Max Beer
Algemene geschiedenis van het socialisme
Hoofdstuk 38


De tijd van de Eerste Internationale

Lassalle en de Algemene Duitse Arbeidersvereniging

De eerste levenstekenen van een zelfstandige arbeidersbeweging kwamen uit Leipzig waar de maatschappelijke denkbeelden van 1848/49 nog onverzwakt nawerkten. De elementen van de arbeidersbevolking die geen vrede hadden met de beschavingsbemoeiingen van de liberalen en het verlangen koesterden een zelfstandige politiek te voeren, vormden in 1862 een comité waaraan de bijeenroeping van een algemeen arbeiderscongres werd opgedragen. Het geval wilde dat Lassalle in dat zelfde jaar voor de Berlijnse arbeiders een lezing gehouden had “over het bijzonder verband tussen het huidig historisch tijdperk en de idee van de arbeidersstand.” Zo kwam het dat hij voor hen geen onbekende was en zij zich dan ook tot hem wendden ten einde zijn raad in te winnen. Hij zond nu zijn “Offenes Antwortschreiben” waarin hij de arbeiders tot taak stelde een zelfstandige arbeiderspartij te vormen, voor het algemeen kiesrecht de strijd te beginnen en met de hulp van de staat coöperatieve productieverenigingen op te richten. Hij was van mening dat de arbeiders niets te wachten hadden van de middelen die door de liberalen werden aanbevolen: zolang de loonarbeid in stand bleef, zouden de arbeiders nooit kunnen oprijzen uit hun ellende: de ijzeren loonwet verijdelt alle pogingen tot verbetering.

Ferdinand Lassalle (1825-1864) de stichter van de Duitse sociaaldemocratie, stamde uit een Joodse koopmansfamilie van Breslau. Hij doorliep het gymnasium en vervolgens de handelsschool in Leipzig, daarna de Berlijnse universiteit waar hij zich aan de wijsbegeerte en de klassieke filologie wijdde. Hij onderscheidde zich door een ongewone geestkracht en een even grote werkkracht, daarbij bezat hij een buitengewoon levendig temperament. Hij was zonder twijfel een overtuigd socialist, maar tegelijk nationaal-Duits gezind, bovendien heerszuchtig van aard. In Engeland of Frankrijk zou hij een beroemd staatsman geworden zijn, — een Disraeli of een Gambetta. In Pruisen stond alleen de loopbaan voor hem open van een vaak vervolgde socialistische leider en intellectuelen gelukzoeker.

Ofschoon ganse brokstukken van zijn redevoeringen en geschriften thans de indruk maken verouderd te zijn, gaat van het geheel nog altijd een sterke voortstuwende werking uit. Het is hem te allen tijde gemakkelijk gevallen de bewondering van zijn medemensen gaande te maken, maar daarentegen zeer moeilijk hun vertrouwen te winnen. Zijn karakter was minder uit één stuk dan zijn verstand. De natuur had hem voor een snel welslagen geschapen en allerminst voor het martelaarschap. Ofschoon hij in menig opzicht de geestelijke invloed van Marx onderging, was zijn wereldbeschouwing idealistisch en geloofde hij in de onmisbaarheid van de staat. In laatste instantie is hij tot het einde een oudhegeliaan gebleven, in zover hij van mening was dat de stoffelijke en historische verschijnselen slechts uitingen zijn van Gods ontwikkeling. Ook geloofde hij in de onsterfelijkheid van de ziel. Hij heeft zich ten zeerste beijverd de genegenheid van Marx te winnen, toch heeft er nooit een vriendschappelijke verhouding tussen hen bestaan. Beter geslaagd in dit opzicht was zijn omgang met Rodbertus, Alexander von Humboldt en andere Pruisische geleerden. Ook Bismarck heeft hem persoonlijk gewaardeerd. Lassalle was in de beste zin van het woord een Pruisische Jood. Zijn drama “Franz von Sickingen” is een voorloper van het Duitse streven naar nationale eenheid, — daarbij rijk aan gedachten en vol kracht. Uit zijn aanraking met het bovenvermelde comité van Leipzig is in 1864 de Algemene Duitse Arbeidersvereniging voortgekomen waarvan hij voorzitter geweest is. Bij zijn dood telde deze vereniging ongeveer 4.000 leden.

Een van de meest begaafde volgelingen van Lassalle was J.B. von Schweitzer, scherpzinnig rechtsgeleerde en schrander politicus, met wie de discipelen van Marx, Wilhelm Liebknecht (1826-1900) en August Bebel (1840-1913) in botsing zijn gekomen, daar hij — in de geest van Lassalle — de arbeidersvereniging een plaats in de Pruisisch-Duitse ontwikkeling wenste te zien innemen, terwijl de beide genoemden zich in een anti-Pruisische, Groot-Duits-democratische, internationale richting bewogen.

Gedurende verscheiden jaren bestreden Liebknecht en Bebel de volgelingen van Lassalle en stichtten ten slotte in 1869 in Eisenach een afzonderlijke partij, de zogenaamde “Eisenachers” die zich in geestelijk opzicht aansloten bij de Internationale Arbeiders Associatie die in 1864 in Londen was opgericht. Bij het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog (1870/1) namen de beide partijen een verschillend standpunt in. In de Noord-Duitse Rijksdag stemden de aanhangers van Lassalle (Schweitzer, Fritzsche en Mende) vóór de oorlogskredieten, terwijl de Eisenachers, Liebknecht en Bebel, buiten stemming bleven. Eerst na de gebeurtenissen van Sedan, toen de Pruisisch-Duitse inlijvingspolitiek aan het woord kwam, hebben de vertegenwoordigers van de beide socialistische partijen hun stemmen tegen bedoelde kredieten uitgebracht. Bebel en Liebknecht werden toen wegens hun houding tegenover de oorlog en ook wegens hun deelneming aan de Internationale in staat van beschuldiging gesteld en tot vestingstraf veroordeeld, terwijl de derde beschuldigde, Adolf Hepner vrijgesproken werd.

Oprichting en verloop van de Eerste Internationale

Evenals in Duitsland, was ook in Frankrijk en Engeland in de jaren tussen 1861 en 1864 een wederopleving van de arbeidersbeweging zichtbaar. Het bezoek van een Franse arbeidersdeputatie aan de Londense Wereldtentoonstelling van 1862 die hen met de leiders van de Engelse arbeiders in aanraking bracht, — de gemeenschappelijke sympathieën van het Engelse en het Franse proletariaat voor de Poolse opstand van 1863, — de strijd om het kiesrecht die de Engelse arbeiders streden, — dit alles tezamen leidde tot de oprichting van de Internationale Arbeiders Associatie (IAA) die in de laatste week van september 1864 in Londen haar beslag kreeg. De openbare bijeenkomst die bestemd, was deze oprichting te vieren en te bevestigen, vond in de avond van de 28 september 1864 plaats en werd door de vertegenwoordigers van Engelse, Franse, Italiaanse en Duitse arbeidersorganisaties bijgewoond. Onder de aanwezige Duitsers bevond zich Karl Marx die ook hier de leider van de gedachte wisseling was. Het manifest (“Inauguraladresse”) en de statuten zijn van zijn hand. De voornaamste punten van dit document zijn: organisatie van het proletariaat tot een zelfstandige staatkundige partij, — uitbreiding van de wetgeving tot bescherming van de arbeiders en van toezicht op het fabriekswezen, — oprichting van coöperatieve productieverenigingen, — onvermoeide strijd tegen de diplomatie die leeft van kuiperijen en de volken tegen elkaar ophitst, — aaneensluiting van de proletariërs van alle landen, — vernietiging van de klassenheerschappij, — economische vrijmaking van de arbeidersklasse.

De IAA had haar zetel in Londen en werd geleid door een hoofdbestuur dat merendeels uit Engelse partijleiders bestond en waarin ook Marx zitting had. Zij is nooit tot een massabeweging geworden. Haar taak was de krachtigste leiders en groepen van arbeiders bijeen te brengen. Zij was een inrichting tot opleiding en haar doel was een zekere eenstemmigheid te bereiken ten opzichte van de strijdwijze en het doel van de arbeidersbeweging. In die tijd heeft zij deze taak niet kunnen vervullen. Marx ondervond de tegenstand van de volgelingen van Proudhon en van Bakoenin.

De IAA heeft vijf grote congressen gehouden waar over gewichtige vraagstukken beraadslaagd is, als daar zijn: bescherming van de arbeiderscoöperatie, vakverenigingen, oorlog, herziening van het grondbezit. Deze congressen zijn bijeengekomen te Genève (1866), Lausanne (1867), Brussel (1868), Basel (1869). Tot 1867 overheerste de invloed van de volgelingen van Proudhon. Van 1867-1869 gaf de zienswijze van Marx de doorslag: er werden besluiten genomen ten opzichte van de socialisatie van de grond en van de middelen van verkeer. In 1868 trad de Russische revolutionair Michael Bakoenin (1814-1876) tot de Internationale toe. Dit was het sein tot de strijd tegen Marx. Binnen de IAA richtte Bakoenin een geheime organisatie op, de “Alliance Internationale” die de IAA weigerde te erkennen. De onenigheid leidde ten slotte tot een scheuring op het congres in Den Haag (1872). De zetel van de IAA werd naar New York verplaatst en in 1876 volgde de ontbinding.

De IAA heeft veel bijgedragen tot de uitbreiding van het vakverenigingswezen en tevens de zegepraal van het marxisme voorbereid.

In de strijd tussen het marxisme aan de ene en de leer van Bakoenin en Proudhon aan de andere zijde heeft vaak het misverstand een belangrijke rol gespeeld. Ook werd de gedachtewisseling menigmaal door persoonlijke grieven vertroebeld, zodat de eigenlijke geschilpunten in het duister bleven. In hun wezen waren de beide richtingen communistisch. De leer van Proudhon had zichzelf overleefd en alleen de strijd tegen de staat was daarvan overgebleven. De richting van Marx eiste de actie in de vakvereniging en het parlement alsmede de bemachtiging van het staatsgezag als middel tot het communistisch einddoel. Daarentegen zagen de elementen die onder de invloed van Bakoenin en Proudhon stonden, de beste tactiek in het antiparlementaire en antimilitaristische syndicalisme. De laatste richting die door Bakoenin, Guillaume en Hins geleid werd, was een uitvloeisel van de liberale leer van de maatschappij die het individu als oppermachtig beschouwt en voor wie de staat en alle van een centraal gezag uitgaande leiding uit den boze is. Slechts weken zij in zover van deze leer af dat zij in de plaats van het privaatbezit de gemeenschappelijkheid stelden of wel de wederkerigheid van uit eigen machtsvolheid werkende groepen. Daarentegen erkende de richting van Marx de afhankelijkheid van de mens van de sociale ontwikkelingsvorm waarin hij zich bevindt, zodat hij slechts in de gegeven staat en de gegeven economische vorm kan werken. De aanhangers van Bakoenin en Proudhon legden alle nadruk op de vrijheid van de enkeling, op de onbelemmerde arbeid van de deelgenoten binnen de grenzen van de zelfstandige groep. Marx daarentegen liet het volle licht vallen op de organisatie van de arbeidersklasse die haar in staat zou stellen als partij en vakvereniging de klassenstrijd te voeren, zich meester te maken van de staatsmacht, de dictatuur van het proletariaat in te stellen en de overgang te leiden tot het communisme bij welks verwezenlijking de staat zal verdwijnen om vervangen te worden door het democratisch beheer van de op de basis van de coöperatie georganiseerde maatschappij.

Zomin Marx als Proudhon en Bakoenin geloofden in de onmisbaarheid van de staat, geen hunner wenste de staat te bestendigen. Allen zagen zij in de staat een dwangverband dat diende tot de instandhouding van het privaateigendom tegenover de bezitlozen. Alleen was Marx de mening toegedaan dat de staat — als voortbrengsel van het persoonlijk eigendom — eerst losgelaten kon worden, nadat het persoonlijk bezit was afgeschaft, — terwijl Proudhon en Bakoenin in de staat een op zichzelf staand kwaad zagen dat alle pogingen tot een maatschappelijke omwenteling verhinderde en derhalve zo spoedig mogelijk uit de weg moest worden geruimd. Ten einde daartoe te komen achtte Bakoenin het beste middel het geheime complot en de revolutionaire greep naar de macht.

De belangrijkste gebeurtenis in de geschiedenis van de Eerste Internationale is de strijd van de Parijse Commune geweest. (1871).

De Commune van Parijs

Als verklaring van het ontstaan van de Parijse Commune kunnen voornamelijk drie feiten genoemd worden. Allereerst de Frans-Duitse oorlog die een voortzetting was van de overgeleverde Franse staatkunde, te allen tijde willens de totstandkoming van de Duitse eenheid te verhinderen. Ten tweede, de overleveringen van de grote Franse Revolutie, waarin het gemeentebestuur van Parijs een belangrijke rol vervuld had. En ten derde, de uitbreiding van de Internationale in Parijs en in de grote provinciesteden, en in het algemeen van de denkbeelden die op een hervorming der maatschappij gericht waren.

De militaire voorspoed van Pruisen (1864, 1866), de stichting van de Noord-Duitse Bond (1867), en de toenadering tot Zuid-Duitsland (1868) waren geweldige struikelblokken voor de Franse diplomatie. En toen ten leste de Spaanse kroon aan een lid van het geslacht Hohenzollern-Sigmaringen werd aangeboden en door deze aangenomen (1870) voelde Frankrijk zich bedreigd en liep in de val die Bismarck had opgesteld. Pruisen was zowel in militair als in diplomatiek opzicht volkomen op de oorlog voorbereid en wachtte slechts op een voorval dat de Franse regering tot een oorlogsverklaring zou noodzaken. En dit geschiedde de 19de juli 1870. In de eerste dagen van augustus begon een reeks van gevechten en veldslagen waarvan de uitslag voor Frankrijk in hoge mate ongunstig was. In den aanvang van september was de nederlaag van Frankrijk volkomen. De 4de september kwam de Parijse bevolking in opstand, wierp de keizerlijke regering omver en riep de republiek uit. Er werd een voorlopige regering tot verdeling van het land ingesteld waarin alleen Gambetta een zuivere opvatting bleek te hebben van zijn taak, terwijl generaal Trochu, — voorzitter van het ministerie en gouverneur van Parijs, van het begin af een dubbelzinnige rol speelde, daar hij de binnenlandse vijand, het Parijse proletariaat en de republikeinse elementen, niet minder haatte dan de buitenlandse vijanden, de Pruisen. De 31ste oktober waagde Blanqui die in Parijs aanwezig was, een poging ten einde een bekwamer en betrouwbaarder regering in te stellen, maar de gebeurtenissen op het slagveld maakten een binnenlandse reorganisatie onmogelijk. Want ook de legers die Gambetta op de been had gebracht, werden het ene na het andere verslagen, zodat het in de laatste dagen van januari 1871 eindelijk tot onderhandelingen over een wapenstilstand moest komen. De 8ste februari hadden de verkiezingen voor de Nationale Vergadering plaats. De uitslag daarvan was een reactionaire meerderheid en dientengevolge een reactionaire regering met Thiers aan het hoofd. De vergadering zetelde eerst in Bordeaux, daarna in Versailles en van hier uit werd de strijd tegen het proletariaat van Parijs voorbereid.

De 26ste februari werd de voorlopige vrede getekend die om de afstand van Elzas-Lotharingen door geheel Frankrijk als een ongehoorde vernedering beschouwd werd en de gemoederen van een koortsachtige opwinding vervulde. Dit geldt vooral van Parijs. De Parijse Nationale Garde die tot bewaring van de openbare orde was ingesteld en vele radicale en proletarische elementen telde en haar eigen artillerie bezat, koos in de laatste dagen van februari een centraal bestuur dat, na een vergeefse aanval van de Versailles-regering op Montmartre en het zich daar bevindende geschut, — zich de 18de maart 1871 tegenover de landsregering plaatste en Parijs tot een zelfstandige gemeente (commune) verklaarde.

Dit centrale bestuur werd omgezet in een voorlopige regering, — dat wil zeggen: in een dictatuur. Maar reeds acht dagen later (26 maart) deed zij een beroep op het algemene kiesrecht van Parijs, — anders gezegd: zij legde haar macht wederom in de handen van het soevereine volk van Parijs dat zich onder een democratische regering stelde. Als zodanig, als democratisch gemeentebestuur, heeft de Parijse Commune bestaan van de 26ste maart tot haar definitieve nederlaag in de laatste dagen van mei. Zij kan geen dictatuur genoemd worden, aangezien zij uit directe democratische verkiezingen was voortgekomen. Het was een coalitieregering die uit leden van de Internationale, volgelingen van Blanqui en Proudhon, burgerlijke republikeinen en ontgoochelde patriotten was samengesteld. De Commune zou een dictatuur gebleven zijn, indien het door de Nationale Garde aangewezen bestuur haar macht tot het einde behouden en geen beroep op het algemeen kiesrecht gedaan had. Dit is van het hoogste belang voor de kennis van de historische waarheid. De Commune is een coalitieregering geweest en heeft het derhalve niet tot een consequente houding, tactiek en doelbepaling kunnen brengen. Zeer vergoelijkend, maar tevens zeer duidelijk is de berisping die Marx tot het centraal bestuur richt wegens zijn democratische angstvalligheid en zijn beroep op het kiesrecht.

“In plaats tegen het in die dagen volkomen machteloze Versailles op te trekken, vergunde men de partij van de orde wederom haar kracht met het wapen van het stembiljet te beproeven, toen de Commune de 26ste maart gekozen werd die dag werden door de mannen van de orde in de stembureaus welwillende en verzoenende woorden gesproken tot hun tegenstanders die slechts als te grootmoedig waren geweest. Maar tegelijkertijd namen zij zich plechtig voor een bloedige wraak te nemen, zodra het ogenblik daarvoor gekomen was.”

(Marx, Burgerkrieg in Frankreich)

En aan zijn vriend Kugelmann in Hannover schreef Marx destijds dat het Communebestuur twee fouten begaan had die mogelijk de nederlaag zouden veroorzaken. De eerste fout bestond hierin dat de Communeregering na de mislukte aanval van de Versaillanen op Montmartre niet de Parijse Nationale Garde tegen Versailles had laten optrekken, om zich op die wijze van de regeringspersonen meester te maken. En de tweede fout was deze:

“het Centraal Comité heeft zijn macht te vroeg uit handen gegeven om plaats te maken voor de Commune. Wederom een teveel van achtenswaardige nauwgezetheid.”

(Neue Zeit, deel XX, 1, blz. 709)

Het zijn dezelfde fouten die het Franse proletariaat reeds in 1848 begaan had en die het Duitse proletariaat in 1918/19 begaan zou. In beide gevallen heeft de overwinnende revolutie de dictatuur veel te snel opgegeven en een beroep gedaan op het democratisch kiesrecht. En in de beide gevallen werd het socialisme in laatste instantie verslagen.

De voornemens van een bloedige wraak die de partij van de orde vervulden bij de uitoefening van het haar door de overwinnaars verleende kiesrecht, werden in de laatste meidagen op barbaarse wijze verwezenlijkt. Op de nederlaag van de Commune volgde een meedogenloze slachting en de verbanning van alle verdachte elementen. De Franse bourgeoisie heeft het socialistische spook voor de tijdruimte van een tiental jaren verjaagd. Eerst in de loop van de tachtiger jaren is het socialisme in Frankrijk uit de doden opgestaan. In 1889 werd in Parijs de Tweede Internationale opgericht.