Rosa Luxemburg
De crisis der sociaaldemocratie


Hoofdstuk IV

Het belangrijkste operatieterrein van het Duitse imperialisme werd Turkije, zijn wegbereider in dat gebied de Duitse Mark en haar reuzenzaken in Azië, die in het middelpunt staan van de Duitse politiek in het Oosten. In de vijftiger en zestiger jaren werkte in het Aziatische deel van Turkije hoofdzakelijk Engels kapitaal, dat de spoorwegen aanlegde van Smyrna uit en ook het eerste baanvak van de Anatolische spoorweg tot Ismed gepacht had. In 1885 treedt het Duitse kapitaal naar voren en krijgt het van Abdul Hamid het door de Engelsen gebouwde baanvak in exploitatie en de aanleg van het nieuwe traject van Ismed tot Angora, met zijlijnen naar Skoetari, Broessa, Konia en Kaizarile. In 1899 kreeg de Duitse bank de concessie voor de aanleg en de exploitatie van een haven met kunstwerken in Haidar Pascha en de uitsluitende beheersing van de handel en de douane in de haven. In 1901 gaf de Turkse regering aan de Duitse Bank de concessie voor de grote Bagdadspoorweg naar de Perzische Golf, in 1907 voor de droogmaking van het meer van Karaviran en de bevloeiing der vlakte van de Koma. De keerzijde van deze grootscheepse vreedzame cultuurwerken is de vreedzame en geweldige ruïne van de boerenstand van Klein-Azië. De kosten van de geweldige ondernemingen worden natuurlijk door een wijdvertakt systeem van de openbare schuld door de Duitse Bank voorgeschoten, de Turkse staat werd voor altijd de schuldenaar van de heren Siemens, Gwinner, Helflerich enz., zoals hij reeds vroeger tegenover het Engelse, Franse en Oostenrijkse kapitaal was.

Deze schuldenaar moest voortaan niet slechts voortdurend enorme sommen uit de staat halen om de rente van de leningen te betalen, maar ook garanties geven voor de brutowinst van de op deze manier aangelegde spoorwegen. De modernste verkeersmiddelen en kunstwerken worden hier op heel achterlijke, nog voor een groot deel op ruil in natura berustende verhoudingen, op de primitiefste economie van de boeren ingeplant. Uit de dorre bodem van deze economie, die, door het Oostelijke despotisme sedert eeuwen gewetenloos uitgezogen, nauwelijks enige halmen voor eigen voeding van de boerenstand boven de afdrachten aan de staat voortbrengt, kunnen het noodzakelijk verkeer en de winsten voor de spoorwegen natuurlijk niet gehaald worden. De warenruil en het personenvervoer zijn, overeenkomende met de economische en culturele gesteldheid van het land, zeer onontwikkeld en kunnen slechts langzaam toenemen. Het voor de vereiste kapitalistische winst ontbrekende zal in de vorm van de zogenaamde ‘Kilometergarantie’ door de Turkse staat aan de spoorwegmaatschappijen jaarlijks verschaft moeten worden. Dat is het stelsel, dat gegolden heeft voor de met Oostenrijks en Frans kapitaal gebouwde spoorwegen in het Europese Turkije en datzelfde stelsel werd nu op de ondernemingen van de Duitse Bank in Aziatisch Turkije toegepast. Als onderpand en borgstelling, dat de bijdrage wordt afgedragen, heeft de Turkse regering aan de vertegenwoordiging van het Europese kapitaal de zg. bestuursraad van de openbare schuld, de hoofdbron van de staatsinkomsten in Turkije toegewezen: de tienden van een reeks van provincies. Van 1893-1910 heeft de Turkse regering op die manier bv. voor het baanvak tot Angora en voor het traject Eskischehir-Konia ongeveer 90 miljoen francs bijdrage betaald. De door de Turkse staat altijd weer verpande tienden aan zijn Europese schuldeisers zijn oeroude betalingen van de boeren in natura, koren, schapen, zijde enz. De tienden worden niet direct, maar door pachters van het type der bekende belastinggaarders in Frankrijk vóór de revolutie geïnd aan welke pachters de staat de vermoedelijke opbrengst van de afdracht van elke provincie aanbiedt soms in openbare veiling d.w.z. aan de meest biedende tegen betaling in baar geld verkoopt. Is de afdracht van een provincie door een speculant of een consortium bepaald, dan verkopen deze de tienden van elke afzonderlijke sandsjak (district) aan andere speculanten die hun aandeel weer aan een gehele reeks van kleinere agenten afstaan. Daar ieder zijn uitgaven wil dekken en zo veel winst als maar mogelijk is, wil opstrijken, groeit de afdracht, naarmate zij de boer nadert als een lawine aan.

Heeft de pachter zich in zijn berekeningen vergist, dan tracht hij zich op kosten van de boer schadeloos te stellen. Deze wacht bijna altijd in schuld levend, met ongeduld op het ogenblik, dat hij zijn oogst kan verkopen wanneer hij echter zijn graan gesneden heeft moet hij met het dorsen dikwijls wekenlang wachten tot het de pachter gelegen komt het hem toekomende aandeel in ontvangst te nemen. De pachter die gewoonlijk tegelijk graanhandelaar is, buit deze positie van de boer uit wiens gehele oogst op het veld dreigt te verrotten om hem de oogst tot lage prijs af te persen en weten zich tegen bezwaren van ontevredenen van de hulp der ambtenaren vooral van de Moektar (het dorpshoofd) te verzekeren. Kan geen pachter voor de belastingen gevonden worden dan worden de afdrachten door de regering in natura binnengehaald in opslagplaatsen ondergebracht en als de verschuldigde “bijdrage” aan de kapitalisten afgestaan. Ziedaar het innerlijke mechanisme van de economische vernieuwing van Turkije door cultuurwerken van het Europese kapitaal. Door deze operaties worden dus tweeërlei resultaten bereikt. Het Klein-Aziatische boerendom wordt object van een welgeorganiseerd uitzuigingsproces in het belang van het Europese kapitaal, in dit geval bovenal van het Duitse banken industriekapitaal. Daardoor breiden zich de belangensferen van Duitsland in Turkije uit, die weer de grondslag en aanleiding tot de politieke bescherming van Turkije verschaffen. Tegelijkertijd wordt het voor de economische exploitatie van het boerendom noodzakelijke uitzuigingsapparaat, de Turkse regering, tot het gehoorzame werktuig, de vazal van de Duitse buitenlandse politiek. Reeds uit vroeger dagen stonden Turkse financiën, de invoerrechtenpolitiek, de belastingpolitiek en de staatsuitgaven onder Europese controle. De Duitse invloed heeft zich vooral meester gemaakt van de militaire organisatie. Na dit alles is het duidelijk, dat het belang van hei Duitse imperialisme versterking van de Turkse staatsmacht vordert, voor zover daarmee voortijdig verval voorkomen wordt. Een bespoedigde liquidatie van Turkije zou tot verdeling van dit land leiden, onder Engeland, Rusland, Italië, Griekenland enz., waarmee voor de grote operaties van het Duitse kapitaal de zeer gunstige basis zou verdwijnen. Tevens zou een buitengewone groei van de macht van Rusland en Engeland, alsmede der Middellandse Zeestaten volgen. Het gaat er dus voor het Duitse imperialisme om het makkelijke apparaat van de zelfstandige Turkse staat, de integriteit van Turkije te handhaven, zolang tot dit land door het Duitse kapitaal van binnen uit is weggevreten, zoals vroeger Egypte door de Engelsen of onlangs Marokko door de Fransen, als rijpe vrucht in de schoot van Duitsland moet vallen. De bekende woordvoerder van het Duitse imperialisme, Paul Rohrbach bv., zegt heel open en eerlijk:

Het ligt in de natuur van de verhoudingen opgesloten, dat Turkije aan alle kanten door begerige buren omgeven, haar steun bij een macht vindt, die zo mogelijk geen territoriale belangen in het Oosten heeft. Dat is Duitsland. Wij zouden van onze kant bij het verdwijnen van Turkije grote schade lijden. Zijn Rusland en Engeland de hoofderfgenamen van de Turken, dan ligt voor de hand, dat die beide staten daardoor een belangrijke groei van hun macht zouden verkrijgen. Maar ook wanneer Turkije zo verdeeld zou worden, dat ons een belangrijk stuk daarvan toevalt zo betekent dat voor ons moeilijkheden zonder einde, want Rusland, Engeland en in zekere zin ook Frankrijk en Italië zijn buren van het tegenwoordige Turkse gebied en hetzij te land of ter zee of langs beide wegen in staat hun aandeel te bezetten en te verdedigen. Wij daarentegen staan buiten elke directe verbinding met het Oosten... Een Duits Klein-Azië of Mesoptamië zou slechts werkelijkheid kunnen worden, wanneer vooraf tenminste Rusland en daarmee ook Frankrijk tot het prijsgeven van hun tegenwoordige politieke doeleinden en idealen gedwongen werden, d.w.z. wanneer vooraf de wereldoorlog zijn afloop beslist in de geest van de Duitse belangen zou hebben gevonden. (Der krieg und die deutsche Politik, blz. 36).

Duitsland, dat op 8 november 1898 in Damascus bij de schaduw van Saladin de Grote plechtig zwoer, de mohammedaanse wereld en de groene vlag van de Profeet te beschermen, versterkte dus tien jaar lang met ijver het bloedregime van Abdul Hamid en zette na een korte pauze van vervreemding het werk ten behoeve van het Jong-Turkse regime voort. De zending bestond behalve uit de voordelige zaken van de Duitse Bank, voornamelijk uit de reorganisatie en de dril van het Duitse militarisme door Duitse instructeurs met von der Goltz Pasja aan de spits. Met de modernisering van het leger waren natuurlijk nieuwe drukkende lasten op de rug van de Turkse boer afgewenteld maar ook nieuwe schitterende zaken voor Krupp en de Duitse Bank gedaan. Tegelijk werd het Turkse militarisme filiaal van het Pruisisch-Duitse militarisme, steunpunt van de Duitse politiek in de Middellandse zee en in Klein-Azië.

Dat de door Duitsland ondernomen vernieuwing van Turkije een zuiver kunstmatige poging tot galvaniseren van een lijk is, tonen de lotgevallen van de Turkse revolutie duidelijk aan. In het eerste stadium toen het ideologische element in de Jong-Turkse beweging de overhand had, toen zij nog hoogvliegende plannen en illusies over een werkelijk leven belovende lente in innerlijke vernieuwing van Turkije koesterde, richtten zich haar politieke sympathieën beslist naar Engeland, in welk land zij het ideaal van het liberale moderne staatswezen zag, terwijl Duitsland, de officiële veel jarige beschermer van het heilige regiem van de oude sultan als tegenstander van de Jong-Turken optrad. De revolutie van het jaar 1908 scheen het bankroet te zijn van de Duitse Oost-politiek en werd algemeen als zodanig opgevat, de afdanking van Abdul Hamid scheen de liquidatie te zijn van de Duitse invloeden. In de mate echter, toen de aan het roer gekomen Jong-Turken hun volle onbekwaamheid toonden tot welke moderne economische, sociale en nationale hervorming dan ook in de mate hun contrarevolutionaire paardenpoot steeds meer te voorschijn kwam, keerden zij spoedig met de noodzakelijkheid van de natuur terug tot de aartsvaderlijke praktijken van bestuur van Abdul Hamid, d.w.z. tot het periodiek georganiseerde bloedbad tussen de tegen elkaar opgehitste onderdrukte volkeren en tot de onbeperkte Oosterse afpersing van het boerendom als tot de twee grondpeilers van de staat. Daarmee was ook de kunstmatige handhaving van dit geweldregiem weer de voornaamste zorg van het jonge Turkije en aldus werd dit land dan ook in de buitenlandse politiek zeer spoedig teruggeleid tot de tradities van Abdul Hamid tot het bondgenootschap met Duitsland. Dat bij de veelvuldigheid van de nationale vragen, die de Turkse staat verscheuren: de Armenische, Koerdische, Syrische, Arabische, Griekse tot voor kort ook nog de Albaanse en Macedonische, bij de menigvuldigheid van de economisch-sociale problemen in verschillende delen van het rijk, bij het opkomen van een krachtig en levensvatbaar kapitalisme in de naburige jonge Balkanlanden, bovenal bij de langjarige uiteenrukkende economie van het internationale kapitaal en van de internationale diplomatie in Turkije, dat bij dat alles een werkelijke vernieuwing van de Turkse staat een beginnen zonder uitzicht is en alle pogingen, de vermolmde puinhopen bijeen te houden op een reactionaire onderneming uitloopt was voor iedereen en speciaal voor de Duitse sociaaldemocratie sedert lang duidelijk. Reeds naar aanleiding van de grote opstand op Kreta in het jaar 1896 had in de Duitse partijpers een grondige behandeling van het probleem van het Oosten plaats gevonden, die tot herziening van het eens door Marx ingenomen standpunt uit de tijd van de Krimoorlog en tot de definitieve verwerping van de integriteit van Turkije als een erfstuk van de Europese reactie leidde. En nergens werd het Jong-Turkse regiem in zijn binnenlandse sociale onvruchtbaarheid en zijn contrarevolutionair karakter zo snel en nauwkeurig erkend als in de Duitse sociaaldemocratische pers. Het was ook een echt Pruisische gedachte, dat slechts strategische spoorwegen voor de snelle mobilisatie en knappe militaire instructeurs nodig waren om een zo vergane barak als de Turkse staat levensvatbaar te maken [1] nog niet zo naar het uitpersen van zijn kleine boeren dringt als hij maar goed te eten en te leven heeft, is hij tevreden.

Op het ogenblik echter, toen Turkije door aanraking met Europa tot een moderne geldeconomie kwam, werd de druk der Turkse Jonkers op hun boeren steeds ondraaglijker. Het kwam tot de uitpersing van deze boerenstand en een groot deel der boeren zijn tot bedelaars omlaag gedrukt, velen zijn rovers geworden. Dat zijn de Komitadsji’s (Lachend rechts). De Turkse Jonkers hebben niet slechts een oorlog gevoerd tegen een buitenlandse vijand, neen, gedurende deze oorlog tegen de buitenlandse vijand heeft zich in Turkije een boeren revolutie voltrokken. Dat was het, wat de ruggengraat van de Turken gebroken heeft en dat was de ineenstorting van het jonkerregiem! Wanneer men nu zegt, dat de Duitse regering daar goede diensten bewezen heeft nu, de beste diensten, die zij aan Turkije en aan het Jong-Turkse systeem zou hebben kunnen bewijzen, heeft zij niet bewezen. Zij zou hem hebben moeten aanraden de hervormingen door te voeren, waartoe Turkije door het protocol van Berlijn verplicht was, hun boeren werkelijk vrij te maken, zoals Bulgarije en Servië het gedaan hebben. Maar hoe zou dat de Pruisisch-Duitse diplomatie gedaan hebben! ... De instructies, die de heer von Marsshall uit Berlijn kreeg, konden niet bewerken aan de Jong-Turken werkelijke goede diensten te bewijzen. Wat zij hun gebracht hebben, ik wil over de militaire zaken helemaal niet spreken, was een zekere geest, die zij in het Turkse officierencorps hebben gebracht, de geest van de elegante gardeofficier, (vrolijkheid bij de sociaaldem.), de geest, die zich in deze oorlog, zo buitengewoon verderfelijk voor het Turkse leger, getoond heeft. Men spreekt er over, dat lijken van officieren met verlakte schoenen aan enz. gevonden zijn. De verhovaardiging boven de massa van het volk, in de eerste plaats boven de massa van de soldaten, dat te voorschijn komen van de officier, dat van boven naar beneden bevelen, heeft de op vertrouwen berustende verhouding in het Turkse leger in de wortel vernield en zo is het te begrijpen, dat deze geest er toe heeft bijgedragen, de innerlijke ontbinding van het Turkse leger te bewerken. Mijne Heren, wij zijn dus met betrekking tot de vraag, wie aan de ineenstorting van Turkije schuld heeft, toch van verschillende mening.

De hulp van een zekere Pruisische geest heeft de ineenstorting van Turkije niet alléén teweeggebracht, natuurlijk niet, maar zij heeft er mede toe bijgedragen, zij heeft haar bespoedigd. In de grond ging het om economische oorzaken, zoals ik heb uiteengezet de formele terugkeer naar het regiem van Abdul Hamid. Het door Duitsers gedrilde Turkse militarisme liep al in de eerste Balkanoorlog op een ellendig bankroet uit. En de tegenwoordige oorlog, in welks afschuwelijke draaikolk Turkije als beschermeling van Duitsland werd meegesleept, zal, hoe de oorlog ook mag eindigen, met onafwendbare fataliteit naar de verdere of zelfs definitieve liquidatie van het Turkse Rijk leiden. De positie van het Duitse imperialisme en in wezen: het belang van de Duitse Bank heeft het Duitse Rijk in het Oosten in tegenstelling tot alle andere staten gebracht. Bovenal in tegenstelling tot Engeland. Dit land had niet slechts concurrerende zaken en daarmee vette kapitaal winsten in Anatolië en Mesopotamië aan de Duitse mededingers moeten afstaan, waarmee het zich tenslotte verzoende. De aanleg van strategische spoorwegen en de versterking van het Turkse militarisme onder Duitse invloed, werden hier bewerkt op een van de wereldpolitiek gevoeligste punten voor Engeland: op een kruispunt tussen Centraal-Azië, Perzië, Indië aan de ene kant en Egypte aan de andere kant.

“Engeland” zo schreef Rohrbach in zijn Bagdadbahn “kan van Europa uit slechts op één plaats te land worden aangegrepen en zwaar gekwetst: in Egypte. Met Egypte zou Engeland niet slechts de heerschappij over het Suezkanaal en de verbinding met Indië en Azië, maar waarschijnlijk ook zijn bezittingen in Centraal Oost-Afrika verliezen. De verovering van Egypte door een mohammedaanse macht als Turkije zou bovendien gevaarlijke uitwerkingen kunnen hebben op de zestig miljoen mohammedaanse onderdanen van Engeland in Indië, en ook op Afghanistan en Perzië. Turkije kan echter slechts op één voorwaarde aan Egypte denken, dat het over een voltooid spoorwegnet in Klein-Azië en Syrië beschikt, dat het door de voltooiing van de Anatolische spoorweg een aanval van Engeland op Mesopotamië kan afweren, dat het zijn leger uitbreidt en verbetert en dat zijn algemene economische positie en zijn financiën vooruitgaan.”

En in zijn boek, dat in het begin van de Wereldoorlog verscheen Der krieg und die deutsche Politik zegt hij:

De Bagdadspoorweg was van het begin af er voor bestemd Constantinopel en de militaire kernpunten van het Turkse Rijk in Klein-Azië in directe verbinding met Syrië en de provincies aan de Euphraat en de Tigris te brengen. Natuurlijk was vooruit te zien, dat de spoorweg tezamen met de ten dele geprojecteerde en ten dele in uitvoering zijnde op reeds voltooide spoorlijnen in Syrië en Arabië ook de mogelijkheid zou verzekeren, Turkse troepen in de richting van Egypte te kunnen gebruiken. Niemand zal het loochenen, dat uitgaande van een Duits-Turks verbond en van verschillende andere voorwaarden, wier verwezenlijking een nog minder eenvoudige zaak zou zijn dan dat verbond, de Bagdadlijn voor Duitsland een politieke levensverzekering betekenen.

Zo openlijk spraken de halfofficieuze woordvoerders van het Duitse imperialisme diens plannen en voornemens in het Oosten uit. Hier kreeg de Duitse politiek bepaalde veelomvattende plannen, een voor het tot dusver geldende wereldpolitieke evenwicht, haar fundamenten sterk bedreigende, aanvallende tendens en een zichtbare tegen Engeland gerichte spits. De Duitse politiek in het Oosten werd zo het concrete commentaar op de in 1899 ingeleide vlootpolitiek. Tegelijkertijd stelde zich Duitsland met zijn program van de integriteit van Turkije tegenover de Balkanstaten, wier historische afsluiting en innerlijke bloei gelijk staat met de liquidatie van het Europese Turkije. Tenslotte geraakte het in tegenstelling tot Italië, welks imperialistische begeerten zich in de eerste plaats op Turkse bezittingen richten. Op de Marokkaanse conferentie te Algeciras in 1905 stond Italië dan ook reeds aan de kant van Engeland en Frankrijk. En zes jaren later was de expeditie van Italië tegen Tripoli, welke aansloot bij de Oostenrijkse annexatie van Bosnië en van haar kant de stoot gaf tot de eerste Balkanoorlog, reeds de losmaking van Italië, het uiteenvallen van de Driebond en de isolering van de Duitse politiek ook van deze kant. De tweede richting van de Duitse expansieneigingen kwam in het Westen naar voren, in de Marokkokwestie. Nergens bleek de afkeer van de Bismarckse politiek scherper. Bismarck begunstigde, zoals bekend, met opzet de koloniale plannen van Frankrijk, om zijn aandacht af te leiden van de brandpunten op het vasteland, van Elzas-Lotharingen. De nieuwste koers in Duitsland was omgekeerd direct gericht tegen de Franse koloniale expansie. De positie van Marokko was een geheel andere dan in het Aziatische Turkije. In Marokko waren slechts weinig gerechtigde Duitse kapitaalbelangen aanwezig. Weliswaar werden door Duitse imperialisten gedurende de Marokkocrisis in geval van nood de aanspraken van de kapitalistenfirma uit Remscheid Mannesmann, die aan de sultan van Marokko geld had geleend en daarvoor concessies had gekregen op ertsgroeven, als vaderlands levensbelang sterk opgeblazen.

Toch verhindert het algemeen bekende feit, dat elk der twee concurrerende kapitaalgroepen in Marokko, zowel de Mannesmann-groep als de Krupp-Schneider combinatie, een heel internationaal mengelmoes van Duitse, Franse en Spaanse ondernemers, in ernst en met geen gevolg van een Duitse invloedssfeer te spreken. Des te kenschetsender was de vastbeslotenheid en de nadruk, waarmee het Duitse Rijk in 1905 plotseling zijn aanspraak op medewerking bij de regeling van de Marokkozaak en zijn protest tegen de heerschappij van Frankrijk in Marokko kenbaar maakte. Dit was de eerste wereldpolitieke botsing met Frankrijk. In het jaar 1895 had Duitsland nog samen met Frankrijk en Rusland het overwinnende Japan belet de overwinning over China in Sjimonoteki uit te buiten. Vijf jaar later trok Duitsland arm in arm met Frankrijk in de gehele internationale falanx op zijn plundertocht tegen China uit. Nu, in Marokko, kwam een geheel nieuwe oriëntatie van de Duitse politiek met betrekking tot Frankrijk te voorschijn. De Marokkocrisis, die in de zeven jaar van haar duur tweemaal dicht bij de rand van een oorlog tussen Duitsland en Frankrijk geleid heeft, ging het niet meer om de revanche om welke tegenstellingen dan ook van continentale aard tussen beide staten. Hier ging het om een geheel nieuwe tegenstelling, die daardoor geschapen werd, dat het Duitse imperialisme het Franse in het vaarwater kwam. Als resultaat van de crisis liet Duitsland zich tevreden stellen met het Franse Congogebied en gaf het daarmee zelf toe, dat het in Marokko geen eigen belangen bezat en moest beschermen. Juist daardoor kreeg echter het Duitse offensief in de Marokkozaak een verreikende politieke betekenis, juist in de onzekerheid van haar tastbare doeleinden en aanspraken verried de gehele Duitse Marokko politiek de onbegrensde begeerten, het tasten en zoeken naar buit, zij was een heel algemeen gehouden imperialistische oorlogsverklaring tegen Frankrijk. De tegenstelling tussen beide staten verscheen hier in scherp licht. Daar, een langzame industriële ontwikkeling, een stagnerende bevolking, een staat van renteniers, die in hoofdzaak buitenlandse financiële zaken drijft, in het bezit van een groot koloniaal rijk, dat met veel moeite bijeen wordt gehouden, hier een machtig, jong, naar de eerste plaats dringend kapitalisme, dat in de wereld erop uittrekt om op koloniën te jagen. Aan de verovering van Engelse koloniën viel niet te denken.

Daarom kon zich de geeuwhonger van het Duitse imperialisme behalve tegen het Aziatische Turkije, in de eerste plaats slechts op de Franse erfenis richten. De Franse erfenis bood ook een makkelijk lokaas om Italië eventueel op kosten van Frankrijk schadeloos te stellen voor de Oostenrijkse begeerten naar expansie op de Balkan en het op die manier door gemeenschappelijke belangen voor het Drievoudig Verbond vast te houden. Dat de Duitse aanspraken op Marokko het Franse imperialisme tot het uiterste moesten verontrusten, is duidelijk, als men bedenkt dat Duitsland, vastgezet in enig deel van Marokko, steeds de mogelijkheid zou hebben het gehele Noord-Afrikaanse rijk van Frankrijk, welks bevolking chronisch op voet van oorlog tegen de Fransen veroveraar leeft, door levering van wapens aan alle kanten in brand te steken. Het ten slotte verkregene loslaten en de bevrediging van Duitsland hadden dit directe gevaar uit de weg geruimd, maar de algemene verontrusting van Frankrijk en de eenmaal in het leven geroepen wereldpolitieke tegenstelling laten voortbestaan.[2]

De tocht van de Panther was, zoals een Berlijnse correspondent van de Frankfurter Zeitung zich onlangs treffend uitliet, een ribbenstoot, die Frankrijk moest tonen, dat Duitsland er ook nog is... Over de uitwerking, die deze uitval hier zou teweeg brengen, kan men in Berlijn nooit in het onzekere zijn geweest; tenminste heeft geen zich hier bevindende dagbladcorrespondent er aan getwijfeld, dat Engeland energiek aan Franse zijde zou gaan staan. Hoe kan men in de Norddeutsche en Allgemeine Zeitung nog altijd aan de zegswijze vasthouden, dat Duitsland alleen met Frankrijk moest onderhandelen! Sedert honderd jaren is in Europa een steeds toenemende samenvlechting van de politieke belangen tot stand gekomen. Wanneer de één slecht behandeld wordt, dan vervult dat overeenkomstig de politieke natuurwet, waaronder wij vallen, de anderen ten dele met vreugde, ten dele met zorg. Toen voor twee jaren de Oostenrijkers hun Bosnische kwestie met Rusland hadden, was Duitsland ter vurige verdediging bij de hand, ofschoon men in Wenen, zoals later gezegd werd, liever alleen de zaak zou hebben afgedaan... Het is niet te begrijpen, hoe men in Berlijn kon denken, dat de Engelsen, die pas kort een periode van beslist anti-Duitse stemming overwonnen hadden, zich plotseling zouden laten aanleunen, dat onze onderhandelingen met Frankrijk hen helemaal niet aangingen. Het ging uiteindelijk om de machtskwestie, want een por in de ribben mag er nog zo vriendelijk uitzien, hij is iets tastbaars en niemand kan voorspellen, hoe gauw een vuistslag in het gezicht daarop zal volgen. Sedert is de toestand minder kritiek geweest. Op het ogenblik, toen Lloyd George sprak, bestond, zoals wij nauwkeurig zijn ingelicht, het acute gevaar van een oorlog tussen Duitsland en Engeland. Of men na deze politiek, die Sir Edward Grey en zijn vertegenwoordigers sedert lang volgen en wier rechtvaardiging hier niet behandeld wordt, in de Marokkokwestie van hen een andere houding mocht verwachten? Het schijnt ons, dat wanneer men dat in Berlijn deed, de Berlijnse politiek daarmee veroordeeld is.

Zo had de imperialistische politiek zowel in Voor-Azië als in Marokko een scherpe tegenstelling tussen Duitsland en Engeland zowel als Frankrijk geschapen. Hoe stond het echter met de verhouding tussen Duitsland en Rusland? Wat is in de grond de oorzaak van de botsing naar deze kant? In de pogromstemming, die in de eerste oorlogsweken zich van de Duitse openbare mening meester maakte, nam men alles aan. Men geloofde dat Belgische vrouwen de ogen van Duitse gewonden uitstaken, dat de Kozakken stearinekaarsen aten en zuigelingen bij de benen pakten en in stukken scheurden, men gelooft ook dat de Russische oorlogsdoeleinden er op gericht zijn het Duitse Rijk te annexeren, de Duitse cultuur te vernietigen en van de Warthe tot de Rijn, van Kiel tot München het absolutisme in te voeren. De sociaaldemocratische Chemnitzer Volksstimme schreef op 2 augustus:

Op dit ogenblik ondervinden wij allen de plicht, bovenal tegen de Russische knoetheerschappij te strijden. Duitslands vrouwen en kinderen moeten niet het offer van Russische beestachtigheden worden, het Duitse land niet de buit van de Kozakken. Want wanneer de Entente overwint zal niet een Engels gouverneur of een Frans republikein, maar de Russische tsaar over Duitsland heersen. Daarom verdedigen wij op dit ogenblik alles, wat er aan Duitse cultuur en Duitse vrijheid bestaat, tegen een in onze ogen wreed en barbaarse vijand.

De Frankische Tagespost riep op de zelfde dag uit:

Wij willen niet, dat de Kozakken, die alle grensplaatsen reeds bezet hebben, ons land binnenrazen en in onze steden verderf brengen. Wij willen niet, dat de Russische tsaar, aan wiens liefde voor de vrede zelfs op de dag van de afkondiging van zijn vredesmanifest, de sociaaldemocratie niet geloofd heeft, die de ergste vijand van het Russische volk is, over iemand beveelt die van Duitse stam is.

En de Köningsberger Volkszeitung van 3 aug. schreef:

Maar geen van ons, of hij dienstplichtig is of niet, kan ook slechts een ogenblik er aan twijfelen, dat hij, zolang de oorlog gevoerd wordt, alles moet doen, om dat nietswaardige tsarendom ver van onze grenzen te houden, dat wanneer het overwint, duizenden van onze genoten in de afschuwelijke kerkers van Rusland zou verbannen. Onder de Russische scepter is er geen spoor van zelfbeschikkingsrecht; geen sociaaldemocratische pers is daar geoorloofd; sociaaldemocratische verenigingen en vergaderingen zijn verboden. En daarom komt bij geen van ons de gedachte op, het op dit uur er op aan te laten komen, of Rusland overwint of niet. Want wij allen willen bij het hooghouden van onze vijandschap tegen de oorlog samenwerken om ons zelf voor de gruwelen te bewaren van die onverlaten, die Rusland beheersen.

Op de verhouding van de Duitse cultuur tot het Russische tsarisme, dat een hoofdstuk op zich zelf in de houding van de Duitse sociaaldemocratie in deze oorlog voorstelt, zullen wij nog nader ingaan. Wat echter de annexatiebegeerten van de tsaar tegenover het Duitse Rijk betreft, zou men evengoed kunnen aannemen, dat Rusland voornemens is Europa of de maan te annexeren. In de tegenwoordige oorlog gaat het tenslotte om het bestaan van slechts twee staten: België en Servië. Tegen beide werden de Duitse kanonnen gericht onder het geschreeuw, dat het om het bestaan van Duitsland zou gaan. Met hen, die in rituele moord geloven is, zoals bekend, iedere discussie uitgesloten. Voor lieden echter, die te rade gaan niet met de instincten van het gepeupel en de op het gepeupel berekende dikke woorden van de nationalistische ophitsingspers, maar politieke gezichtspunten laten gelden, moet het duidelijk zijn dat het Russische tsarisme evengoed het doel van de annexatie van Duitsland zou kunnen nastreven als die van de maan. Aan de top van de Russische politiek staan uitgekookte schurken, maar geen krankzinnigen en de politiek van het absolutisme heeft met al haar speciale eigenschappen met alle andere politiek gemeen, dat zij zich niet in de blauwe lucht, maar in de wereld der reële mogelijkheden beweegt, waar de dingen hard op elkaar botsen. Wat dus de gevreesde gevangenneming en levenslange verbanning van de Duitse partijgenoten zowel als de invoering van het Russische absolutisme in het Duitse Rijk betreft, zo zijn de staatslieden van de bloedtsaar bij alle geestelijke minderwaardigheid betere historische materialisten dan onze partijredacteuren: deze staatslieden weten zeer goed, dat zich een politieke staatsvorm niet overal naar believen laat invoeren, maar dat iedere staatsvorm overeenkomst met een bepaalde economisch-sociale grondslag; zij weten uit eigen bittere ervaring, dat in Rusland zelf de verhoudingen bijna ontgroeid zijn aan hun heerschappij; zij weten tenslotte, dat ook de heersende reactie in ieder land slechts de voor haar passende vormen gebruikt en kan verdragen en dat de bij de Duitse klassen en partijverhoudingen passende bastaardsoort van absolutisme de Hohenzollernse politiestaat en het Pruisische drieklassenkiesrecht zijn. Bij nuchtere beschouwing van de zaken bestond dus van tevoren geen grond tot de bezorgdheid, dat het Russische tsarisme zich in ernst gedrongen zou gevoelen, zelfs in het onwaarschijnlijke geval van zijn volle overwinning aan deze producten der Duitse cultuur te tornen. In werkelijkheid waren tussen Rusland en Duitsland geheel andere tegenstellingen in het spel. Niet op het gebied van de binnenlandse politiek, die integendeel door haar gemeenschappelijke tendens en innerlijke verwantschap een eeuw oude traditionele vriendschap tussen de beide staten heeft te weeg gebracht, stieten zij op elkaar, maar tegen en ondanks de solidariteit van de binnenlandse politiek op het gebied van de buitenlandse politiek, op de wereldpolitieke jachtvelden. Het imperialisme in Rusland is evenzo als in de westelijke staten uit verschillende elementen samen gevlochten. Zijn sterkste streng vormt echter, niet als in Duitsland of in Engeland de economische expansie van het naar accumulatie hongerige kapitaal, maar het politieke belang van de staat. Zeker heeft de Russische industrie, zoals dat voor de kapitalistische productie over het algemeen typisch is, bij alle onvolkomenheid van de binnenlandse markt, sedert langere tijd reeds een uitvoer naar het Oosten, naar China, Perzië, Midden-Azië aan te wijzen en de tsaristische regering tracht deze uitvoer als de gewenste grondslag voor de belangensfeer met alle middelen te bevorderen. Maar de staatspolitiek is hier het opstuwende, niet het opgestuwde deel.

Aan de ene kant uit zich in de veroveringstendensen van het tsarendom de traditionele expansie van het geweldige rijk welks bevolking thans 170 miljoen mensen omvat en dat uit economische zowel als strategische motieven de toegang tot de vrije wereldzee, tot de Stille Oceaan in het Oosten, tot de Middellandse Zee in het Zuiden tracht te verkrijgen. Aan de andere kant spreekt hier het levensbelang van het absolutisme mee, de noodzakelijkheid in de algemene wedloop der grote mogendheden op het terrein van de wereldpolitiek een achting afdwingende plaats te behouden om zich van het financiële krediet in het kapitalistische buitenland te verzekeren, zonder hetwelk het tsarisme absoluut niet bestaan kan. Hierbij komt tenslotte, als in alle monarchieën, het belang der dynastie, dat bij de steeds scherpere tegenstelling van de regeringsvorm tot de grote massa van de bevolking blijvend behoefte heeft aan prestige naar buiten en afleiding van de binnenlandse moeilijkheden als aan het onontbeerlijke huismiddel van de staatkunde. Toch komen ook steeds meer moderne burgerlijke belangen als factor van het imperialisme in het tsarenrijk in aanmerking. Het jonge Russische kapitalisme, dat onder het absolutistisch regiem natuurlijk niet vol tot ontplooiing kan komen en in zijn geheel niet uit het stadium van het primitieve roofsysteem kan komen, ziet echter, gegeven de onmetelijke natuurlijke hulpbronnen van het reuzenrijk een geweldige toekomst voor zich. Er is geen twijfel aan, dat zodra het absolutisme opgeruimd is, Rusland zich, aangenomen dat de internationale positie van de klassenstrijd het nog deze termijn toestaat, snel tot de eerste moderne kapitalistische staat zal ontwikkelen. Het is het voorgevoel van deze toekomst en de honger naar accumulatie om zo te zeggen op voorschot, die de Russische bourgeoisie met een zeer uitgesproken imperialistische drang vervult en bij de verdeling van de wereld met ijver haar aanspraken laat bekend maken. Deze historische drang vindt tegelijk zijn ondersteuning in zeer sterke belangen van het ogenblik der Russische bourgeoisie.

Dit is ten eerste het tastbare belang van de bewapeningsindustrie en van haar leveranciers, ook in Rusland speelt de zware industrie, met sterke kartels, een grote rol. Ten tweede is het de tegenstelling tot de binnenlandse vijand, tot het revolutionaire proletariaat, die de waardering der Russische bourgeoisie voor het militarisme en de afleidende werking van het wereldpolitieke evangelie sterk heeft doen stijgen en het burgerdom onder het contrarevolutionaire regiem aaneengesloten heeft. Het imperialisme der burgerlijke kringen in Rusland, nl. van de liberale kringen, is in de onweerslucht van de revolutie zichtbaar gegroeid en heeft in deze moderne doop aan de, traditionele politiek van het tsarenrijk een moderne stempel verschaft. Het hoofddoel van de traditionele politiek van het tsarisme zowel als de moderne begeerten van de Russische bourgeoisie zijn nu de Dardanellen, die naar de bekende uitspraak van Bismarck de huissleutels zijn naar de Russische bezittingen aan de Zwarte Zee. Voor dit doel heeft Rusland sedert de 18e eeuw een reeks bloedige oorlogen met Turkije gevoerd, de zending van bevrijder op de Balkan op zich genomen en in haar dienst bij Ismaël, bij Navarin, bij Sinope, Silistria en Sebastepol, de Plevna en Schipka enorme hopen lijken opgericht. De verdediging van de Slavische broeders en christenen tegen de Turkse gruwelen werkte bij de Russische Moezjiek als even aantrekkelijke oorlogslegende, als nu de verdediging van de Duitse cultuur en vrijheid tegen de Russische gruwelen bij de Duitse sociaaldemocratie. Maar ook de Russische bourgeoisie liep veel warmer voor de vooruitzichten op de Middellandse Zee dan voor de culturele roeping in Mantsjoerije en Mongolië. De Japanse oorlog werd door het liberale burgerdom speciaal daarom als een zinloos avontuur zo scherp bekritiseerd, omdat het de Russische politiek van haar voornaamste taak afleidde: de Balkan. De ongelukkige oorlog met Japan heeft nog in ander opzicht in dezelfde richting gewerkt. De uitbreiding van de Russische macht in Oost-Azië, in Centraal-Azië tot in Tibet en in Perzië, moest de waakzaamheid van het Engelse imperialisme levendig verontrusten. Bezorgd voor het enorme Indische rijk moest Engeland de Aziatische uitvallen van het tsarenrijk met groeiend wantrouwen volgen. Inderdaad was de Engels-Russische tegenstelling in Azië bij het begin van de eeuw de sterkste wereldpolitieke tegenstelling van de internationale toestand, zoals zij hoogstwaarschijnlijk ook het brandpunt van de toekomstige ontwikkeling naar de huidige wereldoorlog zou kunnen zijn. De krakende nederlaag van Rusland in het jaar 1904 en de uitbarsting van de revolutie veranderden de toestand op de zichtbare verzwakking van het tsarenrijk volgde een ontspanning met Engeland, die in het jaar 1907 zelfs tot een overeenkomst over de gemeenschappelijke afsluiting van Perzië en de betrekkingen van bevriende buren in Midden-Azië leidde. Daardoor werd de weg voor Rusland naar grote ondernemingen in het Oosten vooreerst verlegd en zijn energie richtte zich des te sterker naar het oude doel de Balkanpolitiek. Hier was het nu, dat het tsaristische Rusland voor de eerst keer sedert een eeuw van trouwe en sterk gefundeerde vriendschap in een smartelijke tegenstelling tot de Duitse cultuur was geraakt.

De weg naar de Dardanellen voert over het lijk van Turkije, Duitsland beschouwde echter sedert tien jaren de integriteit van dit lijk als zijn voornaamste wereldpolitieke taak. Zeker is de methode in Russisch Balkanpolitiek verschillende malen veranderd en ook Rusland heeft enige tijd verbitterd door de ondankbaarheid van de bevrijde Balkan-Slaven, die zich trachtten te ontwringen aan het vazalschap tegenover het tsarenrijk het program voorgestaan van de integriteit van Turkije, ook met hetzelfde stilzwijgende voorbehoud, dat de verdeling naar gunstiger tijden verschoven zou moeten worden. Thans echter paste de definitieve liquidatie van Turkije in de plannen van Rusland zowel als van de Engelse politiek, die van haar kant tot versterking van de eigen positie in Indië en Egypte de daar tussen liggende gebieden Arabië en Mesopotanië tot een groot mohammedaans rijk onder de Britse scepter tracht te verenigen. Zo geraakte in het Oosten het Russische imperialisme, zoals vroeger reeds het Engelse, in botsing met het Duitse, dat in de rol van bevoorrechte profijttrekker der Turkse ontbinding, als schildwacht aan de Bosporus zijn plaats had ingenomen.[3]

Oostenrijk-Hongarije ligt tussen Duitsland en de Balkan, dus op de weg naar het brandpunt van de Duitse Oostpolitiek. Oostenrijk tot tegenstander hebben zou bij de algemene isolering, waarin Duitsland door zijn politiek geraakt was, hetzelfde betekend hebben als het prijsgeven van alle wereldpolitieke plannen. Maar ook in geval van een verzwakking en het verval van Oostenrijk-Hongarije die identiek is met de onmiddellijke liquidatie van Turkije en met een kolossale versterking van Rusland, de Balkanlanden en Engeland, zou weliswaar de nationale vereniging en versterking van Duitsland verwezenlijkt zijn, maar aan de imperialistische politiek van het Duitse Rijk zou het levenslicht zijn uitgeblazen.[4] De redding en instandhouding van de Habsburgse monarchie werd dus logisch een bijkomstige taak van het Duitse imperialisme zoals de instandhouding van Turkije zijn hoofdtaak was. Oostenrijk betekent echter een blijvende latente oorlogstoestand op de Balkan. Sedert het ononderbroken proces van de ontbinding van Turkije tot de vorming en versterking van de Balkanstaten in de onmiddellijke nabijheid van Oostenrijk geleid had, begon ook de tegenstelling tussen de Habsburgse staat en zijn jonge buurman. Het is duidelijk, dat het opkomen van zelfstandige, levensvatbare nationale staten in de onmiddellijke nabijheid van de monarchie, die geheel uit brokstukken van dezelfde nationaliteiten is samengesteld, deze nationaliteiten slechts onder het juk van dictatuurparagrafen kan regeren, de ontbinding van de toch reeds ontwrichte monarchie moest bespoedigen. De innerlijke onbekwaamheid tot leven van Oostenrijk toonde zich juist in zijn Balkanpolitiek en vooral in de verhouding tot Servië.

Oostenrijk was, ondanks zijn imperialistische eetlust, die zich willekeurig nu op Saloniki, dan op Durazzo richtte, niet in staat Servië te annexeren, ook toen dit land nog niet de groei aan kracht en omvang verkregen had door de beide Balkanoorlogen. Door de inlijving van Servië zou Oostenrijk in zijn eigen verband een van de weerspannigste Zuid-Slavische nationaliteiten op gevaarlijke manier versterkt hebben, die het door het brutale en stompzinnige regiem van zijn reactie toch nauwelijks kan breidelen.[5]

Socialistische ontwikkeling der Balkanstaten! De Balkan, die zich vrij gemaakt had van de Turkse heerschappij, zag zich voor de nieuwe taak geplaatst ook de hinderpaal Oostenrijk uit de weg te ruimen. De liquidatie van Oostenrijk-Hongarije is historisch met de voortzetting van het verval van Turkije en in verband daarmee een eis van het historische ontwikkelingsproces. Maar dat dilemma liet geen andere oplossing toe dan oorlog en wel: de wereldoorlog. Achter Servië stond nl. Rusland, dat zijn invloed op de Balkan en zijn rol van beschermer niet kon prijsgeven zonder afstand te doen van zijn gehele imperialistische program in het Oosten. In directe tegenstelling tot de Oostenrijkse was de Russische politiek er op uit de Balkanstaten natuurlijk onder Ruslands protectoraat aaneen te sluiten. De Balkanbond, welke zegenrijke oorlog in het jaar 1912 het Europese Turkije bijna geheel opgeruimd had, was het werk van Rusland en had overeenkomstig de Russische bedoelingen de voornaamste spits tegen Oostenrijk te richten. Weliswaar sprong de Balkanbond tegen alle bemoeiingen van Rusland spoedig in de tweede Balkanoorlog uiteen, maar het uit deze oorlog zegevierend naar voren gekomen Servië werd nu in dezelfde mate aangewezen op het bondgenootschap van Rusland als Oostenrijk zijn doodsvijand was. Duitsland dat gekoppeld was aan het lot der Habsburgse monarchie, werd genoopt haar oerreactionaire Balkanpolitiek stap voor stap te dekken en nu in dubbel scherpe tegenstelling tot Rusland te treden. De Oostenrijkse Balkanpolitiek voerde echter verder tot een tegenstelling met Italië, dat zowel geïnteresseerd was bij de liquidatie van Oostenrijk als van Turkije.

Het imperialisme van Italië vindt in de Italiaanse bezittingen van Oostenrijk de dichtst bij gelegen en gemakkelijkste want populairste dekmantel voor zijn expansiebegeerten, die zich bij de nieuwe ordening van de verhoudingen op de Balkan, bovenal op de tegenover liggende Albanese kust van de Adriatische Zee richt. De Driebond, die reeds in de Tripoli-oorlog een zware stoot doorstaan had, werd door de acute crisis op de Balkan sedert de beide Balkanoorlogen geheel uitgehold en de beide Centrale Mogendheden in scherpe tegenstelling tot iedereen gebracht. Duitslands imperialisme aan twee zich ontbindende lijken geketend, stuurde recht op de wereldoorlog af. De vaart voltrok zich overigens bewust. Met name Oostenrijk als drijvende kracht, rende in fatale blindheid al jaren naar het verderf zijn heersende klerikaal-militaire kliek met de aartshertog Frans Ferdinand en diens handlanger baron von Chlumerzki aan de spits, greep letterlijk naar voorwendsels om er op los te kunnen gaan. In het jaar 1909 liet zij zelf voor de ontketening van de nodige oorlogsrazernij in de Duitse natie, door prof. Friedmann de beroemde documenten maken, die een wijdvertakte duivelse samenzwering der Serviërs tegen de Habsburgse monarchie onthulden en slechts de kleine fout hadden, dat zij van a tot z vervalst waren. Enkele jaren later moest het dagenlang gecolporteerde bericht van het ontzettende martelaarschap van de Oostenrijkse consul Prohaska in Üchsküb als de brandende vonk in het kruitvat vallen, terwijl Prohaska intussen gezond en vrolijk fluitend door de straten van Üchsküb wandelde. Tenslotte kwam de aanlag van Serajevo, een lang begeerd werkelijk verontwaardiging wekkend misdrijf. “Als ooit een bloedoffer een bevrijdende, een verlossende uitwerking heeft gehad, dan was het dit”, jubelden de woordvoerders van de Duitse imperialisten. De Oostenrijkse imperialisten jubelden nog harder en besloten de aartshertogelijke lijken te exploiteren, zolang zij nog vers waren.[6] Na snelle overeenkomst met Berlijn werd de oorlog besloten en het ultimatum als de strook brandend papier uitgezonden, die de kapitalistische wereld in alle hoeken moest aansteken. Maar de gebeurtenis van Serajevo had slechts het voorwendsel geleverd.

In lange tijd alles voor de oorlog rijp, de samenloop van omstandigheden, die wij thans beleven, was sedert tien jaren gereed. Elk jaar en elke politieke gebeurtenis van de laatste tijd brachten de oorlog een stap naderbij: de Turkse revolutie, de annexatie van Bosnië, de Marokkocrisis, de Tripoli expeditie, de beide Balkanoorlogen. Alle wetsontwerpen van militaire aard van de laatste jaren werden direct met de gedachte aan deze oorlog als bewuste voorbereiding tot de onvermijdelijke algemene afrekening ingediend. Vijfmaal in de loop van de laatste jaren zou de oorlog reeds op een haar na uitgebroken zijn. In de zomer van 1905, toen Duitsland voor de eerste maal op besliste wijze zijn aanspraken in de Marokkokwestie bekend maakte. In de zomer van 1908, toen Engeland, Rusland en Frankrijk na de ontmoeting der vorsten in Reval wegens de Macedonische kwestie een ultimatum aan Turkije wilden stellen en Duitsland zich gereed maakte om zich tot bescherming van Turkije in de oorlog te storten, die slechts het plotseling uitbreken van de Turkse revolutie voor dit maal verhinderd heeft.[7]

In het begin van 1909, toen Rusland de Oostenrijkse annexatie van Bosnië met een mobilisatie beantwoordde, waarna Duitsland in Petersburg formeel verklaarde, dat het bereid was aan de kant van Oostenrijk in oorlog te gaan. In de zomer van 1911, toen de Panther naar Agadir werd gezonden, hetwelk zeker het uitbreken, van de oorlog bewerkt zou hebben, wanneer Duitsland geen afstand had gedaan ven zijn aandeel in Marokko en zich niet tevreden had laten stellen met de Congo. En eindelijk in het begin van 1913, toen Duitsland ten aanzien van de voorgenomen opmars van Rusland in Armenië voor de tweede keer in Petersburg formeel verklaarde, klaar te zijn voor oorlog. Daarom hing de tegenwoordige wereldoorlog sedert acht jaren in de lucht. Wanneer hij steeds weer werd verschoven, dan alleen daarom, omdat telkens een der betrokken zijden met de militaire voorbereidingen nog niet klaar was. Vooral was gedurende het Pantheravontuur van 1911 reeds de huidige wereldoorlog rijp zonder het vermoorde aartshertogpaar, zonder Franse vliegers boven Neurenberg en zonder Russische inval in Oost-Pruisen. Duitsland heeft hem slechts naar het voor zich zelf passender ogenblik verschoven. Ook hier behoeft men slechts de openhartige uiteenzetting van de Duitse imperialisten te lezen:

Wanneer van zg. al-Duitse kant gedurende de Marokkocrisis in 1911 tegen de Duitse politiek het verwijt van zwakte gericht is, dan verdwijnt deze onjuiste gedachte reeds daardoor, dat toen wij de Panther naar Agadir zonden, de ombouw van het Noord-Oostzeekanaal nog in volle gang was, de uitbouw van Helgoland tot een grote zeevesting nog niet voltooid was en onze vloot aan dreadnoughts en hulpwapens tegenover de Engelse zeemacht een belangrijk ongunstigere verhouding aanwees dan drie jaar later. Zowel het kanaal als Helgoland en ook de sterkte van de vloot waren in vergelijking tot het huidige jaar, 1914, ten dele sterk achter en ten dele over het algemeen nog niet bruikbaar voor de oorlog. In zo’n positie, waarin men weet, dat men iets later zeer veel gunstiger kansen heeft, de beslissende oorlog te willen provoceren, zou toch eenvoudig dwaas zijn geweest. (Rohrbach Der krieg und die deutsche Politik blz. 41). Eerst moest de Duitse vloot gereed en het grote militaire wetsontwerp in de Rijksdag doorgezet zijn. In de zomer van 1914 gevoelde zich Duitsland voor oorlog gereed, terwijl Frankrijk nog moeite had met zijn driejarige diensttijd en Rusland noch met het vlootprogram noch met het leger klaar was. Het ging er om de positie energiek uit te buiten.

Voor ons, d.w.z. voor Duitsland en Oostenrijk schreef over de situatie van juli 1914 dezelfde Rohrbach, die niet alleen de ernstigste woordvoerder van het imperialisme in Duitsland, maar ook in nauw contact met de heersende kringen van de Duitse politiek, half en half haar officieuze mondstuk is, “voor ons bestond de voornaamste zorg ditmaal er in, dat wij door een tijdelijke en schijnbare toegevendheid van Rusland moreel gedwongen zouden kunnen worden te wachten, tot Rusland en Frankrijk werkelijk gereed waren” (blz. 83). Met andere woorden: de hoofdzorg in juli 1914 was, dat de vredesactie van de Duitse regering tot gevolg kon hebben, dat Rusland en Servië zouden toegeven. Het ging er om hen ditmaal tot de oorlog te dwingen. En de zaak gelukte. “Met diepe smart zagen wij onze op het behoud van de wereldvrede gerichte onvermoeide bemoeiingen mislukken” enz.

Toen de Duitse bataljons België binnen rukten; toen de Duitse Rijksdag voor het voldongen feit van de oorlog en de staat van beleg geplaatst werd, was het na al het voorafgaande geen bliksem uit heldere lucht, geen nieuwe ongehoorde situatie, geen gebeurtenis, die in zijn politieke samenhang voor de sociaaldemocratie een verrassing kon zijn. De op 4 augustus officieel begonnen wereldoorlog was dezelfde waarop de Duitse en de imperialistische politiek sedert tientallen jaren onvermoeid werkte; dezelfde welks naderbij komen de Duitse sociaaldemocratie even onvermoeid sedert tien jaren bijna elk jaar voorspelde; dezelfde die de sociaaldemocratische parlementariërs, kranten en brochures duizendmaal als een lichtzinnig, imperialistisch misdrijf brandmerkten, dat noch met cultuur noch met nationale belangen iets te maken zou hebben, veeleer direct het tegendeel van beide zou zijn. En inderdaad! Niet om het bestaan en de vrije ontwikkeling van Duitsland gaat het in deze oorlog, zoals de verklaring der sociaaldemocratische fractie zegt; niet om de Duitse cultuur, zoals de sociaaldemocratische pers schrijft, maar om de tegenwoordige winsten van de Duitse Bank in het Aziatische Turkije en de toekomstige winsten van de Mannesmanns en Krupps in Marokko, om het bestaan en de reactie van Oostenrijk, van deze hoop georganiseerde bederf, die zich Habsburgse monarchie noemt, zoals de Vorwärts op 25 juli 1911 schreef, om Hongaarse zwijnen en pruimen, om de kindertrompetten en de cultuur Friedmann-Prohaska, om het behoud van de Turkse Baschibuzuken heerschappij in Klein-Azië en de contrarevolutie op de Balkan. Een groot deel van onze partijpers was redelijk verontwaardigd; dat door de tegenstanders van Duitsland de gekleurde en wilde negers, Sikhs, Maori’s in de oorlog opgehitst werden. Nu, deze volkeren spelen in de tegenwoordige oorlog ongeveer dezelfde rol als de socialistische proletariërs van de Europese staten. En wanneer de Maori’s van Nieuw Zeeland volgens de Reuterberichten er op belust waren zich voor de Engelse koning dood te vechten, dan toonden zij juist zo veel besef van de eigen belangen als de Duitse sociaaldemocratische fractie, die de handhaving van de Habsburgse monarchie, Turkije en de kas van de Duitse bank met het bestaan, de vrijheid en de cultuur van het Duitse volk verwisselde. Een groot verschil bestaat bij dat alles toch: de Maori’s bedreven nog voor een generatie het kannibalisme en niet de marxistische theorie!

_______________
[1] Op 3 december 1912, na de eerste Balkanoorlog, zei de redenaar van de sociaaldemocratische fractie David in de Rijksdag: Gisteren werd hier gezegd, dat de Duitse politiek in het Oosten geen schuld had aan de ineenstorting van Turkije, de Duitse politiek in het Oosten zou goed zijn geweest. De heer Rijkskanselier meende, dat wij aan Turkije menige goede dienst bewezen zouden hebben en de heer Bassermann zegde, dat wij Turkije er toe gebracht zouden hebben verstandige hervormingen door te voeren. Van die hervormingen is mij helemaal niets bekend (vrolijkheid bij de sociaaldemocraten) en ook achter de goede diensten zou ik een vraagteken willen zetten. Waarom is Turkije ineengestort? Wat daar ineengestort is, was een Jonkerregime, gelijk wij dat in Oost-Elbië hebben. (Zeer juist! bij de sociaaldemocraten. Rechts lacht). De ineenstorting van Turkije gaat parallel met de ineenstorting van het Mantsjoerijse Jonkerregiem in China. Met de jonkerregiems schijnt het langzamerhand overal af te lopen. (Uit de sociaaldemocraten de toeroep: Het is te hopen.) Zij komen niet meer overeen met de moderne behoeften. Ik zei, dat de verhoudingen in Turkije tot zekere graad op die in Oost-Elbië geleken. De Turken zijn een kleine kaste van veroveraars, slechts een kleine minderheid. Naast hen zijn er nog niet-Turken, die de mohammedaanse godsdienst hebben aangenomen maar de eigenlijke Turken zijn slechts een kleine minderheid, een kaste van krijgers, een kaste, die alle leidende functies bezet heeft, zoals in Pruisen, in het bestuur, in de diplomatie, in het leger, een kaste wier economische positie steunde op grootgrondbezit, op de beschikking over horige boeren, precies als in Oost-Elbië een kaste, die tegenover deze ingezetenen van vreemde stam en godsdienst, de Bulgaarse en Griekse boeren, dezelfde meedogenloze politiek van grondbezitters heeft toegepast, zoals in Oost-Elbië onze Spahie’s (vrolijkheid). Zolang Turkije nog ruil in goederen kende, ging het nog want dan is zulk een regiem van grootgrondbezitters nog enigszins dragelijk, omdat de landheren niet tot het uiterste gaan. Reeds in de zomer van 1912 moest het Jong-Turkse regiem plaats maken voor de contrarevolutie. Het eerste bedrijf van de vernieuwing in deze oorlog was op tekenende wijze de staatsgreep, de opheffing van de grondwet.
[2] De in de kringen van de Duitse imperialisten jarenlang bedreven lawaaierige ophitsing over Marokko was ook niet geschikt om de bezorgdheid van Frankrijk te kalmeren. Het “Alldeutsche Verbond” vertegenwoordigde luid het program van de Marokkaanse annexatie, als een vitale kwestie voor Duitsland. Met de Marokkopolitiek kwam Duitsland echter niet slechts in tegenstelling tot Frankrijk, maar indirect weer tot Engeland. Hier in Marokko, in de directe nabijheid van Gibraltar, waar zich het tweede belangrijke kruispunt van de wereldpolitieke wegen van het Britse Rijk bevindt, moest het plotseling opduiken van het Duitse imperialisme met zijn aanspraak en met de forse druk, die aan deze actie gegeven werd, als een demonstratie tegen Engeland opgevat worden. Ook formeel richtte zich het eerste protest van Duitsland tegen de overeenkomst tussen Engeland en Frankrijk over Marokko en Egypte van het jaar 1904 en de Duitse eis was er duidelijk op gericht Engeland bij de regeling van de Marokkokwestie uit te schakelen.
De onvermijdelijke werking van deze stellingname op de Duits-Engelse betrekkingen kon voor niemand een geheim zijn. De toen geschapen positie wordt duidelijk in een Londense correspondentie der Frankfurter Zeitung van 8 november 1911 beschreven: “Dat is de uitkomst. Een miljoen negers in de Congo, een sterke katterigheid en een sterke woede tegen het perfide Albion.” De katterigheid zal Duitsland te boven komen. Wat echter moet uit onze verhouding tot Engeland worden, die zoals zij is, absoluut niet kan blijven duren, maar naar alle historische waarschijnlijkheidsrekening hetzij tot verslechtering, dus tot de oorlog met annexatie van Marokko, natuurlijk als een levenskwestie voor Duitsland is, en verbreide een vlugschrift uit de pen van zijn voorzitter Heinrich Clatz onder de titel West-Marokko Duits! Toen na de afgesloten handel met de Congo professor Schiemann in de Kreuzzeitung de overeenkomst van het departement van Buitenlandse Zaken en het prijsgeven van Marokko trachtte te verdedigen, viel de Post hem op de volgende manier aan:
“De heer professor Schiemann is van geboorte Rus, misschien niet eens van zuiver Duitse afkomst. Niemand kan hem daarom kwalijk nemen, dat hij tegenover problemen, die het nationaal bewustzijn, de vaderlandse trots in het hart van iedere Rijks-Duitser op het diepste beroeren, koud en spottend staat. Het oordeel van een vreemdeling, die over de patriottische hartslag, het smartelijk trekken der bange ziel van het Duitse volk spreekt als over een beleefde politieke fantasie, een avontuur van een veroveraar, moet des te meer onze gerechtvaardigde toorn en verachting verwekken, wanneer deze vreemdeling als professor van de Berlijnse universiteit de gastvrijheid van de Pruisische staat geniet. Met diepe smart moet het ons vervullen, dat deze man, die in het voornaamste orgaan van de Duits-Conservatieve partij de heiligste gevoelens van het Duitse volk zodanig durft beschimpen, leraar en raadgever van onze keizer in politieke zaken is en terecht of ten onrechte als spreektrompet van de keizer geldt leiden, of zich spoedig moet verbeteren...”
[3] In januari 1908 schreef volgens de Duitse pers de Russische liberale politicus Peter v. Struwe: “Nu is het tijd uit te spreken, dat er slechts één weg is om een groot Rusland te scheppen en die is: de richting van alle krachten naar een gebied, dat voor de reële inwerking van de Russische cultuur toegankelijk is. Dit gebied is het gehele bekken van de Zwarte Zee, d.w.z. alle Europese en Aziatische landen, die een uitweg naar de Zwarte Zee hebben. Hier bezitten wij voor onze onaanvechtbare economische heerschappij een werkelijke basis; mensen, steenkolen en ijzer. Op deze reële basis en alleen op haar kan door onvermoeide cultuurarbeid, die naar alle kanten door de staat gesteund moet worden, een economisch sterk Groot-Rusland geschapen worden.”
Bij het begin van de tegenwoordige wereldoorlog schreef dezelfde Struve nog voor het ingrijpen van Turkije: Bij de Duitse politici duikt een zelfstandige Turkse politiek op, die zich verdicht tot de idee en het programma van de ver-egyptisering van Turkije onder de bescherming van Duitsland. De Bosporus en de Dardanellen moeten in een Duits Suez veranderd worden. Reeds voor de Italiaans-Turkse oorlog, die Turkije uit Afrika weg drong en voor de Balkanoorlog, die de Turken bijna uit Europa wierp, dook voor Duitsland duidelijk de taak op: Turkije en zijn onafhankelijkheid in het belang van de economische en politieke bevestiging van Duitsland te behouden. Na de genoemde oorlogen veranderde zich deze taak slechts in zoverre, als de uiterste zwakte van Turkije aan het daglicht was gekomen; onder deze omstandigheden moest een bondgenootschap de facto (werkelijk) in een protectoraat of een voogdij ontaarden, die het Ottomaanse Rijk tenslotte op het niveau van Egypte moest brengen. Het is echter volkomen duidelijk, dat een Duits Egypte aan de Zwarte Zee en de Zee van Marmora van Russisch standpunt uit volkomen onverdraaglijk zou zijn. Geen wonder daarom, dat de Russische regering dadelijk tegen op zulk een politiek gerichte stappen als tegen de zending van generaal Liman von Sanders protesteerde, die niet alleen het Turkse leger moest reorganiseren maar ook een legercorps in Constantinopel onder zijn bevel zou hebben. Formeel kreeg Rusland in deze kwestie voldoening, in werkelijkheid veranderde de positie niet in het minst. In deze omstandigheden was in december 1913 een oorlog tussen Rusland en Duitsland onmiddellijk nabij: de kwestie van de militaire zending van Liman von Sanders had de op de ver-egyptisering van Turkije gerichte politiek van Duitsland ontmaskerd. Maar nog meer dan direct tegen Duitsland botste de Russische politiek op de Balkan op die van Oostenrijk. De politieke aanvulling van het Duitse imperialisme, zijn Siamese tweelingbroeder en zijn noodlot meteen is het Oostenrijkse imperialisme. Duitsland, dat zich door zijn wereldpolitiek naar alle kanten geïsoleerd heeft, vindt slechts in Oostenrijk een bondgenoot. Het bondgenootschap met Oostenrijk is zeker oud, nog door Bismarck in 1879 gesticht, sedertdien is echter zijn karakter ten volle veranderd. Zoals de tegenstelling tot Frankrijk, zo heeft het bondgenootschap met Oostenrijk door de ontwikkeling der laatste tientallen jaren een nieuwe inhoud gekregen. Bismarck dacht alleen aan de verdediging van het door de oorlogen van 1864-1870 verworven bezit. De door hem gestichte Driebond had geheel en al een conservatief karakter, nl. ook in de zin, dat hij het definitief opgeven van Oostenrijk van toetreding tot de Duitse Statenbond, de verzoening met de door Bismarck geschapen staat van zaken, de bezegeling van de nationale splitsing van Duitsland en de militaire hegemonie van Groot-Pruisen betekende. De Oostenrijkse tendensen op de Balkan gericht waren Bismarck evenzo onaangenaam als de Zuid-Afrikaanse winsten van Duitsland.
In zijn Gedanken und Erinnerungen zegt hij: “Het is natuurlijk, dat de bewoners van het Donaubekken behoeften en plannen hebben, die zich buiten de tegenwoordige grenzen van de monarchie uitstrekken; en de Duitse Rijksgrondwet toont de weg aan waarop Oostenrijk een verzoening van de politieke en materiële belangen kan bereiken, die tussen de Oostgrens van de Roemeense volksstam en de bocht van Catarro aanwezig zijn. Maar het is niet de taak van het Duitse Rijk zijn onderdanen met goed en bloed uit te lenen voor de verwezenlijking van de wensen van zijn buren”. Hij heeft dat eenmaal drastischer uitgedrukt met het bekende woord, dat Bosnië hem niet de beenderen van een Pommerse grenadier waard waren. Dat Bismarck inderdaad niet erover dacht de Driebond in de dienst van de Oostenrijkse expansieplannen te stellen, bewijst het beste een in 1884 met Rusland afgesloten herverzekeringsverdrag volgens hetwelk het Duitse Rijk ingeval van een oorlog tussen Rusland en Oostenrijk niet aan de kant van laatstgenoemde land zou gaan staan, doch welwillende neutraliteit zou handhaven. Sedert in de Duitse politiek de imperialistische omkeer voltrokken was, is ook haar verhouding tot Oostenrijk verschoven. Reeds deze nieuwe richting van de Duitse politiek zou voldoende zijn geweest om een gewapende botsing tussen Duitsland en Rusland teweeg te brengen. Wij kwamen dus in december 1913 in een tijdperk van de rijpwording van een conflict, dat onvermijdelijk het karakter van een wereldconflict moest aannemen.
[4] In de imperialistische brochure Warum es der deutse Krieg ist? lezen wij: Rusland had het reeds vroeger met de verlokking geprobeerd ons Duits-Oostenrijk aan te bieden, die 10 miljoen Duitsers, die bij onze nationale vereniging in 1866 en 1870-71 er buiten moesten blijven. Zouden wij hun de oude monarchie der Habsburgers uitleveren, zo konden wij het loon voor het verraad opstrijken.
[5] De Kölnische Zeitung schreef na de aanslag van Serajevo, dus vlak voor de oorlog, toen de kaarten van de officiële Duitse politiek nog niet bloot gelegd waren: De in de verhoudingen niet ingewijde zal de vraag stellen, Oostenrijk kan echter ook niet de zelfstandige normale ontwikkeling van Servië dulden en van dit land door normale handelsbetrekkingen profiteren, omdat de Habsburgse monarchie niet de politieke organisatie van de burgerlijke staat maar alleen een los verband van enige publiek-maatschappelijke parasieten is, die met volle handen en exploitatie van de machtsmiddelen van de staat willen graaien, zolang de vermolmde bouw van de monarchie nog stand houdt. In het belang van de Hongaarse agrariërs en de kunstmatige prijsopdrijving van landbouwproducten verbood Oostenrijk aan Servië de invoer van vee en fruit en ontnam daarmee aan het boerenland het voornaamste afzetgebied van zijn producten. In het belang van de Oostenrijkse industriële kartels dwong het Servië industriële producten tot de hoogste prijzen slechts uit Oostenrijk te betrekken. Om Servië in politieke en economische afhankelijkheid te houden, verhinderde het Servië zich naar het Oosten door een bondgenootschap met Bulgarije de toegang tot de Zwarte Zee en naar het Westen door verkrijging van een haven in Albanië toegang tot de Adriatische Zee te verschaffen.
De Balkanpolitiek van Oostenrijk richtte zich dus eenvoudig op het worgen van Servië. Zij was echter tegelijkertijd gericht op de verhindering van elke wederzijdse toenadering en van de innerlijke opbloei van de Balkanstaten in het algemeen en betekende voor die staten een voortdurend gevaar. Het Oostenrijkse imperialisme bedreigde immers voortdurend het bezit en de ontwikkelingsmogelijkheden van de Balkanlanden, nu eens door de annexatie van Bosnië, aanspraken op het district Novibazar en op Saloniki, dan weer door aanspraken op de Albanese kust. Ten gerieve van deze Oostenrijkse tendensen zowel als ten gevolge van de concurrentie van Italië moest ook na de tweede Balkanoorlog de karikatuur van het onafhankelijke Albanië onder een Duitse vorst geschapen worden, van het eerste uur af niets anders dan een speelbal van intriges der imperialistische concurrenten. Zo werd de imperialistische politiek van Oostenrijk in de laatste tientallen jaren een rem voor een normale progressieve ontwikkeling op de Balkan en leidde zij vanzelf tot het onvermijdelijke dilemma: óf de Habsburgse monarchie dan wel goed uitkomt dat Oostenrijk trots zijn weldaden aan Bosnië bewezen, in het land niet slechts niet bemind, maar juist door de Serviërs gehaat wordt, die 42 procent van de bevolking uitmaken? Het antwoord zal slechts de werkelijke kenner van het volk en de verhoudingen verstaan, de veraf staande, nl. de aan Europese begrippen en toestanden gewende, zal er niets van begrijpen. Het antwoord luidt kort en goed: Het bestuur van Bosnië was in opzet en grondliggende idee totaal verknoeid en daarvan draagt de bijna strafbare onkunde de schuld, die ten dele thans nog meer dan een mensenleeftijd (sedert de bezetting) met betrekking tot de werkelijke toestanden in het land heerst.
[6] Waarom het een Duitse oorlog is? blz 21.
Het orgaan van de kliek van de aartshertog, Grosz österreich, schreef elke week vlammende artikelen in de volgende stijl: “Wanneer men de dood van de aartshertog-troonopvolger Frans Ferdinand wreken wil op waardige wijze, die rekening houdt met de gewekte gevoelens, dan voltrekke men zo snel mogelijk het politieke testament van het onschuldige offer van een onzalige ontwikkeling der verhoudingen in het Zuiden des Rijks. Sedert zes jaren wachten wij reeds op de eindelijke vrijmaking van al de drukkende spanningen die wij in onze gehele politiek zo bovenmate pijnlijk ondervinden. Omdat wij weten, dat eerst uit een oorlog het nieuwe en grote Oostenrijk, het gelukkige, zijn volkeren bevrijdende Groot-Oostenrijk geboren zal kunnen worden, daarom willen wij de oorlog. Wij willen de oorlog, omdat het onze innerlijkste overtuiging is, dat slechts door een oorlog op radicale, plotselinge manier ons ideaal bereikt kan worden: een sterk Groot-Oostenrijk waarin de Oostenrijkse staatsgedachte, de gedachte aan de roeping van Oostenrijk om aan de volkeren van de Balkan de vrijheid en de cultuur te brengen, bloeit in de zonneglans van een grote, blijde toekomst. Sedert de Grote dood is, wiens sterke hand, wiens onbuigzame energie Groot-Oostenrijk plotseling geschapen zou hebben, sedertdien verwachten wij slechts alles van een oorlog. Het is de laatste kaart, waarop wij alles zetten! Misschien leidt de geweldige opwinding, die in Oostenrijk en in Hongarije na deze aanslag tegen Servië heerst, tot de uitbarsting tegen Servië en in het verdere verloop ook tegen Rusland. Aartshertog Franz Ferdinand heeft zelf dit imperialisme alleen kunnen voorbereiden, niet kunnen doorzetten. Zijn dood zal hopelijk het bloedoffer zijn, dat noodzakelijk was om de imperialistische ontbranding van geheel Oostenrijk door te voeren.”
[7] “Aan de kant van de Duitse politiek was men er natuurlijk van op de hoogte, wat zou geschieden, en thans wordt geen geheim meer verraden met het feit dat zoals andere Europese vloten ook de Duitse zeestrijdkrachten zich toen in de positie bevonden van onmiddellijk gereed zijn voor oorlog.” Rohrbach Der krieg in der deutschen Politik blz. 32.