Leon Trotski
Resultaten en vooruitzichten


VIII. Een arbeidersregering in Rusland en het socialisme

We hebben hiervoor aangetoond dat de objectieve voorwaarden voor een socialistische revolutie al geschapen zijn door de economische ontwikkeling van de ontwikkelde kapitalistische landen. Maar wat kunnen we in verband daarmee over Rusland zeggen?

Kunnen we verwachten dat de overgang van de macht in handen van de Russische arbeidersklasse het begin zal zijn van de verandering van onze nationale economie in een socialistische?

Een jaar geleden antwoordden we op deze vraag in een artikel, dat werd onderworpen aan een stevig kruisvuur van kritiek in de organen van beide fracties van onze partij. In dit artikel zeiden we het volgende:

“De Parijse arbeiders”, vertelt Marx ons, “verwachtten geen wonderen van hun Commune. Ook wij moeten vandaag geen onmiddellijke wonderen verwachten van het arbeidersbewind. De politieke macht is niet almachtig. Het zou absurd zijn om te veronderstellen dat het alleen nodig is dat de arbeidersklasse de macht neemt om dan door het afkondigen van een paar dekreten het kapitalisme door het socialisme te vervangen. Een economisch stelsel is niet het product van het optreden van de regering. Alles wat de arbeidersklasse kan doen, is haar politieke macht met alle mogelijke energie te gebruiken om de weg van economische ontwikkeling naar collectivisme te vergemakkelijken en te bekorten”.

“De arbeidersklasse zal beginnen met die hervormingen die staan in wat bekend is als het minimumprogramma. En direct daarna zal de logica van haar positie haar dwingen om over te gaan naar collectivistische maatregelen”.

“De invoering van de 8-urendag en de scherp progressieve inkomstenbelasting zullen verhoudingsgewijs gemakkelijk zijn, hoewel zelfs hierin het zwaartepunt niet zal liggen in het aannemen van een ‘wet’, maar in het organiseren van de praktische doorvoering van de maatregelen. Maar de voornaamste moeilijkheid zal zijn — en hierin ligt de overgang naar collectivisme! — in de staatsorganisatie van de productie in die fabrieken die door de eigenaren gesloten zijn als antwoord op het aannemen van die wetten. Een wet aannemen over de afschaffing van het erfrecht en zo’n wet uitvoeren zullen betrekkelijk gemakkelijke taken zijn. Erfenissen in de vorm van geldkapitaal zullen ook de arbeidersklasse niet in verwarring brengen of haar economie belasten. Maar optreden als erfgenaam van grond- en industrieel kapitaal betekent dat de arbeidersstaat bereid moet zijn om de organisatie van de maatschappelijke productie op zich te nemen.”

“Hetzelfde, maar in grotere mate, moet worden gezegd van de onteigening — met of zonder compensatie. Onteigening met compensatie zou politiek voordelig zijn, maar financieel moeilijk, terwijl onteigening zonder compensatie financieel gunstig zou zijn, maar politiek moeilijk. Maar de grootste moeilijkheden van alles zullen ondervonden worden binnen de organisatie van de productie. We herhalen, een regering van de arbeidersklasse is geen regering die wonderen kan doen.”

“De socialisatie van de productie zal beginnen met die industrietakken die de minste problemen opleveren. In de eerste periode zal de gesocialiseerde productie zijn als een aantal oases, verbonden met particuliere ondernemingen door de wetten van de goederencirculatie. Hoe breder het terrein van de maatschappelijke productie wordt, des te duidelijker zullen de voordelen ervan blijken, des te steviger zal het nieuwe bewind zich voelen en des te doortastender zullen de verdere maatregelen van de arbeidersklasse worden. Bij deze maatregelen kan en zal zij niet slechts steunen op de nationale productiekrachten, maar ook op de techniek van de hele wereld, net zoals zij in haar revolutionaire politiek niet zal steunen op de ervaring van de klassenverhoudingen in het land alleen, maar ook op de hele historische ervaring van de internationale arbeidersklasse.”

De politieke overheersing van de arbeidersklasse is onverenigbaar met haar politieke slavernij. Het maakt niet uit onder welke politieke vlag de arbeidersklasse aan de macht komt, zij is verplicht om de weg van het socialistische beleid te nemen. Het zou het grootste utopisme zijn om te denken dat de arbeidersklasse, door het interne mechanisme van een burgerlijke revolutie tot politieke overheersing gebracht, als zij dat zou willen haar missie zou kunnen beperken tot de schepping van republikeins-democratische omstandigheden voor de maatschappelijke overheersing door de burgerij. De politieke overheersing van de arbeidersklasse, ook al is die slechts tijdelijk, zal in grote mate het verzet van het kapitaal verzwakken, dat altijd behoefte heeft aan de steun van de staat en dat zal de economische strijd van de arbeidersklasse een enorme reikwijdte geven. De arbeiders kunnen niet anders dan het steunen van stakers door de revolutionaire regering verdedigen, en een regering die steunt op de arbeiders kan deze eis niet afwijzen. Maar dit betekent dat het effect van het reserveleger wordt tegengegaan en het maakt de arbeiders niet alleen op het politieke, maar ook in het economische veld overheersend en verandert het particuliere bezit van de productiemiddelen in een fictie. Deze onvermijdelijke sociaal-economische gevolgen van de arbeidersdictatuur zullen zich zeer snel voordoen, lang voordat de democratisering van het politieke stelsel voltooid is. De grens tussen het ‘minimum-’ en het ‘maximumprogramma’ verdwijnt zodra de arbeidersklasse aan de macht komt. Het eerste waar het arbeidersbewind mee moet beginnen, zodra het aan de macht gekomen is, is de oplossing van de agrarische kwestie, waaraan het lot van grote massa’s van de bevolking van Rusland is verbonden. Bij het oplossen van dit probleem zal de arbeidersklasse, net als bij het oplossen van alle andere problemen, geleid worden door het fundamentele doel van haar economische beleid, dat wil zeggen zoveel mogelijk controle hebben over een terrein waarop de organisatie van de socialistische economie kan worden uitgevoerd. De vorm en het tempo van de uitvoering van deze landbouwpolitiek moet echter worden bepaald door de materiële hulpbronnen die aan de arbeidersklasse ter beschikking staan, evenals door zorg om zo op te treden dat er geen bondgenoten in de rijen van de contrarevolutionairen worden gedreven.

De landbouwkwestie, dat wil zeggen de kwestie van het lot van de landbouw in zijn maatschappelijke relaties, is natuurlijk niet afgehandeld met de kwestie van de grond, dat wil zeggen de kwestie van de vormen van grondbezit. Er bestaat echter geen twijfel over dat de oplossing van de grondkwestie, zelfs als die niet de loop van de agrarische ontwikkeling bepaalt, op zijn minst de landbouwpolitiek van de arbeidersklasse zal bepalen. Met andere woorden, wat het arbeidersbewind doet met de grond moet nauw verbonden zijn met zijn algemene opstelling ten opzichte van de loop en de behoeften van de agrarische ontwikkeling. Om deze reden neemt de grondkwestie de eerste plaats in. Een oplossing van het vraagstuk van de grond, waaraan de sociaal-revolutionairen een verre van onberispelijke populariteit hebben gegeven, is de socialisatie van het land. Een term die wanneer hij wordt bevrijd van zijn Europese uiterlijk, niets anders betekent dan de ‘gelijkmaking van het gebruik van de grond’ (of ‘zwarte herverdeling’). Het programma van de gelijke verdeling van de grond vooronderstelt dus de onteigening van alle grond, niet alleen de grond in particulier bezit in het algemeen, om particulier boerenland, maar ook gemeenschappelijke gronden. Wanneer we in gedachten houden dat deze onteigening een van de eerste daden van het nieuwe bewind zou zijn, terwijl de kapitalistische verhoudingen nog steeds volledig overheersen, dan zullen we zien dat de eerste ‘slachtoffers’ van deze onteigening de boeren zouden zijn (althans zo zouden ze zich voelen). Wanneer we eraan denken dat de boer gedurende tientallen jaren de aflossingen heeft betaald die de gepachte grond moest veranderen in zijn eigen particuliere bezit, wanneer we in gedachten houden dat sommige van de meer gegoede boeren ongetwijfeld door zich grote offers te getroosten, gemaakt door een nog bestaande generatie, grote stukken grond als particulier bezit verworven hebben, dan kun men zich gemakkelijk voorstellen wat voor enorm verzet er opgeroepen zou worden door de poging om gemeenschappelijke en kleinschalige particuliere grond in staatsbezit te veranderen. Wanneer het op zo’n manier optrad, zou het nieuwe bewind beginnen met een enorm verzet tegen zichzelf onder de boeren op te roepen. Met welk doel zou gemeenschappelijke en kleinschalige particuliere grond in staatsbezit veranderd moeten worden? Om het op de een of andere manier beschikbaar te maken voor ‘gelijke’ economische exploitatie door alle grondbezitters inclusief de huidige landloze boeren en landbouwarbeiders. Dus zou het nieuwe bewind economisch niets winnen door de onteigening van het kleine bezit en de gemeenschappelijke grond, aangezien na de herverdeling de staats- of publieke grond als particulier bezit bebouwd zou worden gecultiveerd. Politiek zou het nieuwe bewind een zeer grote blunder maken, omdat het meteen de massa van de boerenstand tegen de stedelijke arbeidersklasse als de leider van de revolutionaire politiek zou opzetten.

Verder vooronderstelt de gelijke verdeling van de grond dat het gebruik van ingehuurde arbeiderskrachten bij wet wordt verboden. De afschaffing van de loonarbeider kan en moet een gevolg zijn van economische hervorming, maar het kan niet worden bereikt door juridische verboden. Het is niet voldoende de kapitalistische grondbezitter te verbieden loonarbeid te gebruiken, het is eerst nodig om voor de landloze arbeiders een bestaansmogelijkheid zeker te stellen — en een rationeel bestaan vanuit sociaal-economisch standpunt. Onder het programma van gelijke verdeling van het gebruik van de grond, zou het verbieden van het gebruik van loonarbeid betekenen dat aan de ene kant landloze arbeiders gedwongen worden zich te vestigen op kleine lapjes grond en dat aan de andere kant de regering verplicht wordt hen te voorzien van de noodzakelijke voorraden en werktuigen voor hun maatschappelijk irrationele productie.

Het is vanzelfsprekend dat het ingrijpen van de arbeidersklasse in de organisatie van de landbouw niet zal beginnen met het vastbinden van verspreide arbeiders aan verspreide lapjes grond door de staat of door de gemeenschappen. Alleen wanneer de socialisatie van de productie stevig op zijn poten staat, kan het proces van socialisatie verder worden uitgebreid naar het verbod op het huren van arbeid. Dit zal de kleine kapitalistische landbouw onmogelijk maken, maar nog steeds ruimte laten voor verbouw geheel of gedeeltelijk voor eigen gebruik, waarvan de onteigening geenszins voorkomt in de plannen van de socialistische arbeidersklasse.

In elk geval kunnen we niet beginnen met het uitvoeren van een programma van gelijke verdeling dat enerzijds een zo’n formele onteigening van kleine boerderijen vooronderstelt en anderzijds het volledig opsplitsen eist van grote landerijen in kleine stukken. Dit beleid, dat vanuit economisch standpunt meteen al verspilling is, kan alleen maar een reactionair-utopische bijbedoeling hebben en zou boven alles de revolutionaire partij politiek verzwakken.

***

Maar tot hoever kan het socialistische beleid van de werkende klasse worden toegepast op de economische omstandigheden in Rusland? We kunnen één ding met zekerheid zeggen: dat het veel eerder met politieke hinderpalen te maken zal krijgen dan dat het zal struikelen over de technische onderontwikkeldheid van het land. Zonder de rechtstreekse staatssteun van de Europese arbeidersklasse kan de werkende klasse vanRusland niet aan de macht blijven en haar tijdelijke overheersing veranderen in een blijvende socialistische dictatuur. Hieraan kan geen moment getwijfeld worden. Maar aan de andere kant kan er niet aan getwijfeld worden dat een socialistische revolutie in het Westen ons meteen in staat zal stellen om de tijdelijke overheersing van de arbeidersklasse te veranderen in een socialistische dictatuur.

In 1904 schreef Kautsky in een discussie over de vooruitzichten van de maatschappelijke ontwikkeling en de mogelijkheid onderzoekend van een vroege revolutie in Rusland:

“De revolutie in Rusland kan niet meteen leiden tot een socialistisch bewind. De economische omstandigheden van het land zijn nog lang niet rijp voor dit doel.”

Maar de Russische revolutie zou zeker een sterke impuls geven aan de arbeidersbeweging in de rest van Europa en als gevolg van de strijd die dat zou doen opleven, zou de arbeidersklasse in Duitsland aan de macht kunnen komen.

“Zo’n uitkomst”, vervolgde Kautsky “moet een uitwerking hebben op het geheel van Europa. Het moet leiden tot de politieke overheersing van de arbeidersklasse in West-Europa en voor de Oost-Europees arbeidersklasse de mogelijkheden scheppen van het samenvallen van de fasen van hun ontwikkeling en het voorbeeld van de Duitsers volgend, kunstmatig socialistische instellingen tot stand brengen. De samenleving als geheel kan niet kunstmatig fasen uit haar ontwikkeling overslaan, maar het is voor de samenstellende delen van de samenleving mogelijk om hun achtergebleven ontwikkeling te versnellen door de meer ontwikkelde landen na te volgen en zo zelfs hun positie in te nemen in de voorste linie van de ontwikkeling, omdat zij niet belast zijn met de ballast van tradities die de oudere landen met zich mee slepen (...) Dit kan gebeuren”, zegt Kautsky, “maar zoals we al hebben gezegd, verlaten we hier het terrein van de onvermijdelijkheid en betreden dat van de mogelijkheid en daarom kunnen de dingen anders gebeuren.”

Deze regels werden geschreven door deze Duitse sociaaldemocratische theoreticus op een moment waarop hij de kwestie onderzocht of een revolutie eerst in Rusland of in het westen zou uitbreken. Later onthulde de Russische arbeidersklasse een kolossale kracht, die door de Russische sociaaldemocraten zelfs in hun meest optimistische momenten niet was verwacht. De loop van de Russische revolutie werd wat zijn fundamentele trekken betreft bepaald. Wat twee of drie jaar geleden mogelijk was of leek, benadert het waarschijnlijke, en alles wijst op het feit dat het op het punt staat onvermijdelijk te worden.