gekruiste armen fatalistisch op de intrede van de ‘revolutionaire situatie’ wachten, wachten tot de spontane volksbeweging uit de lucht valt. Integendeel, ze moet zoals altijd de ontwikkeling van de gebeurtenissen vooruitijlen, trachten te verhaasten. Dit kan zij echter niet door op geschikte of ongeschikte tijd plotseling het ‘parool’ voor een massastaking te geven, maar in de eerste plaats door de breedste proletarische lagen voor te lichten over het onvermijdelijke intreden van deze revolutionaire periode, de maatschappelijke factoren die er toe leiden en de politieke gevolgtrekkingen die men er uit maken moet.

Indien brede proletarische lagen voor een politieke massa-actie gewonnen worden, en omgekeerd, indien de sociaaldemocratie bij een massabeweging de werkelijke leiding in handen krijgen en behouden, de hele beweging in de politieke betekenis in haar macht kan krijgen, dan moet ze met klaarheid, logica en vastberadenheid de tactiek en de doelstellingen in de komende strijdperiode bij het Duitse proletariaat doen doordringen.