Rudolf Boehm
Aan het einde van een tijdperk
Hoofdstuk 17


Crisis en alternatief

De overlevingskansen van het sociaaleconomische systeem van de ontwikkelde industrielanden verminderen. De rendabiliteit van ‘onze economie’, zo hoort men van alle kanten zeggen, neemt voortdurend af. Ik wil hier dit begrip eens in een werkelijk sociaal- of volks-economische betekenis nemen. Dan betekent het verlies van rendabiliteit van de productiewijze die ons economisch systeem overheerst op de eerste plaats het volgende: de ontwikkelingsstand en ook een verdere ontwikkeling van ons productieapparaat, van onze productiemiddelen, van onze productiekrachten of van onze technologie leveren niets meer op, of nauwkeuriger uitgedrukt, ze staan in geen redelijke, doelmatige verhouding meer tot de opbrengst van het gebruik van deze middelen in de vorm van gebruiksgoederen – diensten inbegrepen – die werkelijk bruikbaar, nuttig, van bevredigende kwaliteit, duurzaam en goedkoop zijn (goedkoop, dat wil zeggen niet betaald met overmatige individuele en maatschappelijke kosten).

Dat het daartoe moest komen, was voorspelbaar. Want stel dat het doel van alle economische bedrijvigheid per slot van rekening moet zijn te kunnen voorzien in de behoeften van de mensen. Stel verder dat het doelmatig is bij het nastreven van ongeacht welk doel zich tevoren te verzekeren van de middelen die vereist zijn om dit doel te bereiken – maar in verhouding tot het gestelde doel. Stel ten derde dat ons ‘sociaal’-economisch systeem op de eerste plaats gekenmerkt is door het principe van een ongeremde, mateloze ontwikkeling van middelen als doel op zichzelf. Dan moest deze ontwikkeling noodzakelijkerwijze leiden tot het verlies van rendabiliteit van dit systeem waarover ik het zojuist had.

Maar ook in de gebruikelijke ‘nationaal’-economische betekenis van het woord heeft ons economisch systeem zijn rendabiliteit – vermoedelijk definitief – verloren. Dit blijkt het duidelijkst uit het feit dat de enige uitweg uit de crisis die men nog ziet binnen het systeem erop moet neerkomen deze crisis nog meer toe te spitsen. Om de economie nieuw leven in te blazen en haar opnieuw rendabel te maken, stelt men ‘loonmatiging’ voor. Onmiddellijk betekent dit nog meer verlies van koopkracht bij de betrokkenen. Dat moet de economie nieuwe middelen bezorgen om zich nog eens opnieuw te kunnen ontplooien. Laten we terloops opmerken dat men aldus eens te meer het doel van de economische bedrijvigheid ondergeschikt maakt aan de ontwikkeling van haar eigen middelen, alsof niet precies dezelfde verdraaiing van de verhouding van doel en middelen reeds aan de basis ligt van de tegenwoordige crisis. In feite kan de vermindering van de koopkracht bij de massa voor de ondernemingen alleen maar neerkomen op een verdere inkrimping van hun binnenlandse afzetmarkt. Hun inspanningen moeten dus nog meer op de export gericht worden. De internationale concurrentie op de nog beschikbare exportmarkten zal zich dus nog meer toespitsen, en dit te meer omdat ook andere industrielanden dan België dezelfde politiek van loonmatiging toepassen. Indien overigens het hernieuwde exportoffensief van een of ander land dan toch, ten koste van andere industrielanden, verhoogde winsten zou opleveren, dan zouden deze in de gegeven omstandigheden zeker gebruikt worden voor nieuwe investeringen die zouden neerkomen op zogenaamde ‘rationaliseringen’, die op hun beurt slechts een verder stijgende werkloosheid in de hand kunnen werken.

Een en ander zal bovendien de internationale spanningen tussen de industrielanden onderling en de sociale spanningen binnen deze landen verder opdrijven.

Enerzijds zal de toenemende internationale concurrentiestrijd om de exportmarkten de politieke spanningen tussen de ontwikkelde industrielanden aanscherpen, en dit te meer omdat die landen ook op de markten waar ze hun meest essentiële importgoederen (grondstoffen, vooral aardolie) moeten kopen, op elkaar botsen. Het gevaar groeit dat dit tot gewapende conflicten tussen de industrielanden leidt. Ook de huidige president van de Verenigde Staten heeft reeds duidelijk verklaard dat de Verenigde Staten desnoods voor een gewapende interventie, meer bepaald dan in het Nabije Oosten, niet zouden terugdeinzen. We weten welk geweldig wapenarsenaal, zelf mede onder de druk van de economische crisis ontwikkeld, voor een dergelijk conflict paraat staat. Het gevaar is geenszins denkbeeldig dat – motive, means en opportunity gegeven – een beperkte plaatselijke gewapende interventie kan uitgroeien tot een atomaire wereldcatastrofe.

Anderzijds wordt dit gevaar nog verhoogd door de toenemende sociale spanningen binnen de ontwikkelde industrielanden, die het gevolg zijn van afnemende koopkracht en toenemende werkloosheid bij de massa. Meer in het bijzonder is in dit verband, terecht, sprake van het gevaar van een stijgende verrechtsing van de mentaliteit. Ik wil hier niet nader ingaan op de verschillende concrete verschijningsvormen die deze verrechtsing, enerzijds bij de heersende klasse en anderzijds ook onder de massa, aanneemt. Belangrijker lijkt me op dit ogenblik de volgende beschouwing. Men hoort soms beweren dat verrechtsing een nagenoeg normaal verschijnsel is in tijden van economische crisis en sociale spanningen. Die bewering komt me nogal overtrokken voor. Zou men dan serieus willen beweren dat progressieve politieke en sociale omwentelingen alleen of bij voorkeur plaatsgrijpen in perioden van economische welstand en sociale rust?

Aan de vooravond van de Franse democratische revolutie van 1789 bevond Frankrijk zich in een zware economische crisistoestand. De sociaaleconomische toestand van Rusland in 1917 of die van Duitsland in 1918 was ook niet bepaald rooskleurig. Wel is er het schrikwekkende tegenvoorbeeld van Duitsland vóór 1933, in de nasleep van de toenmalige grote economische wereldcrisis, waardoor dit land bijzonder zwaar getroffen werd. De waarheid lijkt me te zijn dat in tijden van economische crisis en sociale spanningen een toenemende polarisering van de mensen naar ‘links’ én naar ‘rechts’ optreedt. Een deel van de mensen – en zeker van de heersende klasse – probeert krampachtig vast te houden aan het bestaande dat door de crisis bedreigd wordt of een voorafgaande toestand van het bestaande te herstellen. Een ander deel van de mensen wordt in toenemende mate vatbaar voor vooruitstrevende ideeën en kijkt uit naar een mogelijke nieuwe ordening van de samenleving. Nu ligt het in principe wel, zelfs voor de massa, steeds meer voor de hand om te trachten het tegenwoordige te ontvluchten in de richting van het voorbije, omdat dit bekend is en men het zich goed herinnert als een betere toestand die men heeft meegemaakt vóór de tegenwoordige crisis. Daarentegen moet iets nieuws waarop men zich zou kunnen oriënteren eerst nog gevonden, uitgevonden, verbeeld en uitgebeeld worden en men moet zich eerst nog, en dit bij voorbaat, ervan kunnen verzekeren dat het daadwerkelijk een vernieuwing, een verandering, een verbetering zou betekenen. Met andere woorden: in een crisisperiode zoals de onze dreigt een verrechtsing zich uit te breiden naarmate een overtuigend progressief alternatief onbekend is.

Indien we dus de verrechtsing en de gevaren die ze met zich meebrengt niet alleen willen constateren, maar ook bestrijden, dan is onze eerste taak het begrijpen, verbeelden, verantwoorden en uitwerken van een progressief alternatief. Vooral moet van zo’n alternatief geëist worden dat het werkelijk iets anders en iets beters in uitzicht stelt dan het bestaande, en dat betekent: het alternatief moet radicaal genoeg zijn om werkelijk in te grijpen in de diepste wortel van het bestaande en zijn ellende.

Zo’n alternatief stelt nu mijns inziens en kennelijk ook in de ogen van de massa van de mensen het klassieke model van het socialisme, dat berust op de afschaffing van de privé-eigendom in de productiemiddelen, niet meer voor. Zo’n revolutie kan plaatsvinden, dat heeft de historische ervaring uitgewezen en hebben overigens ook Marx en Engels reeds voorzien, zonder dat dit tot de werkelijk noodzakelijke sociaaleconomische omwenteling leidt, indien namelijk de oriëntering van het nieuwe beheer van de productiemiddelen in wezen niets verandert aan de oude kapitalistische productiewijze.

Wat is dan het werkelijk revolutionaire alternatief? Ik meen het principe althans van zo’n echte omwenteling zeer eenvoudig te kunnen verwoorden. We moeten onze economische bedrijvigheid heroriënteren naar een werkelijke bevrediging van de menselijke behoeften, met dien verstande dat we alle menselijke behoeften die vatbaar zijn voor een definitieve bevrediging voor één of zelfs meer generaties, werkelijk zouden trachten zó lang definitief te bevredigen; en dat we voor alle steeds terugkerende menselijke behoeften werkelijk zouden trachten om ons op lange termijn van de middelen te verzekeren om die behoeften voortdurend opnieuw te kunnen bevredigen.

Dit eenvoudige voorstel zal vermoedelijk in de oren van mijn lezers, om te beginnen, nogal banaal klinken. Het moet banaal klinken totdat men zich rekenschap geeft van het volgende feit. Binnen het bij ons heersende economische systeem is niets zo ondraaglijk als de voorstelling dat er eens een toestand zou kunnen optreden waarin de behoeften van de mensen voor een deel definitief bevredigd zouden zijn, en voor een deel de bevrediging van hun terugkerende behoeften op lange termijn verzekerd zou zijn. Een voor onze economie ondraaglijke toestand zou ontstaan indien morgen de mensen zouden zeggen: auto’s hebben we allemaal, en die we hebben zullen ook nog een hele tijd meegaan; evenzo wat koelkasten, wasmachines, tv’s, spoorwegen, straten, huizen, meubels enzovoort betreft. Zo’n toestand zou inderdaad ‘onze’ economie, ons economisch systeem, doen ineenstorten. Het gaat er hier niet om of en in welke mate en hoe vlug en voor hoe lang een dergelijke toestand feitelijk zou kunnen worden bereikt; ik heb ook reeds het voorbehoud gemaakt van menselijke behoeften die natuurlijkerwijze voortdurend terugkeren. Het gaat erom dat toch eigenlijk elke rationele economische bedrijvigheid fundamenteel georiënteerd moet zijn door de doelstelling zo’n toestand in de volle mate van het mogelijke na te streven en te benaderen. (Marx en Engels geloofden dat de ontwikkeling van het kapitalisme uiteindelijk vanzelf tot zo’n toestand, of de mogelijkheid van zo’n toestand, zou leiden. Dat geloof in het kapitalisme was misplaatst.) Daarentegen is ons heersende economische systeem er een dat de ‘economie’ doet leven van een voortdurende hernieuwing van alle en steeds ‘nieuwe’ menselijke behoeften, in plaats van de mensen te laten leven van een werkelijk economische productiewijze, die er niet voor terugschrikt haar taak te vervullen.