Erwin Heinz Ackerknecht (E. Bauer)

Oostenrijk, een les voor allen!


Geschreven: 4 maart 1934
Bron: Boek- en brochurehandel der Revolutionaire Socialistische Partij De Rode Vlag, Internationale problemen nr. 1, Zaandam – In samenwerking met Dacob, Archief en Bibliotheek voor de Studie van het Communisme
Vertaling: onbekend
Deze versie: spelling en modernisering van enkele woorden
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, september 2008

Laatste bewerking: 25/09/2008


Zie ook:
Fascisme, wat het is en hoe het te bestrijden
Uit in beslag genomen brochures

“Men zal ons vragen of wij geen tranen, geen zuchten, geen woord hebben voor de slachtoffers, die door de woede van het volk gevallen zijn, voor de Nationale Garde, voor de Mobiele Garde, voor de Republikeinse Garde, voor de Linieregimenten? De Staat zal voor hun weduwen en wezen zorgen. In dekreten zullen zij verheerlijkt worden, plechtige lijkstoeten zullen hun stoffelijk overschot ter aarde bestellen, de officiële pers zal hen onsterfelijk verklaren, de Europese reactie zal hen van Oost tot West huldigen.

Maar de proleten, door de honger uitgemergeld, door de pers beschimpt, door de geneesheren in de steek gelaten, door de fatsoenlijken voor dieven, brandstichters, galeislaven uitgescholden, hun vrouwen en kinderen in nog groter ellende gestort, van de overlevenden de besten gedeporteerd over de zee — hun de lauwertak om het dreigend sombere voorhoofd te winden, dat is het voorrecht, dat is het recht van de democratische pers. (Karl Marx; 28 juni 1848).

In de doffe, drukkende doodse stilte van Europa, waar men gedurende tien jaren zonder verzet de proletariërs uithongert, afmaakt, foltert, zijn de gevechten in Wenen van februari 1934 binnengevallen als een geweldig onweer. Al hebben ook na vier dagen strijd de christelijke houwitsers van Dollfuss-Starhemberg-Fey de geweren van de opstandelingen tot zwijgen gebracht, toch zullen zij niet ophouden te spreken tot de proletariërs van Europa en van de gehele wereld, tot al diegenen, die de weg naar de vrijheid, de weg van de redding van fascisme en oorlog, de weg van de overwinning en de macht zoeken.

Wij zullen de helden, die door het kanonvuur gestorven zijn voor onze gemeenschappelijke zaak, niet vergeten. En we zullen ook de beulen niet vergeten! Alle oude wonden bloeden nu weer. Was het niet gisteren dat het Versailleleger Parijs binnenrukte, het vrolijke Parijs van de arbeid, om een bloedbad aan te richten onder vrouwen, kinderen, mannen en grijsaards, ter ere van de afgod Winst? Was het niet gisteren dat men onder de muren van Wenen Robert Blum (die tot de strop veroordeeld was door hetzelfde koninklijke en keizerlijke krijgsvolk) “bij gebrek aan een beul” doodschoot?

Wij zullen niet vergeten dat christendom betekent: vrouwen en kinderen doodschieten en zwaargewonden en halfdoden ophangen.

Wij zullen niet vergeten, dat “nationaal zijn” betekent: het eigen volk met behulp van Hongarije en Italië afmaken. Wij zullen niet vergeten dat deze Oostenrijkse “natie” haar reden van bestaan in het afmaken van de bloem van de natie vond.

Maar de grootste revolutionaire strijd, die West-Europa misschien wel sedert de Parijse Commune heeft aanschouwd, wil niet alleen verheffen en ontroeren, zij wil niet slechts genoegdoening en verdriet, haat en liefde opwekken, zij wil meer: zij wil lessen geven!

Het is moeilijk, zeer moeilijk om met een koel hoofd nog eens te onderzoeken en kritiek uit te oefenen, op het moment, dat de lijken van de dode helden nog boven de aarde staan, op het moment dat de jagers nog in alle hoeken van het land het edele wild najagen, dat de in het zwart geklede beul de strop om de hals van nieuwe slachtoffers slaat, dat voor de radio een hoge borst wordt opgezet, door de kleine Dollfuss, die walgelijke dwerg, die slechts groot kan worden door het afmaken van zijn volk, zoals die Thiers van wie Marx schreef: “Niets afgrijselijker dan deze aap, van wiens komst Voltaire reeds een voorgevoel had, die gedurende een korte tijd zijn tijgerlusten de vrije loop kan laten.”

Het is moeilijk om kritisch te onderzoeken, maar het is ons recht, meer: het is onze grootste plicht, juist met het oog op de slachtoffers, opdat hun offer niet te vergeefs zal blijven!

Het is ons recht: wij komen niet nu pas te voorschijn en willen alles beter weten. Sedert 1929 hebben de bolsjewieken-leninisten onophoudelijk hun stem verheven en het verdere verloop van de Oostenrijkse gebeurtenissen voorziende, gewaarschuwd en de weg naar de uitkomst gewezen.

Het is ons recht: tegen hun zin hebben door hun optreden, diegenen, die tientallen jaren de revolutionaire weg bespotten, die weg op het laatste ogenblik als enige uitweg moeten kiezen.

Het is onze plicht. De Oostenrijkse gebeurtenissen bewijzen, dat men uit de Duitse gebeurtenissen heel wat, maar toch niet voldoende, dus in de grond toch niets geleerd heeft. Anders had het zo nooit kunnen gebeuren. Het is dus onze plicht, aan de hand van het Oostenrijkse voorbeeld de bittere, maar kostbare lessen van de Duitse gebeurtenissen te herhalen.

Laat men toch niet zeggen dat met het oog op de martelaren de kritiek achterwege moet blijven. Integendeel, juist om de martelaren moet men nagaan hoe het beter gedaan kan worden. De arbeidersbeweging heeft genoeg martelaren, zij wil eindelijk niet alleen martelaar, maar overwinnaar zijn. Overwinnaar worden in plaats van martelaar kan men slechts door lessen uit de begane fouten te trekken. Het was de deugd van het marxisme, om bij de offers van 1848, 1871, 1905 niet in verdriet te verstarren maar “onmeedogend grondig” alle halfheden te onthullen en op die wijze in 1917 te overwinnen. Het was de fout om van de Weense 15 juli 1927 niet genoeg te leren, hem slechts als een elementaire gebeurtenis te beschouwen. Daardoor is de 15e februari 1934 gekomen. Wij zullen deze fout niet herhalen.

Het is onze plicht, ondanks alle verdriet duidelijk te zien. Wij hebben geen tijd te verliezen. Vervloekt zijn zij, die van verdriet niet willen zien! Wij hebben geen tijd te verliezen. Dreigt dan niet in Frankrijk, in Spanje, in Zwitserland, in België, in Holland, in Engeland, in Scandinavië, dreigt dan niet overal hetzelfde lot voor het proletariaat? Brengt niet overal het fascisme met bliksemsnelheid alles in gereedheid? Wij hebben geen tijd te verliezen. Leert, proletariërs, leert snel, voordat het te laat is!

Het is onze plicht lessen te trekken. In Oostenrijk werd niet de eerste de beste verslagen. In Oostenrijk werd de sterkste sociaaldemocratische partij, de sterkste arbeidersbeweging, die sterkste partij der wereld over de hele linie verslagen. In Oostenrijk werd de ideologie verslagen, die meende een “West-Europees” tussending tussen reformisme en revolutie te kunnen scheppen; de voorvechtster der 21/2e Internationale.

Tweede en Derde Internationale, reformisme en stalinistisch centrisme zijn in Duitsland roemloos, zonder strijd capitulerend ondergegaan. De Derde Internationale teert nu niet alleen op de roem van de Oktoberrevolutie en de steun der Sovjet-Russische bureaucratie, maar juist ook op die verkeerd begrepen eerbied voor haar martelaren, die zij niet waardig is, ja, aan wier ellendig einde zij zelf het meest schuldig is. Nu is in Oostenrijk ook de 21/2e Internationale, het austromarxistische centrisme “op de proef gesteld”. En niemand kan betwisten, dat het, op een andere wijze ten minste op één vleugel in roemrijke strijd ten onder ging. Maar het belangrijkste, het doorslaggevende voor de arbeidersklasse en haar heroriëntering blijft helaas ook hier het resultaat: dat het toch ten gronde ging, het ook tegen het fascisme aflegde — en dit niet toevallig, evenmin als de Duitse gebeurtenissen ook maar in de verste verte toevallig waren. De Tweede Internationale heeft zich met de Oostenrijkse opstandelingen solidair verklaard. De Internationale van ministers en politieprefecten, van arbeidersmoordenaars en koloniale onderdrukkers, heeft zich voor deze judasrol niet geschaamd. (De Internationale van de Sovjetdiplomaten heeft daar niet eens de moed toe gehad). Evenals de schaduwen van de onderwereld van het bloed drinken om weer hun stem te kunnen verheffen, evenzo verdringen zich de schaduwen van de Tweede Internationale, de bankroetiers van gisteren, heden en morgen, om het kostbare bloed van Wenen, ten einde weer hun stem vol valse lessen en beloften te kunnen verheffen. Dat mag niet gebeuren. Ter wille van de toekomst van de arbeidersklasse! Ter wille van de toekomst van de arbeidersklasse moet men het hun ten aanschouwen van de gehele wereld in het gezicht schreeuwen, dat dit bloed voor hen geen rechtvaardiging is, maar een aanklacht, een duizendvoudige aanklacht, een duizendvoudige verantwoordelijkheid! Juist in dit geval is hun schuld het grootst. Hier kunnen zij er zich niet zoals de Welsen en de Leiparts uitpraten met het motief van de verdeeldheid: hier was geen verdeeldheid. De arbeidersklasse en een groot deel van de kleinburgers hadden zij in handen. En het eind was ook slechts de nederlaag!

“Wij hebben dus in Oostenrijk de klassieke weerlegging van de theorie der filisters, dat het fascisme door het revolutionaire bolsjewisme wordt verwekt. Het fascisme begint in een land een des te grotere rol te spelen, naarmate de tegenstelling tussen de sociaaldemocratie (partij en massa) en de dringende behoeften van de historische ontwikkeling een duidelijker, schreeuwender en ondraaglijker karakter aanneemt”. (L. Trotski: “De Oostenrijkse crisis”, november 1929).

Het Oostenrijkse fascisme ontstond uit het van de tijd der Habsburgers daterende ongehoorde bederf in het Oostenrijkse burgerlijk maatschappelijke en economische leven. De Oostenrijkse arbeiders hebben steeds weer, altijd weer, getoond hoe veel gezonde, strijdbare en voorwaarts strevende geest zij juist als reactie op dit walgelijke bederf ontwikkelden. Hun leiders werden echter zelf door dit bederf, door deze geest van ontbinding en weifeling aangegrepen. Persoonlijke beschimping van subjectief misschien zeer eerlijke en vaak zelfs moedige personen is zeker geen middel, om deze zekerheid en haar consequenties te bewerkstelligen. Persoonlijke aanvallen evenals persoonlijke lofspraak beslissen in dit verband in het geheel niets en voeren beide van de rechte weg af. Het gaat om een politiek, om een politiek die tot de nederlaag geleid heeft. Deze politiek onmeedogend te bestrijden, haar voorwaarden en haar resultaten nuchter en onmeedogend bloot te leggen, daaruit een nieuwe, betere, andere politiek voor de arbeidersklasse af te leiden, — dat is de betekenis van deze regels.

De theoretische voorbereiding van de nederlaag

Bij een nadere beschouwing van de Oostenrijkse kwestie, moet men beginnen met het constateren van het elementaire feit, dat wij met een zware, naar alle waarschijnlijkheid voor de naaste toekomst beslissende nederlaag van de arbeidersklasse te doen hebben. De Duitse ervaring heeft ons geleerd, dat het tegenover de Heckerts en Welsen niet overbodig is, met het vaststellen van zulke elementaire feiten te beginnen. Uit deze conclusie volgt als eerste vraag: waarom kon dat gebeuren? Overal luidt het juiste maar onvolledige antwoord: omdat het te laat was. Dit “te laat” was geen toeval maar het onvermijdelijk, logische gevolg van de theoretische posities van het centristische austromarxisme.

In de loop van de laatste vijftien jaar is er aan de SPO een sprookje verbonden, dat door haar opzettelijk aangemoedigd werd en door de laatste gebeurtenissen nog versterkt kan worden, dat echter bij nauwkeurig onderzoek een holle frase blijkt te zijn; het sprookje dat het om een revolutionaire partij, om een soort West-Europees bolsjewisme gaat.

Dit sprookje kon eens groeien uit de in woorden radicale schijnbegrenzing tegen het “bekrompen reformisme en revisionisme van gisteren en eergisteren”, wat in het geheel niet verhinderde, dat Renner, Seitz en co niet alleen in de partij geduld werden, maar leidende posten bezetten. Als echte centristen waren de austromarxisten ook graag bereid zich voor revolutie en dictatuur in de meeste landen warm te maken — hun eigen land natuurlijk uitgezonderd, daar volgens Otto Bauer niet één, maar vele wegen naar het socialisme voeren. Zij hielden ook trouwer dan bv. de SPD aan de marxistische terminologie vast, die hen weliswaar, zoals alle centristen, niet als werktuig van actie, maar slechts ter registrering van feiten diende. Dat gaf hun de schijnbaar “ruimere blik” in vergelijking met de SPD. Overigens waren zij gered: Otto Bauer had uitgevonden dat Oostenrijk “economisch hulpeloos en militair weerloos” was en dat daarnaar alleen de wet voor hun handelingen bepaald kon worden. Op de basis van algemene revolutionaire frasen schiepen zij zich op die wijze voor hun eigen land een theorie, zoals er in de grond van de zaak niet reformistischer denkbaar is.

“Door het Stembiljet aan de Macht”

Het theoretische kernpunt van het austromarxistisch denken, dat door Otto Bauer in 1923 tenslotte werd geformuleerd, luidde: door de democratie en alleen door de democratie — naar de meerderheid en daardoor naar de macht. Eenmaal in het bezit van de macht, is dan de burgerlijke democratie hierdoor in de socialistische democratie te veranderen, dat men de kapitalisten — natuurlijk tegen schadeloosstelling — trapsgewijs onteigent.

“De cijfers bewijzen het: wij kunnen in weinige jaren met het stembiljet de meerderheid en daarmee de macht in de republiek, de heerschappij over de republiek veroveren”. (Otto Bauer: “Strijd om de macht”, 1924)

of nog beter

“Wij kunnen ons niet van de wapens van onze soldaten bedienen om de macht te veroveren. Neen, de macht moeten wij met het stembiljet veroveren. Maar de wapens van onze soldaten zullen ons er voor behoeden, dat een contrarevolutie ons het stembiljet uit de hand rukt, op het moment dat het ons tot de macht kan voeren”. (Otto Bauer, als boven 1924).

Op grond van deze stelling hebben de austromarxisten dan ook o.a. zich voor het leger verklaard, het leger dat hen korte tijd later overhoop geschoten heeft.

Het is al bijna pijnlijk tegen dit democratische stembiljet-cretinisme te polemiseren, dat Rosa Luxemburg nu al veertig jaar geleden door het aantonen van de ware tendensen van democratie en imperialisme zo weergaloos weerlegd heeft. Maar het is helaas niet overbodig. Miljoenen arbeiders zijn die politiek verder gevolgd, de illusie van de verkiezingssuccessen heeft niet alleen de SPD (waar Schiffrim in januari 1932 de Duitse Republiek “stevig als een granieten rots” zag, wanneer de SPD maar de Oostenrijkse 42 procent had) maar ook de centristische KPD tot in haar laatste uren volledig in verwarring gebracht, beneveld en bedorven. En het ziet er naar uit dat met die illusie nog steeds niet is afgerekend. De Leon Blums, Vanderveldes, de Mans, Hendersons, Tranmaels en ontelbare van hun aanhangers hopen niet minder op de wonderbaarlijke kracht van het stembiljet. De Oostenrijkse ondervinding moet aan deze waanvoorstelling in de hersenen der arbeiders een eind maken.

“Inderdaad: wanneer de democratie boven de sociale heerschappij stond, waaruit ze geboren werd, wanneer zij in staat was, de burgerlijke maatschappij in de socialistische om te vormen, dan moesten deze eigenschappen in de eerste plaats in Oostenrijk aan de dag treden, waar de grondwet door de sociaaldemocratie gemaakt werd, waar het proletariaat de beslissende kracht der natie en de sociaaldemocratie — de beslissende kracht in het proletariaat uitmaakt”. (L. Trotski, maart 1932).

Maar van de 43 % ging het niet naar de 45 en 47 % en kon het ook niet gaan, maar naar... de 15de februari 1934. Daarom een eind aan de democratische illusies gemaakt, terug naar Marx en Lenin en de strijd voor de dictatuur van het proletariaat.

Wanneer... dan echter...

Was het geloof in de democratie zuivere Tweede Internationale ideologie, het karakter van de 1/2 kwam sterk tot uiting in de geweldstheorie: “Wij zijn tegen het geweld, maar wanneer de bourgeoisie met geweld de democratie aantast, dan zijn wij ook bereid met geweld te antwoorden.” Tevergeefs heeft Karl Marx reeds in de “18de Brumaire” het belachelijke van de helden van het “Wanneer... dan echter...” aangetoond. Evenals de keizers van het oude Romeinse Rijk zich op hun doodsbed lieten dopen ten einde zondevrij en schoongewassen in het betere hiernamaals binnen te gaan, zo was de Oostenrijkse sociaaldemocratie insgelijks besloten in haar doodsuur door revolutionair geweld haar zonden “weer goed te maken”. Dit “radicale” geloofsartikel werd ook in 1926 in het program van Linz, dat “theoretisch systeem van de strijd der sociaaldemocratie in de burgerlijke republiek” vastgelegd.

“Het is moeilijk, zich een meer geconcentreerde domheid voor te stellen, dan de beschouwing van Otto Bauer, die daarop neerkomt, dat het geweld slechts dan toelaatbaar is wanneer de bestaande democratie moet worden verdedigd. Wanneer men deze beschouwing in de taal der klassen vertaalt, luidt zij: het gebruik van geweld is geoorloofd om de belangen van de in de Staat georganiseerde bourgeoisie te garanderen. Het is ontoelaatbaar om er de proletarische staat mee op te richten.” (L. Trotski: “De Oostenrijkse crisis”, 1929).

Deze misdadige theorie, die in schijn de strijd predikt, hield de arbeiders er van af eigen wegen te zoeken en trachtte hen te troosten op het moment, dat het voor een succesvolle strijd — te laat was. Juist deze “radicale” theorie rechtvaardigt de betiteling van het austromarxisme als “Hogeschool van de passiviteit en het uitwijken”. (Trotski 1921). Van deze theorie voert de weg recht naar de 15de februari 1934.

Van te voren wilden de geleerde austromarxisten de strijd niet wagen — uit hoofde van de risico.

“Alsof het Oostenrijkse proletariaat de vrije keus had! Alsof de klasse aan doodsgevaar zonder enig gevaar ontsnappen kon. Alsof de offers van het fascistisch maken van Europa met de perspectieven van een nieuwe imperialistische oorlog niet honderd maal de offers van alle revoluties, zowel van die in het verleden als in de toekomst, zouden overtreffen.” (L. Trotski, maart 1933).

Verstaat het beter dan uw Oostenrijkse broeders, arbeiders van West-Europa, verstaat het beter en vergeet het nimmer!

Radicaal Reformisme

Met deze theorie kan men alles doen, en dientengevolge is de geschiedenis van het austromarxisme niet de geschiedenis van een trouw aan beginselen, maar integendeel, de geschiedenis van de grootst mogelijke politieke onvastheid. Voor de democratie, voor de oorlog voor de dictatuur van de Habsburgse bureaucratie tijdens de oorlog — voor de republiek plus raden na de oorlog — voor de zuivere democratie en tenslotte voor het “kleinste kwaad”. Voor het Habsburgse statenverbond vóór de oorlog, voor de Anschluss na de oorlog, een tijdlang voor toenadering tot de Tsjechische S.D. Partij, weer voor Anschluss en tenslotte voor Dollfuss-Fey’s, onafhankelijk Oostenrijk. Voor de mensjewieken 1917, bijna(!) voor de bolsjewieken 1918; tegen de Sovjet-Unie, voor de Sovjet-Unie, tegen de Sovjet-Unie, voor de Sovjet-Unie, enz., enz. Dat is de marsroute van de austromarxisten in enige belangrijke vragen. De laatste strijd wist dat niet uit. Integendeel: het rampzalige einde is het noodzakelijke resultaat van dit weifelen. Ook de gebruikelijke mening, dat de austromarxisten principieel tegen de coalitie geweest zijn, is verkeerd; zelfs de vreselijk “linkse” Max Adler was er niet tegen. Slechts één ding waren ze wezenlijk: reformisten, dat wil zeggen in tegenstelling tot veel andere reformisten hebben zij ten minste een tijd lang hervormingen in vrij aanzienlijke mate doorgezet. Belastingen, dat was het wapen, welks gebruik zij in tegenstelling tot de Hilferdings, ten minste niet verafschuwden. Maar ook dat deden zij niet zo zeer uit krachtige vastberadenheid, dan wel omdat het bij de Oostenrijkse klasseverhoudingen de enige mogelijkheid was om hun taak, het voorkomen van de proletarische revolutie, te volbrengen.

Zij hielden hun nette, burgerlijke Weense gemeenteraad (dat zij burgerlijk was en blijven moest, heeft Dollfuss hen het laatste jaar wel voldoende nadrukkelijk bewezen) voor socialisme, en wanneer Stalin het socialisme in één land opbouwt, dan deden Bauer en Seitz dat in één stad. Zij vergaten daarbij dat de bourgeoisie zich met de lonen, die alleen in Warschau en Lissabon lager waren, schadeloos stelde voor de kinderkribben en zwembaden. Zij susten zich en vooral hun aanhang, precies zoals Stalin, met de mooie droom in slaap en vergaten daarbij wat er van buiten af dreigde en wat hun en hun gemeentegebouwen wachtte. Zij deden de proletarische partij, die een voorhoede, een strijdorganisatie moet zijn aanzwellen tot een reuzen-cultuurorganisatie.

Maar reeds door deze hervormingen haalde de SPO zich de verschrikkelijke, woedende, ondenkbare haat van de ondankbare, in staat van ontbinding verkerende bourgeoisie, zowel van de joodse als van de christelijke, op de hals en het eind van het Weense “socialisme” heeft het wereldproletariaat voor de zoveelste maal op nadrukkelijke wijze geleerd, dat de eerste sociale organen die een proletariaat nodig heeft, niet kinderkribben en gemeentehuizen, maar raden, een GPOe en een Rood Leger zijn.

De illusies van het gemeentesocialisme zijn in de grond van de zaak de illusies van het reformisme in het algemeen. De veroverde hervormingen doen de mensen inslapen en de totale geaardheid van de burgerlijke staat vergeten. Het bezit van mooie huizen zoals men dat in Duitsland en Oostenrijk ziet, brengt de mensen er toe, het geweld, zelfs elke actie tot iedere prijs uit de weg te gaan, opdat de huizen maar niet beschadigd worden! Ontwijkt men de strijd echter, dan worden de op de bodem van de burgerlijke maatschappij gebouwde huizen ten langen laatste toch slechts platgeschoten puinhopen of fascistische kazernes.

Binnen het raam van de burgerlijke staat blijft de gemeente ondanks alles een instrument van de bourgeoisie. Het laatste jaar heeft dat in Wenen maar al te duidelijk aangetoond. De “socialistische gemeente” moest de diefstallen van Dollfuss door het stopzetten van sociale lasten, door het verzwaren van de belastingen, door afbraak van de lonen van de gemeentearbeiders op het proletariaat afwentelen. Seitz en co namen bovendien niet slechts het bureaucratische apparaat over, maar vonden zelfs niet eens de kracht om de fascisten uit de door hen “beheerste” gemeentebedrijven te drijven.

Juist de centristische tweeslachtigheid van de austromarxistische politiek moest tot het zekere einde en het einde in deze vorm voeren. Het austromarxisme speelde al te vaak met de gedachten van de klassenstrijd, het gaf de arbeiders alleen maar door het bestaan van zijn reuzenorganisaties het bewustzijn van kracht. Terwijl het echter tegelijkertijd elke werkelijke strijd om de macht vermeed, terwijl het toeliet dat de bourgeoisie de arbeiders dag aan dag verder uitbuitte en vernederde, dreef het naar explosies van vertwijfeling, als op de 15de juli 1927. Op deze dag zag de Oostenrijkse bourgeoisie in, dat zij ondanks Seitz en Bauer een slecht beveiligde bom met zich meedroeg, en zij besloot daar een eind aan te maken. Want wie loopt er nu graag met een bom in de zak rond? Om echter de arbeiders te kunnen behouden, moesten de austromarxisten verder voor hervormingen opkomen en daardoor de bourgeoisie prikkelen. Dat zij met hun kracht niet toesloegen, moest de woedende bourgeoisie brutaal maken en op dezelfde wijze het fascisme zowel het verlangen naar de macht als de verachting voor de SPO inprenten. Door haar bestaan, een oppositie met 43 % der stemmen, schokte de SPO de democratie, maar zij greep niet naar de macht. En zo dwong zij het fascisme daar naar te grijpen. Op hetzelfde moment wiegde zij de strijdkracht van de arbeiders met democratische dromen over stembiljetten, illusies over “wanneer... dan...” enz. in slaap.

Op 12 februari 1934, haar laatste levensdag, vond de Weense “Arbeiderscourant” het noodzakelijk, haar lezers in een artikel dat twee kolommen lang was over het hoogst belangrijke onderwerp “Hoe vermijdt men het stinken van de bok?” in te lichten. Men komt bijna in de verleiding deze titel als symbool voor de politiek van het austromarxisme te stellen. In ieder geval beantwoordde de 12de februari 1934 de vraag duidelijk en toonde aan dat, alles wat men op dit gebied geprobeerd had verkeerd was geweest. De geleerde mannen die zoveel van Marx gelezen en Marx’ opvattingen in zoveel lijvige boekwerken vervalst hebben, zouden zichzelf en vooral het Oostenrijkse proletariaat veel bespaard hebben, wanneer ze zich bijtijds hadden herinnerd wat Marx op 6 november 1848 na de val van Wenen in de “Neue Rheinische Zeitung” schreef:

“De moorden zonder resultaat sedert de Juni- en Oktoberdagen, het vervelende offerfeest sedert februari en maart, het kannibalisme der contrarevolutie zelf zal de volkeren overtuigen, dat er maar één middel is om de moorddadige doodsweeën van de oude maatschappij, de bloedige geboorteweeën van de nieuwe maatschappij te verkorten, te vereenvoudigen, te concentreren, slechts één middel — het revolutionaire terrorisme.”[1]

16 jaren capitulatie worden niet op één dag vergeten

Precies zoals de centristische theorie moest ook de centristische praktijk logischerwijze naar de catastrofe voeren. Het zou een volkomen misplaatste fijngevoeligheid zijn, te verzwijgen dat de grondfout van de SPO niet gisteren en eergisteren, maar, precies zoals die der SPD, 16 jaren geleden in het jaar 1918 begaan werd. Integendeel, het is bijzonder tekenend voor de SPO dat de Oostenrijkse revolutie volgens haar eigen verklaringen nog klaaglijker was dan de Duitse. De lotgevallen van de revolutie werden niet eens geleid door een raad van volksvertegenwoordigers, maar door een door wijlen keizer Karl ingestelde staatsraad. De “Neue Vorwärts” van 25 februari 1934 heeft er hen, die het vergeten waren, aan herinnerd.

“Er is in Wenen niet één dag dictatoriaal geregeerd. De arbeidersklasse had nog in het bezit van de wapens zijnde, haar heerschappij kunnen vestigen. Maar zij deelde die dadelijk met de bourgeoisie.”

De ruimte ontbreekt ons om over de geschiedenis van dit verraad uitvoerig uit te weiden. Otto Bauer heeft dat in zijn “Geschichte der Oesterreichischen Revolution” zelf gedaan. Wij willen alleen o.a. niet vergeten, dat toentertijd de Heimwehren gevormd en door de vaderlandslievende SPO bewapend werden.

Neemt men aan, dat in 1918 de gebeurtenissen voor de austromarxisten te plotseling kwamen, dan kregen zij na jaren waarin zij hadden kunnen leren de 15de juli 1927 een onvergelijkelijke kans, om toe te slaan en weer goed te maken. Maar hoe reageerde Otto Bauer op de aanval van de bourgeoisie? Met een aanbod tot coalitie en het wurgen van de algemene staking. De onbekwaamheid van de austromarxisten, om in te zien en in te grijpen, betaalden zij in de volgende jaren met het opdringen van het fascisme. Ook toen was er nog genoeg gelegenheid hun kracht in te zetten en te gebruiken. Maar zij spraken voor de coalitie en stonden (ook de “linkse”) achter de infame “nationale ontwapening”. In 1928 volgde de mars van de Heimwehrfascisten naar Weener Neustadt — de austromarxisten hielden een demonstratie. In 1929 was het gevaar reeds kolossaal groot. In november 1929 gaf Leon Trotski in “Die österreichische Krise und der Kommunismus” een geniale ontleding van de Oostenrijkse situatie en van de verhouding van sociaaldemocratie en fascisme. Hij voorzag, dat in de naaste toekomst de bourgeoisie de sociaaldemocratie door het fascisme wilde verschrikken en zou dwingen de grondwet te reorganiseren, dat echter deze toestand niet duurzaam kon zijn. “De tegenstellingen zijn te groot, zij moeten in de één of de andere vorm opgelost worden. Maar hoe dan ook, de Oostenrijkse democratie is ter dood veroordeeld. Het zou absurd zijn de ogen te sluiten voor het feit dat de overwinning van het fascisme niet alleen de fysieke uitroeiing van de weinig talrijke communisten met zich zou brengen, maar ook de onbarmhartige vernietiging van alle organisaties en steunpunten van de sociaaldemocratie.” In 1931 kwam het tot de krach der bank en de Pfriemer putsch. De sociaaldemocratie deed niets...

De nederlaag in Duitsland bracht ook de laatste slag — en de laatste kans voor de sociaaldemocratie in Oostenrijk. 1933 was het jaar der beslissing, welke beslissing in maart begon. De 8ste maart voerde Dollfuss, door Hitler aangemoedigd de censuur op de kopie en de opheffing der vrijheid van vergadering in. De SPO toentertijd nog in het volle bezit van haar strijdmiddelen, juist als overwinnaar uit de verkiezingen te voorschijn gekomen, reageerde daar niet met de staking op, maar met een aansporing aan de lezers van de “Arbeiter Zeitung”, de onder censuur staande krant vooral goed te lezen.

Weliswaar was ook haar de toestand vrij duidelijk. De Weense “Arbeiterzeitung” schreef de 9de maart:

“Wanneer wij ons niet te weer stellen zolang het nog tijd is, zullen wij in het fascisme in politieke rechteloosheid binnenglijden, zoals het onze kameraden in het Duitse Rijk vergaan is.”

Wij noemden toentertijd het Dollfussregime bonapartisme en dat met recht. Dollfuss heeft niet slechts met von Papen de leus van de “sterke” staat en de grondwetsherziening gemeen, maar hij leefde vooral ook precies zo van het evenwicht tussen de vijandelijke kampen — fascisme en arbeidersklasse — aan de ene kant, en de bajonetten der Executieve aan de andere kant. De Duitse ervaring heeft geleerd en kan het nog in menig land leren, dat dit soort van bonapartisme een zeer kort bestaan heeft. De toestand was voor de SPO gunstig, omdat de arbeidersklasse één was, terwijl het fascistische kamp uit een Heimwehr- en een Hitlerfractie bestond. Desondanks, ondanks al het inzicht en ondanks alle plechtige eden “wanneer... dan...” volgde op de 15de maart toen de kleine Dollfuss het parlement liquideerde en aldus zijn eerste staatsgreep volbracht — niets.

Desondanks was nog altijd de toestand niet verloren, als men maar naar de aansporende stem van de bolsjewieken-leninisten geluisterd had:

“Wij klagen de austromarxisten niet aan, omdat zij voor de democratie zijn, maar omdat zij niet voor de democratie strijden.”

“De zaken gaan snel een beslissing tegemoet. De macht zal of door de fascisten of door de arbeiders gegrepen moeten worden.”

“De reformistische krijgskunst mat nu niet de klassevijand af, maar het eigen kamp, de politiek van Otto Bauer en co leidt noodlottigerwijze naar de overwinning der fascisten met de minste offers en moeilijkheden voor dezen. Met de grootste offers en de grootste ellende voor het proletariaat.” (L. Trotski: “Oesterreich ist an der Reihe”, maart 1933).

Opdat wij wegens deze woorden niet van onrechtvaardigheid beticht zullen worden, geven wij in de volgende regels een nuchtere en geenszins volledige lijst van de verdere capitulaties, die voor zichzelf spreekt. Elk van deze aanleidingen ware voldoende geweest om een tegenweer te rechtvaardigen, elke keer was de situatie nog gunstiger dan bij de volgende en dan ten slotte in februari 1934. Maar de SPO, die in de politiek van het kleinste kwaad vervallen was, zoals dat alleen een Severing en een Leipart kan, deed niets.

30 maart werd de Schutzbond verboden. 1 april demonstratieverbod, 9 april invoering van de Heimwehr als hulppolitie, 22 april uiteenjagen van het grondwettige gerechtshof. Op de eveneens in april gehouden Weense jaarvergadering van de SPO, verklaarde Otto Bauer de passiviteit der SPO daarmee, dat zij 1e geloof hechtte aan de verklaringen van de regering, 2e. op de eed van de Bondspresident gebouwd en 3e. op de mogelijkheid van een klacht bij het Staatsgerechtshof gerekend had. En dat alles in 1933! De hele energie die men in de strijd tegen Dollfuss miste, wendde men aan in de strijd tegen de oppositie. Danneberg vloekte tegen de “Kiebitze”. Op de eerste mei was er natuurlijk demonstratieverbod — zonder tegenstand van de SPO. In mei volgden de eerste aanvallen op het verenigingsrecht van de spoorwegarbeiders en overheidsbeambten en werd de KPO verboden.

Naarmate de SPO zich laffer en onbekwamer toonde werd Dollfuss ruwer en brutaler, steeds dreigend met het Hitler-fascisme. In naam van de bevestiging van het “onafhankelijke” Oostenrijk volgde een ononderbroken reeks van loonsverlagingen, afbraak van sociale rechten, gedwongen arbitrage van arbeidsgeschillen, aanvallen op de Weense gemeenteraadsvertegenwoordiging, huiszoekingen in partijgebouwen, Heimwehrparades, provocerende redevoeringen, enz. Stap na stap werd het reuzengebouw van de SPO ondermijnd. Onder het motto “het fascisme voorkomen” werd haar langzaamaan de levensbodem ontrukt, zodat de fascistische omwenteling niet al te veel meer op te ruimen zou hebben. In juli 1933 heeft ze zich eindelijk vermand. Niet alleen stelde zij Schutzbundformaties beschikbaar voor Dollfuss grensdienst, niet alleen deed zij een coalitieaanbod. Niet alleen liet zij de gendarmerie en de vakvereniging van douanebeambten naar het “Vaderlandse Front” van Dollfuss gaan. Niet alleen gooide zij voor hem de nazi’s uit de parlementen. De geweldige, democratische, enige effectvolle daad kwam: het door 11/2 miljoen mensen ondertekende adres gericht tot de goede president Miklas tot het weer bijeenroepen van de nationale raad. En bovendien nog een buitengewone ledenwervingscampagne. Als deze Weense operette niet met zoveel bloed geschreven was, dan zou men er nu om kunnen lachen in plaats van huilen. De 15de juli 1933 schreef “Unser Wort”, het Duitse orgaan der internationale communisten (bolsjewieken-leninisten):

“Het volkspetitionnement moet een nieuwe gouden eeuw voor het parlementarisme te voorschijn toveren. Dat is het onwankelbare geloof van de sociaaldemocratie. Zij beseft niet dat haar politiek van werkloos afwachten, indien de arbeiders haar niet storen, dingen moet verwekken, waarbij de gebeurtenissen van 15 juni 1927 slechts kinderspel kunnen schijnen.”

In september kondigde Starhemberg openlijk aan, dat hij de staat naar Italiaans voorbeeld voorstond. Verdere aanvallen op het verenigingsrecht van de arbeiders der openbare bedrijven. Kolossale fascistische opmars der groene fascisten op de katholiekendag. De stad Wenen werd voor 36 miljoen shilling opgelicht. De SPO deed niets. In oktober hervorming in de regering die het spoedig verhangen van het bonapartisme door het fascisme ook organisatorisch aankondigde. De SPO deed niets, d.w.z. zij hield eind november een congres, waarin zij de “voorwaarden” voor de aanval vastlegde, d.w.z. verbod van de partij, het aanstellen van een commissaris, opheffing van het algemeen kiesrecht (alsof dat nog bestond) — voorwaarden, die, wanneer zij in vervulling zouden gaan de SPO al zo goed als machteloos tot strijden moest zijn. De invoering van het standrecht, de doodstraf, het concentratiekamp in dezelfde maand november vond zij als voorwaarden voor de aanval onvoldoende. In december werd de arbeidsdienst verscherpt en hief Dollfuss tenslotte het recht van de spoorwegarbeiders, postbeambten, arbeiders der openbare bedrijven op vereniging en bedrijfsraden op. Dat de SPO ook dit duldde en daarmee het verlies van deze categorieën arbeiders, heeft zij zelf bij de opstand en de mislukte algemene staking zeer duur betaald.

Al was de tijd niet door acties van de SPO gevuld, dan toch door toenaderingspogingen tot Dollfuss, betuigingen van trouw aan het “Oostenrijkse vaderland”, het smeken om genade en het verzamelen van “antwoordabonnementen” voor de “Arbeiterzeitung”. Daarbij kondigde in januari kanselier Dollfuss de uitroeiing van het marxisme, minister Ender de opheffing van het kiesrecht en de grondwet, minister Schmitz de opheffing van de vakverenigingen aan. Haar gehele houding heeft de SPO “gerechtvaardigd” door de “strijd” van Dollfuss tegen de nazi’s, door dezelfde vervloekte politiek van het “kleinste kwaad”, die het internationale reformisme ons overal te zien geeft, ofschoon het evenals de SPO de Duitse gebeurtenissen duidelijk genoeg voor ogen stonden. Desondanks behoeft men in de politiek van Otto Bauer slechts in plaats van Hindenburg — Miklas, in plaats van rijksgerecht — staatsgerecht, in plaats van Volksreferendum — Volkspetitionnement — in plaats van von Papen — Starhemberg in te vullen en men heeft de trouwe kopie van de politiek van Wels met dezelfde “argumenten”. “De SPO droomt ervan dat Mussolini haar zal toestaan om onder Starhemberg te verbloeden. Misschien heeft zij geluk en slaagt zij er in”, schreef de radicale “Weltbühne” in een bui van helderziendheid. “Niet uitgesloten is, dat de SPO nu ook nog alle illusies van SPD en KPD na de nederlaag, alle Hugenberg- en Stahlhelmverwachtingen zal reproduceren.”

In de grond waren de leiders van de SPO niet in staat, zelfs in gedachten een andere rol te spelen dan die, welke zij sedert hun hele leven ondanks alle radicale frasen gespeeld hadden. Zij konden eenvoudig niet begrijpen dat het nu anders moest worden. Zij konden niet inzien dat de enige redding in het handelen ligt; integendeel, zij moesten passief op een wonder wachten, dat “op de een of andere wijze” redding brengen zou. Aldus bereidden zij zich organisatorisch ook zo goed op de illegaliteit voor, dat zij naderhand hun aanhangers door middel van een annonce in de illegale arbeiderskrant moesten zoeken.

Zo heeft men zestien jaren lang volgens de “principes” van het centrisme het tragische slot voorbereid, zo liet men een jaar lang elke mogelijkheid van succesvol handelen voorbijgaan, zo bereidde men zelf de beul de weg, zo moesten de Februaridagen ondanks de kracht en de geestdrift van de arbeiders in een nederlaag eindigen. Wie durft het aan, dit aan het internationale proletariaat aan te prijzen als voorbeeld hoe te handelen?

De opstand van 12-15 februari

Onder deze voorwaarden kwam het tot de geweldige uitbarsting, die de sympathie en de geestdrift van alle revolutionaire arbeiders van de gehele wereld gewekt heeft. Ondanks het feit, dat de partij van de top tot beneden in de hand van de leiding was (“doorgeorganiseerd”) was de traditie der uitbarstingen in Oostenrijk toch groter dan in welk ander land van West-Europa ook (de aanslag van Adler, van Njegusch, 15 juli 1927). De fascistische Heimwehren drongen met alle kracht op deze eindafrekening aan en werden daartoe door hun Hongaarse en Italiaanse aanstokers gedreven. De binnenlandse crisis in Frankrijk gaf Dollfuss de vrije hand. Zo begon de burgeroorlog, zorgvuldig voorbereid door de reactie, onvoorbereid, geïmproviseerd door een afgematte, maar met doodsverachting bezielde arbeidersklasse. De Fey’s waren even vastbesloten de strijd te voeren, als de austromarxistische leiders besloten waren die strijd niet te voeren. Alles wijst er op, dat geen marchanderen de fascisten zou hebben afgehouden van het doorvoeren van een bloedbad niet minder omvangrijk dan nu, doch over langere tijd verdeeld naar het Duitse voorbeeld.

De 4de februari voerden de Heimwehren hun putsch uit in Innsbruck. Zij bezetten de stad “ter beveiliging tegen de nazi’s” en eisten op grond van dezelfde overwegingen de opheffing van de SPO, het aanstellen van commissarissen, in het kort de vestiging van de fascistische dictatuur. In de volgende week breidde deze beweging zich over het gehele land uit. Overal werden de leiders van de Schutzbund, in totaal 17, gearresteerd. In het partijgebouw van de SP in Wenen werd gedurende twee dagen naar wapens gezocht. Eveneens huiszoeking naar wapens in de gehele provincie. Het afzetten van Seitz werd in uitzicht gesteld. Dollfuss verkondigde nadat hij uit Boedapest teruggekeerd was dat het “zeer spoedig zo ver zou zijn”. Nog openlijker uitte Fey zich op een parade van de Heimwehren op zondag 11 februari: “Morgen zullen wij aan het werk gaan en geen half werk doen.” Daartegenover is het niet de moeite waard verder op de leugenmanoeuvres van de “Wiener Zeitungsbordelle” betreffende de vraag van de aanvaller in te gaan. Temeer waar de “Arbeiterzeitung” alleen maar over de “Antwoordabonnementen” blufte en Dollfuss-Fey op een nieuwe 20ste juli rekenen konden.

Maar zij hadden buiten de waard gerekend. Toen de Heimwehr maandag 12 februari, in de vroegte het Linzer arbeidershuis bezetten wilde, werd zij met kogels ontvangen. Datzelfde antwoord kreeg zij bijna overal in Opper-Oostenrijk, in Stiermarken, in Eggenberg, in Voitsberg, in Bruck aan de Mur. Door het directe optreden van de Linzers bij het Weense elektriciteitsbedrijf brak de algemene staking uit, nadrukkelijk door de partijleiding, echter niet door de vakverenigingen goedgekeurd, zonder leiding onvolkomen en helaas te snel ineenstortend. Nog meer dan door de bezetting van de bedrijven door militairen werd de staking te gronde gericht door het ontbreken van elke leiding en elk plan van actie.

In het navolgende zal het niet onze taak zijn de nauwkeurige geschiedenis van die weergaloze vierdaagse heldenstrijd te schrijven. Dat kan, moet en zal pas later gebeuren. Voor ons gaat het er om, de voornaamste symptomen onder de loupe te nemen en de politieke consequenties te trekken. Dat moet en kan nu reeds gebeuren.

Uit de berichten in de dagbladen is de taaie tegenstand, die de grote Weense arbeiderswijken geboden hebben, voldoende bekend. De Marxhof, de Goethehof, de Schlegelhof, Florishof, waar blok na blok, verdieping na verdieping, kamer na kamer veroverd moest worden, waar slechts de kanonnen de jammerlijke huurlingen een weg konden banen. De geringe kansen van de opstand vervlogen echter, toen men hoorde dat de arbeiders in hun huizen bleven en zich op hun verdediging toelegden, toen de artillerie in actie kwam tegen verhongerde mannen, vrouwen, kinderen en grijsaards, toen de algemene staking mislukte. Op donderdag de 15de februari vielen de laatste schoten in de Karl Marxhof in Wenen, op zaterdag de laatsten in de provincie in Ebensee, toen reeds de eerste, onvergetelijke offers: Weisel, Munichreiter, Walisch aan de koninklijke en keizerlijke galgen hingen, toen reeds de eerste vertwijfelden zelf een eind aan hun leven hadden gemaakt. De regering meldt 102 doden aan haar kant en 137 bij de opstandelingen. Volgens lage schatting zijn het 2500 doden, 5000 gewonden, 4000 gevangenen. Fey verklaart dat hij 40.000 man vaste en 60.000 man reservetroepen heeft gezonden op de opstandelingen, wier aantal hij tot zijn meerdere slagersroem tot 40.000 heeft opgedreven.

Op 1 mei 1927 schreef Karl Kautsky een jubileumartikel voor de “Wiener Arbeiterzeitung” over de “Commune van Wenen en de Commune van Parijs”, waarbij hij natuurlijk aan de eerste de voorkeur gaf. De arme Weense commune is helaas nooit meer dan een fatsoenlijk burgerlijk gemeentebestuur geweest. Niet één enkele dag hebben de arbeiders van Wenen de macht zo in handen gehad als de Parijse arbeiders de macht ten minste 100 dagen in handen hadden. Maar in een eervolle strijd te sterven heeft Wenen even goed verstaan als de Parijse Commune en miljoenen arbeiders zullen uit hun strijd niet minder leren dan uit de strijd in Parijs, hoe men strijden moet, niet om te sterven, maar om te overwinnen!

Wij meenden reeds veel conclusies uit deze strijd te kunnen trekken.

1. Het was een spontane afweerstrijd, niet door de SPO gevoerd, maar door de in de Schutzbund geconcentreerde oppositionele elementen, op het allerlaatste ogenblik. Het was de tragiek van deze strijd dat hij geheel spontaan, zonder centrale leiding, zonder plan, plaats greep. Bauer, Deutsch en anderen leggen er in hun artikelen, interviews en brochures met recht de nadruk op, dat hun de strijd opgedrongen werd — zowel door de vijand als door hun eigen aanhangers. Onder deze omstandigheden is het de belachelijke poging tot legendevorming, waardoor de eeuwig besluitlozen de schuld voor het mislukken — op ongedisciplineerde Schutzbunders af willen schuiven, wanneer zij van “8 dagen te vroeg” spreken. Dat smoesje over de “laatste dagen” om de schuld af te leiden kennen wij reeds uit Duitsland als een mooi manoeuvre. Niet 8 dagen te vroeg maar in de allerlaatste minuut, vele, vele dagen, weken en jaren te laat werd de strijd gevoerd. Niet minder belachelijk is het de gehele vraag — bevestigend of ontkennend — als een vraag van het leiderschap te stellen. Het gaat niet om de persoonlijke eer of de persoonlijke moed van Otto Bauer of Julius Deutsch — armzalige analfabeten in de politiek mogen ze hun betwisten. Het gaat om een politiek, een systeem, om een gehele partij, welke deze leiders beweerden te leiden en die, zij in de dood geleid hebben. Dat is geen persoonlijke vraag meer, dat is een politieke vraag. En politiek gezien kunnen de Oostenrijkse gebeurtenissen de Bauers en Deutschen slechts vervloeken. Zij, die de catastrofe van 15 februari 1934 zestien jaren lang voorbereid hebben, kunnen door niets van schuld en verantwoordelijkheid ontheven worden. De discussie over Wenen kan slechts vruchtdragend zijn, indien men de onbelangrijke kwesties er buiten laat.

2. De onvoldoende en verkeerde politieke voorbereiding van de strijd kwam ook in zijn technische vorm tot uiting. De strijd werd als zuiver afweerstrijd gevoerd. Hoe zou het anders kunnen waar de massa’s jarenlang opgevoed waren om slechts ter verdediging van de grondwet naar de wapens te grijpen? In plaats van de bourgeois- en regeringswijk, de fabrieken en stations te bezetten, die de bourgeoisie niet graag aantast, verschansten de arbeiders zich in hun woningen, terwijl noch winstbelang, noch werklozenzorg, noch christelijk-katholiek geloof verboden die tot puinhopen te schieten. Zelfs niet het raadhuis dat formeel in handen van de SPO was, werd als steunpunt gebruikt. De arbeiders veranderden zelf hun wijken in het bezette gebied en bevestigden overigens de marxistische leer: “Het defensief is de dood van elke gewapende opstand; deze is verloren, noch voor hij zich nog met de vijand gemeten heeft.” Ook deze les zal zich heilzaam in het hoofd van alle arbeiders van de wereld prenten, wanneer men deze kwestie uit haar politiek oogpunt weet te verklaren en niet in de reformistische manoeuvre vervalt, de gehele discussie over Oostenrijk te doen uitlopen op een militair technisch onderzoek betreffende de opstelling en verpakking van kanonnen, het transport van munitie en het gebruik van handgranaten. Hoe belangrijk deze zaken overigens ook zijn.

3. De algemene staking mislukte. Vooral in de provincie reageerde men er helemaal niet op. De waarschuwingen van de bolsjewieken-leninisten werden volkomen bevestigd, nl. heeft men het arbeidersfront geheel en al ondergraven, dan kan de algemene staking niet meer spontaan in vervulling gaan. Zelfs indien de vakbondsbonzen niet ook nog het hunne aan sabotage er toe hadden bijgedragen, zou de algemene staking waarschijnlijk toch nog mislukt zijn, nadat men in een jaar van capitulatie de belangrijkste lagen, spoorwegarbeiders e.d. reeds uit handen gegeven en de strijdwil der brede massa verlamd en verstikt had.

4. Met een gloeiende pook moet men de ellendige frase uitbranden, die zich thans reeds schaamteloos in de “Neuen Vorwärts” manifesteert. (“Misschien hebben de Oostenrijkse arbeiders zich toch laten provoceren”). De frase, dat deze opstand der Oostenrijkse arbeiders een “putsch” was. Ook de stalinisten schaamden zich niet dit kletspraatje rond te fluisteren en de Oostenrijkse “putsch” te vergelijken met de “geniale terugtocht” van de KPD in januari 1933! Dat is de verachtelijke poging van lieden, die zelf te laf waren, in Duitsland ook maar de minste tegenstand te bieden, om zich nu tegenover de beschamende heldendaden van de Oostenrijkse arbeiders voor eigen deur schoon te vegen. Degene, die de Weense opstand een putsch noemt, karakteriseert zichzelf daarmee als vijand van de revolutie, al gebruikt hij nog zoveel revolutionaire frasen. De praatjes van putsch “bakoeninisme” etc., zijn er door hun eerwaardige ouderdom niet beter op geworden. Wat is een putsch? Een poging om met onvoldoende middelen, bij onvoldoende voorbereiding de macht te veroveren. Wat heeft dat met de Oostenrijkse opstand te maken? De beste elementen van de arbeidersklasse verdedigden in de laatste minuut de laatste stellingen tegen de vijand, die zij bij betere voorbereiding gemakkelijk hadden kunnen verslaan. Wij nemen de vrijheid de “marxisten” die in dit geval over putsch zwetsen, enige woorden van Marx in herinnering te roepen, woorden waarvan de waarheid juist door de Weense gebeurtenissen opnieuw bewezen is:

“Een nederlaag na een hardnekkige strijd is een feit van even grote revolutionaire betekenis als een gemakkelijk behaalde overwinning. De nederlagen van Parijs in juni en van Wenen in oktober 1848 hebben ter revolutionering van de hoofden der bevolking van deze twee steden in elk geval veel meer bijgedragen dan de overwinningen van februari en maart. De vergadering en de bevolking van Berlijn zouden misschien het lot van beide bovengenoemde steden geduld hebben; maar zij hadden met ere verloren en dat had in de gemoederen van de overlevenden een dorst naar wraak achtergelaten, die in revolutionaire tijden één der machtigste drijfveren tot energiek en hartstochtelijk optreden vormt. Bij elke strijd spreekt het vanzelf, dat degene, die de handschoen opneemt, gevaar loopt verslagen te worden; maar is dat een reden om zich verslagen te verklaren en te onderwerpen zonder het zwaard getrokken te hebben?

In een revolutie behoort iedereen zonder onderscheid als verrader behandeld te worden, die over een stelling het commando voert en haar overgeeft, in plaats van de vijand te dwingen haar te bestormen.” (“Revolution und Konterrevolution in Deutsland”, bl. 95).

Wanneer een zwakke werkloze drie sterke burgers overvalt, om zich van hun beurs meester te maken, dan is dat een putsch. Wanneer een zwak, proletarisch meisje, dat door een bende overvallen wordt, zich met tanden en nagels verdedigt, dan is dat geen putsch. De Weense opstand was het enige mogelijke antwoord op de fascistische aanval, een onvoldoend, te laat gegeven antwoord van verlaten, door de eigen leiders in de steek gelaten en misleide arbeiders, maar een antwoord, dat zelfs in deze vorm van onvergankelijke waarde was, niet alleen voor het Oostenrijkse maar voor het gehele internationale, voor haar bevrijding en haar redding van het fascisme strijdende arbeidersklasse.

Otto Bauers buitenlandse politiek en de Internationale

Voordat wij overgaan tot het bespreken van de rol der andere groepen in het proletarische kamp in Oostenrijk en de slotconclusies uit de gebeurtenissen, blijkt het noodzakelijk te zijn, nog een “zuil” der austromarxistische ideologie te beschouwen, waaraan tot nu toe weinig aandacht is gewijd: haar “buitenlandse politiek.” (Het is het voorrecht der reformisten “buitenlandse politiek” te bedrijven in het gevolg der bourgeoisie en geen klassepolitiek). Het is welhaast op geen enkel gebied zo duidelijk als op dit gebied, dat de austromarxisten, evenals tenslotte alle reformisten en centristen, door de bourgeoisie op sleeptouw genomen zijn, al is het dan niet altijd dezelfde en niet altijd de “eigen” bourgeoisie.

De “buitenlandse politiek” diende het austromarxisme in al de moeilijke jaren waarin het zijn aanhangers van de revolutie af moest houden, als laatste argument, als deus ex machina (verrassende ontknoping). “Wacht maar eens af wat er in het buitenland gebeurt”, luidde de stereotype formule van Linz tot Graz. Nu eens waren het de boosaardige buitenlandse mogendheden, die een actie zogenaamd onmogelijk maakten, daar er anders interventie dreigde; dan weer was het de goede geest van imperialistische grote mogendheden die de Oostenrijkse arbeidersklasse de taak van het aan banden leggen van de bourgeoisie en het overwinnen van de crisis op een onzelfzuchtige wijze uit handen namen. Eerst waren het Frankrijk en zijn vazalstaten verenigd met Italië en zijn vazalstaten die een actie verboden, terwijl de goede Angelsaksische landen, Engeland en Amerika, ook op die wijze geluk brachten. Naderhand bracht de Volkenbond het geluk, maar Italië en Hongarije lieten geen actie toe. Tenslotte dreigden Hitler-Duitsland en Mussolini-Italië met een inval, terwijl Paul Boncour en Benesj het temmen van de verschrikkelijke Dollfuss van de SPO overnamen. De tekst wisselde, maar de melodie was altijd dezelfde. Totdat op een nacht de telefoonverbindingen met Parijs en Praag gestoord waren en de losgebroken Dollfuss het werk van Hitler in Oostenrijk doorvoerde, waarvoor hij de SPO “ondanks alles” zogenaamd zou bewaren en ter wille waarvan men hem geduld, ontzien, beschermd en ondersteund had.

Dit “internationalisme”, dat de internationale revolutionaire beweging voorbij ziet, voor wie het internationale denken geen drijfveer tot handelen, maar een rem is, dit “internationalisme” dat wij van de tijd van de voormalige Onafh. Soc. Partij (MSP) nog zo goed kennen, heeft niets met het revolutionaire internationalisme gemeen. Terecht merkt dan ook de verklaring van de vier organisaties voor een nieuwe Internationale op het Parijse congres van 1933 op:

“Even beslist moet de theorie van de austromarxisten en de linkse reformisten en centristen afgewezen worden, de theorie waarin onder de dekmantel van het internationale karakter van de socialistische revolutie een afwachtende passiviteit in het eigen land gepredikt wordt en waardoor men in werkelijkheid het proletariaat in de armen van het fascisme drijft.”

Hitler-Duitsland heeft bovendien nog bewezen, dat er thans in een land dat geen bondgenoten heeft, zoals het internationale proletariaat, niet zo gauw tussenkomst wordt verleend. Met recht slingerden daarom onze Oostenrijkse kameraden de over de grens loerende nederlaag-strategen van het austromarxisme de woorden in het gezicht: “De Oostenrijkse kwestie wordt in Oostenrijk beslist!”

Daarbij vergat onze ongelukkige austromarxist de enige vruchtbare internationale gedachtegang, die in deze situatie bij iedereen moest opkomen: een revolutionair Oostenrijk moet de rol van een “Piemont” voor het gehele proletariaat van Europa, vooral dat van Duitsland spelen. Een moedige en zegevierende daad had ontegenzeggelijk kolossale hoeveelheden revolutionaire energie, niet slechter dan de Oktoberrevolutie had opgewekt, in andere landen aan de dag doen treden, en had de interventie tot een zowel voor Hitler als voor Horthy als voor Benesj levensgevaarlijke onderneming gemaakt. De weerklank, die zelfs de vertraagde en mislukte opstand vond, heeft deze veronderstelling volkomen gerechtvaardigd.

De theorie van Otto Bauer heeft nu twee zeer actuele kanten. Er zijn mensen, die het begrip centrisme “op zichzelf” erkennen, zijn toepassing binnen het communistische kamp echter verontwaardigd als “schematisch” “Russisch” en god weet wat nog meer, afwijzen. Juist echter een vergelijking met de tegenwoordige positie van het stalinisme in deze kwesties en de treffende overeenkomst met de austromarxistische gedachtegang bewijst, hoezeer wij gerechtigd en verplicht zijn het centrisme, ook in het communistische kamp op te sporen en in het bijzonder het stalinisme als bureaucratisch centrisme te kenmerken. Steeds meer bepaalt het stalinisme zijn handelingen naar de verhoudingen der imperialistische grote mogendheden en niet naar de ontwikkeling en de taken van de proletarische revolutie. Steeds meer worden dezelfde krachten die de “borgen” voor “het socialisme in één stad” waren, ook de borgen voor “het socialisme in één land”. En waarschijnlijk wordt de zegenrijke rol van Herriot, Roosevelt, de Volkenbond ten langen laatste ook hier geen andere dan in Wenen. Daarbij beperken de centristische vervalsingen van het internationalisme zich geenszins tot de Russische sectie. De messianistische hoop van de Duitse stalinisten, dat het Rode Leger de arbeid voor de Duitse revolutie, die zij door hun politiek volkomen geruïneerd hadden, van hen zou overnemen, ligt in dezelfde lijn.

De overwinning van het fascisme heeft tot een hernieuwd opbloeien van deze reformistische buitenlandse politiek geleid. Ditmaal worden de “geniale” invallen van buitenlandse politiek helaas niet eens beperkt tot het kamp van de sociaaldemocratie, maar wij treffen ze aan bij elementen, die anders eerlijk de bedoeling hebben revolutionair te zijn. Deze “nieuwe” reformistische gedachte is de gedachte van de “heilige oorlog”. Het fascisme wordt niet door de opstand van zijn slaven ten val gebracht, maar de “democratische” en overige reactionaire naburige landen van het Duitse en voortaan ook van het Oostenrijkse fascisme zullen op de punten van hun bajonetten de democratie weer naar haar oude rustige zitplaats dragen. In het geval van een dergelijke interventieoorlog is godsvrede met de democratische bourgeoisie en landsverdediging met “antifascistische” motieven noodzakelijk. Zo droomt Wels van zijn bevrijding door Tardieu en Pilsoedski, en ook Otto Bauer en Julius Deutsch hebben nu voortaan hun hoop op de oorlog van meneer Benesj en zijn grote broer gevestigd. — Zwitserse en Tsjecho-Slowaakse sociaaldemocraten zwelgen in dromen van een gemeenschappelijke heilige oorlog. Het is de oude ideologie van 1914, alleen een beetje nieuw en “radicaal” opgepoetst. De bolsjewieken-leninisten hebben er bij herhaling op gewezen, dat juist een dergelijke houding Hitler niet verzwakken, maar hem de volksmassa’s zelfs ingeval van een nederlaag in de armen zal drijven, terwijl zij de reactie in de “democratische” landen versterken en de daar door de oorlog mogelijke revolutie onmogelijk zal maken.

Zelfs Otto Bauer heeft eigenlijk reeds de treurige proef op de som gemaakt. Om Hitler te verslaan had hij zich met Dollfuss verbonden en daardoor juist deze nationale man in de gelegenheid gesteld het eigen volk met Hongaarse en Italiaanse hulp af te maken en zo de overwinning van Hitler in Oostenrijk bijna onvermijdelijk te maken. Het austromarxisme, dat bewezen heeft te onbekwaam te zijn deze volstrekt niet onverwachte gebeurtenis te voorzien heeft niet alleen zijn oude vaderlandsliefde uit de tijd van de wereldoorlog weer opgewarmd, maar het sloeg rechtstreeks om in het belijden van het “onafhankelijke” Oostenrijkse vaderland, welks onafhankelijkheid bestond in de afhankelijkheid van de heilige drie-eenheid: Volkenbond, Mussolini-Gömbös en bankkapitaal. Ter wille van de onafhankelijkheid had men de Heimwehren bewapend, aan Dollfuss grenswachten beschikbaar gesteld, en het is aan geen enkele twijfel onderhevig dat men ook voor Dollfuss in de heilige oorlog tegen Hitler meegegaan was. Door deze houding heeft men niet alleen de nazi’s versterkt, maar ook de eigen reactie, zodat zij op een dag in staat was de Antihitlerianen en Oostenrijkse vaderlandsverdedigers rondom Otto Bauer de nek om te draaien. Dat is reeds bij het begin het resultaat van het nieuwe evangelie van de te tolereren heilige oorlog der democratische tegen de fascistische landen. Juist de ervaring van Otto Bauer (die weliswaar zelf niet in staat is haar te begrijpen) bevestigt, dat de enige mogelijke leuze voor het revolutionaire proletariaat in elke imperialistische oorlog de leuze van Lenin-Liebknecht is: De hoofdvijand staat in eigen land.

Reformisten, stalinisten en Linksen

Naast de centristen, verwant aan de ideologie van de 21/2 Internationale, wier houding wij in het bovenstaande hebben bestudeerd, bevatte de SPO ook een groot blok van echte onvervalste Reformisten-Opportunisten van de oude stempel. Juist het centrisme, trouw aan zijn opvattingen waarbij de partij als een werkdier werd beschouwd, had deze elementen niet alleen niet uitgeroeid maar beschermd, bevorderd en versterkt. Deze elementen eindigden niet met de strijd, maar zij eindigden op dezelfde roemloze wijze als hun Duitse geestverwanten. Een deel zoals de Rennners, Dannebergs en Seitzen meldde zich hulpeloos ter arrestatie aan, een klein deel zoals de Zeinitzers en co liepen eenvoudig over, het optreden van Loebe sterk bekortend. De vakverenigingen saboteerden de staking. Men behoeft aan dit soort arbeidersvertegenwoordigers geen overbodige woorden meer te verspillen. Hier is niet eens de mogelijkheid van twijfel over de schandelijke, ellendige capitulatie aanwezig. De feiten spreken voor zich.

De Linksen

Wij willen in het volgende niet over de “linksen” a la Max Adler spreken, die slechts als links ornament voor de redevoeringen van Otto Bauer diende, maar over die buitengewoon sterke werkelijke linksen in de SPO, die eigenlijk reeds een partij in de partij vormden, welke achter de Schutzbund stond, welke de SPO tot strijd gedwongen heeft, van welke men echter helaas zeggen moet, dat ten slotte ook zij te kort geschoten is. Het hoofdkenmerk van deze linksen was politieke onklaarheid, die hen zelfs nog op het laatste congres van de SPO in november 1933 tot capitulatie voor Otto Bauer dreef, en die de tragische verdeeldheid en verwarring in eigen rijen mogelijk maakte. Een radenmystiek, die sedert Weitling altijd en altijd weer verwarrend werkte, deed hun de vraag van de partij voorbijzien. De onklaarheid deed haar zelfs aan de vraag van de weermacht grotere waarde hechten dan aan politieke opheldering en discussie. De onklaarheid leidde ook daartoe dat zij altijd en altijd weer de open breuk met de reformisten vreesde en van de verovering der SPO droomde.

“Maar één ding kan men met zekerheid zeggen: elke halfheid, elk niet uitgesproken woord van de zijde van de sociaaldemocratische oppositie zal onvermijdelijk de partijleiding, het capitulerende reformisme en ten slotte ook het fascisme ten goede komen.” (L. Trotski, mei 1933).

De besluiteloosheid van de linksen heeft er toe geleid, dat zij hun taak niet konden vervullen. Thans zullen zij ongetwijfeld, daar zij uit het gebeurde geleerd hebben, niet meer voor de breuk terugschrikken. Er is geen twijfel aan, dat dit deel van de Oostenrijkse sociaaldemocratie, dat ook de voornaamste initiatiefnemer tot de strijd was, de drager van de toekomst der Oostenrijkse arbeidersbeweging is. Daarom is het van doorslaggevende betekenis, dat deze kern niet in één der talrijke vallen, die op haar weg naar een nieuwe partij van het Oostenrijkse proletariaat opgesteld worden (afleiding naar een discussie over de weermacht, afleiding naar een discussie over de “laatste dagen”, afleiding naar een discussie over de “leiders”, afleiding naar sentimentele eenheidsgevoelens, afleiding naar het stalinistische slop) zal lopen, maar dat zij de enige mogelijke weg zal vinden.

Is het stalinisme een uitweg voor de verslagen Oostenrijkse arbeiders?

De stalinisten kunnen nu in Oostenrijk gemakkelijk kritiseren en schimpen (daar plegen zij de kritiek door te vervangen) zij hebben daar sedert lang niet meer bestaan en kunnen dus ook praktisch geen onheil aanrichten. Reeds vóór het verbod, in het bijzonder sedert 1929, sedert de tijd, dat de geniale Remmele aan de 2000 man partij de gewapende opstand en de onmiddellijke. vestiging van de proletarische dictatuur aanbeval, waren zij als politieke factor uitgeschakeld. Nu hebben ook communistische arbeiders meegestreden. Al het andere, de belachelijke bluf van de stalinistische pers kunnen slechts verachting wekken. De lezers van de stalinistische wereldpers hebben een eigenaardig noodlot. Iedere lezer denkt en moet denken: “Wat drommel, overal gaat het voortreffelijk met onze internationale, alleen helaas hier te lande niet.” Helaas is dat echter een kleine vergissing van de lezer, en het staat er overal zo voor als in zijn land, en de stalinisten leven niet in de laatste plaats van het onmetelijke geduld van het krantenpapier.

De stalinistische theorie van het sociaalfascisme heeft in Oostenrijk, zo mogelijk, een nog grotere blamage geleden dan in Duitsland. Deze keer hebben de stalinistische “tweelingen”, sociaaldemocratie en fascisme aan hun onderling saamhorigheidsgevoel door middel van machinegeweer en artillerievuur uiting gegeven. Als deze onzin nog sterven kon, was hij nu dood, maar boven de “aan de lijn getrouwe” bureaucratische centristen mag de hemel instorten, zij zullen niet ophouden de onfeilbaarheid van die lijn te bewijzen. Ook na de nederlaag bewijzen de stalinisten, dat zij voor elke les ontoegankelijk zijn. Vastberaden schrijft de “Rundschau” van 22 februari 1934:

“De sociaaldemocratie blijft ook in het vervolg de voornaamste sociale steun voor de bourgeoisie. (In Oostenrijk namelijk!)”

Het behoeft onder deze omstandigheden ook geen verwondering te wekken, dat de “Pravda” de afweerstrijd der Oostenrijkse arbeiders tegen de fascistische staatsgreep de eerste opstand noemt van de volgens beschikking van het XIIIde EKKI-plenum beginnende revolutionaire golf. De theorie en de praktijk die het Duitse proletariaat te gronde hebben gericht, mogen verder hun verderfelijk werk doen. Denk er niet over na! Zij zijn producten van meester Stalin en dat is voldoende.

Gewogen op de schaal van de Oostenrijkse gebeurtenissen, is het stalinistische centrisme in de praktijk zelfs nog lichter bevonden dan het austromarxistische centrisme. Want dit heeft ten minste op het laatste moment nog gestreden, niet omdat het in zijn geheel gezond was, maar omdat gezonde elementen zoals de linksen daarin ten minste nog bestaan konden. Het stalinisme presteerde dat niet eens, maar bewees geheel dood te zijn en capituleerde zonder strijd. Hierdoor is ook het geheim opgelost, waarom het stalinistische centrisme tegenover het austromarxistische centrisme nooit kon groeien.

Het stalinisme is een slop; achter revolutionair geschreeuw en revisionistische theorieën is volslagen krachteloosheid verborgen. Het sprookje van de Sovjet-Unie kan hoe langer hoe minder het feit verduisteren, dat sedert de Duitse nederlaag de stalinistische Komintern buiten Rusland als wereldorganisatie steeds meer een fictie wordt. De weg van de door stalinisten geleide partijen voert, of het in China, in Engeland, in Finland of in Duitsland is, naar de afgrond. Zich bij het stalinisme aansluiten betekent voor de revolutionaire Oostenrijkse arbeiders, zich van tevoren de weg versperren. Zij moeten leren, dat het niet alleen nodig is de fouten van het austromarxistische centrisme tot het eind toe te erkennen en er mee te breken, maar dat ook tegenover het stalinistische centrisme geen andere houding mogelijk is.

De consequenties

De feiten zijn getoetst. Nu moet men de gevolgtrekkingen maken. Wij hopen dat wij in de loop van onze weergave duidelijk gemaakt hebben, dat het ongelukkige slot van de Weense opstand geen toeval, maar integendeel een onvermijdelijk gevolg van de voorafgaande politiek van de SPO was, een politiek die noch de KPO noch de oppositie der SPO kon verhinderen. Daarom kan men uit de Oostenrijkse gebeurtenissen slechts door meedogenloze kritiek leren. Het proletariaat van alle landen kan zeer veel uit de februaridagen leren, het moet niet alleen zeer veel maar ook zeer snel daaruit leren, want de vijand, de bourgeoisie zal zeer snel en zeer grondig leren, en alles wat in haar macht is doen om te voorkomen, dat de Oostenrijkse gebeurtenissen zich nog ergens herhalen.

Het bonapartisme als etappe naar het fascisme

Oostenrijk heeft de lessen van de ontwikkelingsvormen van de reactie, die zich door de Duitse ervaringen al aan ons opdrongen, nog verrijkt en uitgebreid. Het blijkt dat wij niet alleen onderscheid moeten maken tussen democratie en fascisme, maar ook tussen bonapartisme en fascisme.

Met het begrip is door Marx en Engels een regime bestempeld dat burgerlijke belangen vertegenwoordigend, zich schijnbaar boven de klassen stelt, terwijl het de klassentegenstellingen tegen elkaar uitspeelt en “direct” alleen maar op het staatsapparaat van de beroemde “bajonetten” steunt. Wij hebben een dergelijk regime in verschillende uitvoeringen in Duitsland van Brüning tot Schleicher gezien. De toepassing van het marxistische begrip werd ons toen evenals nu door zulke Thalheimers, die hun niet begrijpen van het marxisme achter een ongewone hoeveelheid grootspraak verbergen, bestreden, wat niet verhinderd heeft, dat dezelfde vormen en methoden zich in Oostenrijk herhaalden.

“Oostenrijk maakt een periode van halfbonapartistische dictatuur door die zich staande houdt door het evenwicht tussen de proletarische en fascistische kampen. Wij geven ook voor Oostenrijk aan de betiteling bonapartisme (in tegenstelling tot allerhande zuiver omschrijvende en niets zeggende definities zoals klerikaal fascisme e.a.) de voorkeur, als zijnde een benaming die zeer duidelijk de fysiognomie van een regering karakteriseert, die tussen twee onverzoenlijke kampen laveert en in steeds sterkere mate gedwongen is de onder haar voeten verdwijnende sociale steunpunten door een militair politieapparaat te vervangen.” (L. Trotski: “Osterreich ist an die Reihe”, maart 1933).

Het karakteristieke van het huidige bonapartisme bestaat nu eenmaal daarin, dat het een poging van het monopolie kapitaal is, de voor de deur staande fascistische dictatuur, de daaruit volgende invoering van nieuwe lagen in het staatsapparaat, de daaraan verbonden burgeroorlog te verhinderen; dat aan de andere kant echter door de ongehoorde toespitsing van de maatschappelijke en economische crisis het bonapartisme een zeer korte levensduur heeft en daardoor zijn “maatregelen om te voorkomen” tot voorbereidingsmaatregelen voor de fascistische dictatuur worden, die van de jarenlange ondermijning van de rechten van de arbeidersklasse profiteert.

De waarde van het begrip bonapartisme bestaat niet alleen daarin dat het ons in staat stelde alleen van alle organisaties en stromingen der arbeidersklasse de strijdposities en de perspectieven van de Papen-Schleiger-periode in Duitsland juist te waarderen (men herinnert zich nu nog het belachelijke geloof in Schleicher van SPD zowel als KPD). Het bestaat niet alleen daarin dat het ons ondanks alle bijzonderheden ook veroorloofde de perspectieven van het Dollfussregime op juiste wijze te zien:

“Er zijn historische tijdperken, waarin de sociale basis van een “boven de klassen staande regering” ten koste van de uiterste vleugels van de maatschappij groeit — in dat geval is het bonapartisme in staat op een geheel tijdperk in de geschiedenis zijn stempel te drukken. Het Oostenrijkse bonapartisme van thans kan — precies als het Duitse bonapartisme van gisteren — slechts een tijdelijk karakter hebben, gedurende welke tijd het de korte tussenpozen tussen het regime der democratie en het regime van het fascisme vult.” (L. Trotski: “Osterreich ist an die Reihe”, maart 1933).

De waarde van dit begrip bestaat heden, na al deze ervaringen daarin, dat het voor ons een etappe kenmerkt, die de bourgeoisie in alle landen, waar thans het fascistische gevaar groeit, zal trachten te verwezenlijken. Dit systeem bijtijds te doorzien, het noch door gemeenplaatsen op de wijze van het stalinisme over het hoofd te zien, noch op de wijze van de reformisten als een “kleinste kwaad” te bewieroken, betekent reeds een belangrijke schrede zetten om een actieve strijd tegen deze etappe die naar het fascisme leidt te organiseren.

Oostenrijkse perspectieven

Het bonapartisme van de kleine Dollfuss, die met de grote Bonaparte persoonlijk slechts de lichaamsgrootte gemeen heeft, kon niet duurzaam zijn. De ontwikkeling der gebeurtenissen dwong het verder te gaan. Juist door zijn optreden tegen de SPO en de Oostenrijkse arbeidersklasse is hij nu meer tot een aanhangsel van die “fascistische redders voor het bolsjewisme”, van de leiders der boerenheimweerformaties van het fascisme, Fey en Starhemberg, geworden, die hij tot heden juist voor zijn doeleinden gebruikte. En nadat Dollfuss door middel van Fey de voornaamste arbeid, het neerslaan van het proletariaat, aan het fascisme had geleverd, nadat hij zelf het evenwicht tussen de klasse waarvan hij leefde, verstoord had, dreven de historische krachten onweerstaanbaar verder naar het volvoeren van het fascistische werk. De plattelandse voorhoede van het fascisme mist het belangrijkste bij het opbouwen van een “totale” staat, de stedelijke, kleinburgerlijke massabasis die de Hitlerianen onder hun vaan hebben. Daaruit zijn de zwakte van het regime, ondanks de gewonnen slag, de nog steeds bestaande mogelijkheid van kritiek en gemopper, het terugschrikken voor ontslagen in fabrieken, etc. te verklaren. Deze toestand moet tot vereniging van de beide fracties en tot “anschluss” aan Hitler-Duitsland in de een of andere vorm aansturen. Alles drijft deze richting uit, de culturele en economische belangen van de bourgeoisie, de zeker niet te onderschatten aantrekkingskracht, die van het zich ongegeneerd emanciperende en bewapenende Duitse imperialisme uitgaat. De aanhangers van een zelfstandig Oostenrijk zouden toch eerder moeten komen uit de kringen der halfzachte ethici. Op dit punt zullen Bauer en Deutsch zich wel niet vergissen, wanneer zij zeggen dat een “onafhankelijk Oostenrijk”, d.w.z. een Dollfussrijk zonder sociaaldemocratie niet mogelijk is. (Waarbij zij uit het oog verliezen, hoezeer zij zich met deze conclusie veroordelen en hun rol als steun voor Dollfuss bloot leggen). Het plattelandse, bekrompen fascisme van de heimweren was tot heden aan het tot anschluss bereide financiële kapitaal vreemder dan aan de nazikleinburgers der steden. Juist door het naderen tot de macht geraakte het in zijn invloedssfeer. Juist deze omstandigheid doet vermoeden dat de voltooiing van het fascisme in Oostenrijk meer langs de weg van het compromis tot stand zal komen, dan langs de weg van gewelddadig optreden. En zelfs in het geval van een gewelddadig optreden moet men vrezen dat de desorganisatie der arbeidersklasse haar niet in staat zal stellen nog eens een woord mee te spreken.

In ieder geval is het de jongeling, Otto Habsburg, dringend geraden niet al te snel zijn koffers voor de reis naar de troon te pakken, opdat hij niet de herhaling van de pijnlijke blamage van wijlen zijn heer vader zal herhalen.

Weg met elk centrisme, weg met het reformisme! Hier met een nieuwe partij en een nieuwe Internationale!

De belangrijkste conclusies moeten echter in het kamp van de arbeidersbeweging getrokken worden. Alle gezonde gisting die wij nu in Oostenrijk en in aansluiting met Oostenrijk in de internationale arbeidersbeweging zien, zal vergeefs zijn, als het niet gelukt in deze kwesties werkelijk schoon schip te maken.

Het reformisme, de gedachte door de democratie aan de macht en tot het socialisme te komen is reeds in Duitsland bankroet gegaan. Na het Oostenrijkse voorbeeld kan elke klassebewuste arbeider daar nog slechts één uitdrukking voor hebben: Weg er mee!

Het austromarxistische centrisme, dat men nu als surrogaat van het oude centrisme aan zou willen bieden, heeft door zijn halfheden, zijn “geweldstheorie”, zijn eigenaardige vorm van “internationalisme”, eveneens tot de nederlaag geleid. Juist de manier, waarop zijn persoonlijk moedigste leiders op de nederlaag reageren, hoe zij beginnen een illegale organisatie per annonce in de krant op te bouwen, hoe zij hun heil in een interventieoorlog zien en in plaats van kritisch te onderzoeken, zich te buiten gaan aan holle frases, toont dat het ook met hem de moriaan gewassen is. Het austromarxisme kon zich, zoals elk centrisme, slechts bij de radicale stemmingen van de massa aanpassen om haar daarna om te buigen. Weg er mee!

Het stalinistische centrisme zet een nog grootte mond op om zijn inwendige halfheid, zijn revisionistische idee van “het socialisme in één land” zijn opportunistische praktijk in Amsterdam-Pleyel, in de “nationale bevrijding”, in China en Engeland, te verbergen. In werkelijkheid is hij door zijn mengsel van ultralinkse en opportunistische fouten volledig onbekwaam geworden om voor de revolutionaire beweging waar dan ook, zelfs in de Sovjet-Unie ook maar het geringste nut op te leveren.

De Oostenrijkse gebeurtenissen bevatten een ernstige aanmaning om met alle halfheden af te rekenen. Zij tonen aan, dat de halve waarheden ten langen leste precies zo schadelijk zijn als de gehele vergissingen en leugens, dat door halfheden ook de beste poging onweerstaanbaar wordt vergiftigd. Het centrisme van alle schakeringen wil uit het Oostenrijkse geval nieuwe kracht putten. Maar juist Oostenrijk bewijst dat het centrisme ondanks revolutionaire pogingen niet alleen onvoldoende maar levensgevaarlijk voor de arbeidersbeweging is. Wanneer de reformisten zich nu overal tot centristen pogen om te vormen, dan zouden wij daarmee in het geheel niet tevreden zijn, maar integendeel, nog meer op hen neerkomen en hun aanhangers opstuwen. Dat is de strijdwijze die Lenin ons reeds in de strijd tegen de kautskyanen heeft laten zien. Het centrisme wordt nu het hoofdgevaar. Er zijn echter niet veel wegen naar het socialisme, zoals Otto Bauer ons wijs wil maken als hij ons op de zijne wil lokken, maar slechts één weg, die van het bolsjewisme.

Deze politieke bekentenis eist organisatorische consequenties. Lang, al te lang heeft men de afscheiding gevreesd, lang, al te lang de droom van de hervormingen van de Tweede Internationale gedroomd en al te duur betaald. Thans is er geen andere uitweg voor de Oostenrijkse beweging dan de breuk met de oude organisaties en de stichting van een nieuwe communistische partij!

Juist Oostenrijk heeft op deze kernvraag ook internationaal opnieuw het volle licht doen vallen. Duitsland leerde ons in de eerste plaats de noodzakelijkheid van het eenheidsfront. Wanneer de arbeiders na de Oostenrijkse ervaringen nog meer om het eenheidsfront roepen, als zij de actieve strijd voorbereiden, dan doen ze daar goed aan. Maar juist de Oostenrijkse ervaring, waar de eenheid bestond, eist meer van hen, toont ook de betrekkelijke betekenis van de eenheid. Zonder eenheid zijn we niets. Maar ook is de eenheid niets zonder een revolutionaire partij, die in staat is de strijd voor te bereiden en te leiden. De partij is het hoogste goed, de hoogste waarde, het belangrijkste instrument der arbeidersklasse. De revolutionaire partij kan, om te kunnen handelen geen mengelmoes zijn, geen “massapartij” voor allen en iedereen, zij moet een voorhoede zijn in de zin van de massa’s, de erfziekte van het spontaniteitsgeloof moet zij afleggen, een voorhoede in de zin der hoogste ideologische eensgezindheid.

Duitsland en Oostenrijk hebben bewezen dat men zulke partijen in alle landen opnieuw moet opbouwen, juister gezegd: dat men delen van een revolutionaire wereldpartij in alle landen moet opbouwen. Want een revolutionaire partij kan slechts actief zijn als deel van een Internationale, niet als eenheid. Anders zal zij van meet af aan weer toegankelijk zijn voor het reformistische vergif. Juist met de laksheid van de 21/2 op het gebied van de internationale verbindingen moet men niet minder afrekenen als met haar gehele traditie.

Dat is de les van het rode Wenen: tegenover het fascisme slaagt men niet door uit te wijken, slaagt men slechts met het geweld. Het geweld slaagt slechts als het op de juiste plaats op het juiste tijdstip ingezet wordt. De grootste heldenmoed bloedt dood zonder overwinning onder de vanen van de oude partijen. De kameraden, die verslagen, doodgeschoten, opgehangen, gemarteld zijn, wreken, hun wil voltrekken, hun offer waardig worden, de fascistische zangen uitroeien, zich van honger, nood, slavernij en volkerenmoord bevrijden, kan het proletariaat slechts als het zich losmaakt van zijn eigen verleden en zich aaneensluit onder de banier van de nieuwe, revolutionaire, van de

IVde Internationale.

4 maart 1934

_______________
[1] Voor oningewijde of kwaadwillige lezers nemen wij de vrijheid, op te merken, dat Marx gedurende zijn leven een besliste tegenstander van de individuele terreur was en onder revolutionair terrorisme dan ook verstond de gewelddadige, revolutionaire strijd om de macht en de vestiging van de dictatuur van het proletariaat zonder aanzien van het stembiljet, de vernietiging van de uitbuitersorganisaties en -krachten en niet zinloze individuele daden.


Zoek knop