Wim Bot
Tegen fascisme, kapitalisme en oorlog
Hoofdstuk 10


Een drietal speciale thema’s

10.1 Het werk onder Duitse soldaten

In hoofdstuk 2 werd gesteld dat het MLL-Front de Duitse soldaten niet van zich wilde vervreemden; de Duitse ‘arbeiders in uniform’ waren evengoed slachtoffers van het fascisme en zouden een belangrijke rol spelen in een mogelijke revolutionaire ontwikkeling in Duitsland. Het Bulletin van half oktober schreef dan ook dat men moest werken onder Duitse soldaten.[1]

In januari 1941 werd voor het eerst ingegaan op de vorm van dit werk. Toegegeven werd dat dit gezien de anti-Duitse stemming een moeilijk onderwerp was; vanuit een internationalistische opstelling moesten deze sentimenten echter sterk worden bestreden, het overgrote deel van de Duitse soldaten bestond uit ‘slachtoffers van een onterend militair stelsel’. Met grote voorzichtigheid moest worden getracht contacten te leggen, er waren ‘tal van omstandigheden’ voor vruchtbare propaganda onder Duitse soldaten, zoals in treinen, ontspanningslokalen en zelfs op het werk. Wanneer dit zou slagen zouden korte Duitse geschriften een weerklank kunnen vinden. Het werk onder Duitse soldaten moest wezenlijk worden aangepakt op het moment dat de Engelse zender zou beginnen met speciale propaganda voor Duitse soldaten.[2]

Het MLL-Front hechtte veel belang aan het feit dat er tijdens de Februaristaking geen Wehrmachtsoldaten waren ingezet; de Duitse legerleiding was daar blijkbaar bang voor geweest. Uit de publicaties van het MLL-Front is op te maken dat niet veel bekend was over de stemming onder de Duitse soldaten. Men beperkte zich tot algemene opmerkingen; de staking zou een diepe indruk op de soldaten hebben gemaakt.[3] ‘Het Kompas’ van maart 1941 schreef dat een soldaat bij het uitlopen van een fabriek ‘endlich’ gezegd zou hebben; volgens ‘Het Kompas’ zouden veel soldaten in deze geest gedacht hebben, hoewel het gros er nog anders over dacht. Gesuggereerd werd dat de mogelijke reactie van de soldaten één van de redenen was waarom de schuld van de staking aan Engeland werd gegeven.[4]

In het vijfde hoofdstuk kwam het 1 meimanifest aan de orde, dat in de Duitse taal op grote schaal onder soldaten werd verspreid. Volgens Perthus is er nog een tweede manifest in de Duitse taal verzorgd door het MLL-Front.[5] Ook zou illegaal materiaal met rijnaken naar Duitsland zijn gesmokkeld.[6]

De consequent internationalistische opstelling van het MLL-Front leidde tot het afkeuren van individuele terreur tegen Wehrmachtsoldaten. ‘Spartacus’ van half mei schreef:

‘Ook in dit land is men uit een opgehitst nationalistisch gevoel tot terreurdaden tegen soldaten van de Duitse weermacht overgegaan... wij doen hieraan niet mee.’[7]

‘Spartacus’ van eind september en half oktober 1941 herhaalde dit standpunt; massaverzet was te prefereren boven individuele terreur. In de herfst dan 1941 en de winter van 1941-1942 werd in ‘Spartacus’ gesuggereerd dat bepaalde sabotagedaden (het doorsnijden van telefoonkabels, een bomaanslag in Amsterdam) het werk kon zijn van Duitse soldaten die niet naar het Oostfront wilden vertrekken. Begin januari 1942 meldde ‘Spartacus’ dat vanuit een school in Amsterdam Duitse militairen waren weggevoerd die weigerden naar het Oostfront te gaan; tevens zouden in deze school meermalen executies hebben plaatsgevonden.[8]

Gezien de beperkte informatie die er is over het precieze werk van het MLL-Front onder Duitse soldaten is het moeilijk een algemene balans op te maken van dit aspect van de activiteiten van het MLL-Front. Perthus heeft gewezen op twee omstandigheden die dit werk uitermate bemoeilijkten: de repressie binnen het Duitse leger en de anti-Duitse stemming in Nederland. Volgens hem was het zelfs eenvoudiger in Duitsland zelf contact te krijgen met antifascistische Duitsers; sommigen van hen werden later zelfs betrokken in verzetsgroepen.[9] De bezwaren van Perthus zijn zeer belangrijk. Waarschijnlijk was het klassieke model van opereren dat door revolutionairen in de Eerste Wereldoorlog werd toegepast in de Tweede Wereldoorlog niet het meest effectief: het opbouwen van een duurzame oppositie in het Duitse leger lijkt vrijwel onmogelijk te zijn geweest.[10] Trotskisten in Frankrijk slaagden er in een blad uit te geven, ‘Arbeiter und Soldat’, en wisten op basis daarvan verschillende cellen in het Duitse leger te organiseren; de verliezen daarbij waren echter zeer hoog.[11] Een veiliger methode was waarschijnlijk contacten in het Duitse leger te laten deserteren en op te nemen in verzetsgroepen; in Frankrijk werd ook deze tactiek toegepast, en in Joegoslavië vochten tegen het einde van da oorlog duizenden Duitsers en Italianen mee in Tito’s partisanenlegers.[12] In Nederland heeft ‘De Vonk’ samengewerkt met gedeserteerden, en zijn enkelen van hen gearresteerd en gefusilleerd.[13] Mijns inziens was het opnemen van antifascistische soldaten in de illegaliteit dus vruchtbaarder dan een langdurige activiteit van hen binnen het leger. Maar voor een beoordeling van de Nederlandse situatie is ook Perthus’ tweede bezwaar van belang, de anti-Duitse gezindheid in Nederland. In het dichtbevolkte Nederland was het een problematische zaak ongemerkt Duitsers op te nemen in de illegaliteit.

Tot op zekere hoogte waren de activiteiten van het MLL-Front onder de Duitse soldaten ‘schoten in het duister’.[14] Maar ondanks het gebrek aan concrete resultaten was de activiteit op zich een indrukwekkend bewijs van het internationalisme van het MLL-Front. Volgens Berendsen en Weeda zou ‘De Vonk’ een meer vooraanstaande plaats hebben ingeruimd voor het werk onder Duitse soldaten dan de CPN en het MLL-Front.[15] Ten aanzien van het MLL-Front lijkt me dit een onjuiste waardering. Mogelijk heeft ‘De Vonk’ kwantitatief meer aandacht aan dit werk kunnen besteden dan het MLL-Front, maar het is niet juist dat ‘De Vonk’ hierdoor een geheel eigen plaats innam in het verzet. Het belang van dit werk werd ook door het MLL-Front zeer groot geacht, en of dit werd beargumenteerd met een humanistische ethiek (‘De Vonk’) of met opvattingen over het internationale karakter van de klassenstrijd (MLL-Front) doet er op zich niet toe.

10.2 Het Marxistisch Jeugd Comité

Van november 1940 tot en met juni 1941 verschenen publicaties van het Marxistisch Jeugd Comité, de illegale voortzetting van de Leninistische Jeugd Garde (LJG), de jongerenorganisatie van de RSAP. In de vorige hoofdstukken is er aandacht aan besteed voor zover het ging om algemene standpunten. In deze paragraaf wordt ingegaan op de beoordeling die het MJC maakte van andere jongerengroepen en op de pogingen van het MJC de gelijkschakeling van het jeugdleven tegen te gaan.

Volgens het eerste nummer van ‘Het Kompas’ van november 1940 was de situatie van de Nederlandse arbeidersjeugd somber; de jeugdorganisatie van de CPN was opgeheven en de sociaaldemocratische AJC voerde geen actie. ‘Het Kompas’ hoopte een bijdrage te kunnen leveren aan het wekken van de verzetsgeest bij de jeugd:

‘Met het doel, de arbeidersjeugd enige fundamentele begrippen bij te brengen omtrent het marxisme, de kapitalistische en de socialistische maatschappij en met het doel de jeugd op te wekken tot daadwerkelijke strijd tegen het fascisme en tot voorbereiding en deelname aan de strijd voor de verovering van de macht door de arbeiders, is deze krant opgericht.’[16]

Naast artikelen over meer specifieke jongerenproblemen publiceerde ‘Het Kompas’ dan ook veel artikelen over de oorlog die ook in andere uitgaven van het MLL-Front hadden kunnen staan.

De opstelling van de AJC werd besproken in ‘Het Kompas’ van november 1940 en maart 1941. In het eerste artikel verklaarde men het gebrek aan activiteit van de AJC door de oriëntering ervan op een overwinning van Engeland. Volgens ‘Het Kompas’ moest men echter niet ‘werkloos wachten’ maar een eigen ‘heimelijke tegen-organisatie’ opbouwen. De nadruk daarbij moest liggen op het vormen van stevige, goed geschoolde kernen, omdat van actie naar buiten toe weinig sprake zou kunnen zijn. In maart 1941 werd geconstateerd dat het werk in de richting van de AJC weinig weerklank vond; angst en vooroordelen waren de grootste hinderpalen. Tendensen in bedenkelijke richting werden gesignaleerd; een toenadering tot burgerlijke groepen, waarvan de bedoeling waarschijnlijk was een herleving van de jeugdbeweging in andere vorm. ‘Het Kompas’ wees er op dat de kans op gelijkschakeling in dat geval erg groot zou zijn:

‘Men kan van mening zijn dat illegaal werk niet bevorderlijk is voor het socialisme, maar dit dilettantenwerk is direct schadelijk.’[17]

In deze ontwikkeling zag ‘Het Kompas’ haar opvatting bevestigd dat de AJC was verworden tot een burgerlijk-vooruitstrevende groep.

Op basis van deze passages valt aan te nemen dat de resultaten van de propaganda onder de leden van het AJC niet erg groot waren. Een aantal leden van de AJC sloten zich aan bij het MLL-Front/MJC, zoals de Haagse AJC-leden Rein van der Horst en Thea Bloemsma, die teleurgesteld waren door het feit dat de AJC niet in de illegaliteit ging.[18] In interne publicaties van het MLL-Front werd vermeld dat in een aantal plaatsen besprekingen met AJC-leden werden gehouden.[19]

In februari zei het MJC niets te merken van activiteiten van CPN-jeugd. Verwonderlijk was dat niet, want deze jeugdbeweging was voor de oorlog verworden tot een ‘verzameling dansclubs’, vol met burgerlijke elementen:

‘Eenheid was het doel: Op welke basis? Op de dansvloer!’[20]

Verschillende pogingen van nationaalsocialistische zijde om de jeugd gelijk te schakelen werden bekritiseerd door het MJC. De kwestie van de arbeidsdienstplicht kwam in het vijfde hoofdstuk al aan de orde. Men keerde zich onder andere tegen plannen tot jeugdconcentratie en tegen nazistische opvoedingsmethoden.[21]

De algemene situatie onder de jeugd was echter somber volgens ‘Het Kompas’. Alleen de revolutionaire jeugd voerde zelfstandige actie, en dat was ‘zowel onze trots, als onze nederlaag tot dusver’.[22]

De jeugd had zich niet verzet tegen de arbeidsdienstplicht en bezocht de bioscopen, hoewel Joden daarin werden geweigerd. Volgens ‘Het Kompas’ was het besef van de noodzaak van solidariteit met de zwaar getroffen groepen bij de jeugd minder ontwikkeld dan bij de ouderen:

‘Meer en meer gaat het er naar uitzien, dat de jongeren eerst de allerzwartste oorlogsellende, de bitterste armoede zullen moeten doormaken, alvorens tot actie te komen.’[23]

Desondanks bleef ‘Het Kompas’ hopen dat de jongeren de stuwende kracht zouden zijn in de strijd tegen fascisme, oorlog en kapitalisme. Voor de jongeren van het MJC zou dat in ieder geval opgaan. In juni 1941 werd het MJC opgeheven en werden de leden opgenomen in het MLL-Front. Het is de vraag of dat een grote verandering was; de indruk die men krijgt is dat het MJC niet meer was dan een groep jonge leden van het MLL-Front die een eigen krant uitgaven. Van juni 1941 tot het einde van de oorlog speelden deze jongeren nog een belangrijke rol in de illegaliteit. Vooral de Haagse groep jongeren vervulde een sleutelrol in het Comité van revolutionaire Marxisten, één van de organisaties die ontstond na het wegvallen van de leiding van het MLL-Front.[24]

Vermeldenswaard is tenslotte een artikel in ‘Spartacus’ van begin november 1941 met de sprekende titel ‘De nood der jeugd. Redt de jeugd! Jongeren, uw plaats is in het Derde Front’. Volgens dit artikel was de ‘noodtoestand’ van de jeugd een aanklacht tegen de maatschappij en de ouderen. De noodtoestand bestond er uit dat de Rotterdamse kinderpolitie ‘morele verslechtering, spijbelen, zwerven, misdadigheid, drankmisbruik, zedeloosheid bij de meisjes en geslachtsziekten’ signaleerde. Volgens ‘Spartacus’ was er sprake van een ‘verschrikkelijke verwording’ en een totale ontwrichting van het zedelijke en geestelijke leven. Kritiek had men op de kinderpolitie, die de jeugd wilde straffen, maar de oorzaken van de ontwikkelingen, de oorlog en het nazisme, niet blootlegde. Het was niet de taak van het MLL-Front om te zedenmeesteren, maar om de jeugd te redden, een socialistisch perspectief te geven, door een beroep te doen op de energie, moed en idealisme van de jeugd. De jeugd moest strijden en zich niet laten verleiden door de nog toegestane ‘platte vermaken’.[25]

Hieruit blijkt dat het MLL-Front (of in ieder geval de schrijver van dit artikel) niet vrij was van paternalisme ten opzichte van de jeugd en een bepaalde seksuele bekrompenheid; zeggen niet te willen zedenmeesteren, maar de jeugd wel willen redden is moeilijk anders te interpreteren.[26]

10.3 Het MLL-Front en de positie van vrouwen

Het MLL-Front verzorgde geen publicaties die speciaal voor vrouwen waren bedoeld; in de algemene uitgaven werd weinig aandacht besteed aan de positie waarin vrouwen door de bezetting terecht waren gekomen.

De schaarse keren dat het MLL-Front aandacht besteedde aan de positie van de vrouwen richtte het zich tot arbeidersvrouwen. Volgens ‘Spartacus’ van begin september 1941 konden vrouwen voor het ‘aankweken van de strijdbaarheid niet worden gemist’; de reden was dat zij het sterkst werden geconfronteerd met de problemen in de voedselvoorziening:

‘Zo komen in alle landen moeders tot het besef: “zij, de kinderen komen te kort”. Op haar beurt vernielt die waarneming het zenuwengestel van vele moeders’.[27]

Dat vrouwen het voedsel haalden waar het was, zoals op Duitse transportwagens, werd dan ook toegejuicht door het MLL-Front.[28] In dergelijke artikelen werd dus vooral gerefereerd aan vrouwen in de rol als moeder en huisvrouw. Niet te zeggen valt of de propaganda van het MLL-Front voor het vormen van comités in de wijken mede bedoeld was om voor vrouwen een mogelijkheid te scheppen zich op basis van hun specifieke problemen te organiseren.[29]

Iets meer over de opvattingen van het MLL-Front in deze kwestie kwam naar voren in de constatering in het Bulletin van begin november 1941 van de toename van de arbeid van vrouwen buitenshuis in het fascistische Duitsland:

‘Wat komt het fascisme zijn vroegere leuze “de vrouw naar het gezin” toch schitterend na. Niet dat wij voor deze leuze ook maar iets voelen.’[30]

Vrouwen hadden het recht een eigen taak in de maatschappij te kiezen, maar in het kapitalisme was vrouwenarbeid vaak de ergste uitbuitingsvorm.[31]

Het paternalisme dat ten aanzien van de jeugd werd geconstateerd kwam ook ten opzichte van vrouwen tot uiting; in ‘Spartacus’ van september 1941 werden fel afgekeurd

‘... die vrouwen en meisjes uit het volk, die op lichtzinnige manier voor afleiding gaan zorgen van de door dit land trekkende militairen van de Duitse weermacht, bij welk karwei het grote risico bestaat met weermachtskinderen te worden opgeknapt dan wel een venerische ziekte op te lopen.’[32]

Hoeveel vrouwen actief waren binnen het MLL-Front en wat hun plaats was binnen de organisatie is moeilijk te achterhalen. Volgens een globale schatting van Pieterson bedroeg het aandeel vrouwen in de RSAP in 1935 28 %. Ongetwijfeld betrof het in een groot aantal gevallen vrouwen die getrouwd waren met mannen die eveneens bij de partij waren aangesloten.[33] Over het percentage vrouwen in de illegaliteit bestaan geen cijfers, maar aannemelijk is dat dit lager was dan in 1935, omdat het MLL-Front veel meer dan de RSAP een kaderorganisatie was. In de Centrale Leiding zat één vrouw, Trien de Haan-Zwagerman.

Marjan Schwegman heeft op basis van een vergelijkend onderzoek naar een aantal illegale organisaties geconcludeerd dat binnen de illegaliteit geen doorbreking van rolpatronen is opgetreden ten aanzien van de vooroorlogse periode. De verhoudingen tussen de seksen waren voor een groot deel gelijk aan die van de desbetreffende milieus, met hun onderlinge verschillen, voor de oorlog. Wel werd met name in de latere oorlogsjaren veel ‘mannenwerk’ door vrouwen overgenomen, maar dit werd gedicteerd door praktische overwegingen van illegaliteit. Zo werd met name het optreden van vrouwen als koeriersters door de Duitsers niet verwacht.[34]

Mijn summiere gegevens bevestigen de hypotheses van Marjan Schwegman. Vrouwen waren een minderheid binnen het MLL-Front en ondervertegenwoordigd binnen de leidende organen. Volgens Thea Bloemsma , die in de latere oorlogsjaren een belangrijke rol speelde als koerierster van het Comité van Revolutionaire Marxisten, had ook het MLL-Front (en de RSAP) een sterk patriarchale inslag.[35] Karakteristiek is wellicht de oproep in ‘Spartacus’ van juni 1941 tot informatie over de werkverschaffing en de stemming onder de bevolking; daarin stond dat men zeer in het bijzonder iets verwachtte van ‘onze vrouwen’.[36]

Tot op zekere hoogte is er na de oorlog wel ontevredenheid geweest over de onderwaardering van het werk van vrouwen. In ieder geval geldt dit voor Thea Bloemsma.[37] Trien de Haan-Zwagerman was na de oorlog bestuurslid van de Nederlandse Vereniging voor Sexuele Hervorming (NVSH), die in het blad ‘Verstandig Ouderschap’ pleitte tegen de ongelijke seksuele moraal voor mannen en vrouwen. Wellicht zou men dit kunnen zien als een aanwijzing van ontevredenheid over de waardering van de rol van vrouwen.[38]

_______________
[1] ‘De Sovjet-Unie, de CPN en de oorlog’, in: Bull., no.6, half oktober 1940, 9.
[2] ‘Nederlandse arbeiders en Duitse soldaten’, in: Bull., no.10, januari 1941, 8-10.
[3] ‘Ontwaakt verworpenen der aarde’, in: Sp., no.3, begin maart 1941, 1-4; ‘A’dam tegen de naziterreur’, ibidem, 4; ‘En toch: het Derde Front’, in: Sp., no.4, eind maart 1941, 1-2.
[4] ‘Voorboden der revolutie’, in: Het Kompas, no.5, maart 1941, 1-2.
[5] Brief van ’t Hart aan A.H. Paape (RIOD), 10 september 1966, IISG, archief van ’t Hart, no.1, correspondentie.
[6] D.Schaap, ‘Henk Sneevliet, een leven voor de rode revolutie’, in: Het Vrije Volk, 18 april 1970. Dit artikel bevindt zich in het archief van ’t Hart, no.4, biografie Sneevliet.
[7] ‘Rosa en ...Willemien’, in: Sp., no.7, half mei 1941, 3.
[8] ‘Massaal en individueel verzet’, in: Sp., no.16, eind september 1941, 1-3; ‘Verscherping van de druk’, in: Sp., no.17, half oktober 1941, 1-3; ‘Onder het rode zoeklicht’, in: Sp., no.18, begin november 1941, 8-9; ‘Onder het rode zoeklicht’, in: Sp., no.22, begin januari 1942, 4; ‘Tijdbommen in Amsterdam. Naar massale actie’, in: Sp., no.24, half februari 1942, 3.
[9] Perthus, Sneevliet, 443.
[10] Zie ook Craipeau, ‘Les trotskystes français dans la Seconde Guerre Mondiale’, 161-162.
[11] Zie Pablo/Tichelman, Geschiedenis Vierde Internationale, 39-40; Prager, ‘Les trotskystes de Buchenwald’, 151-152; Les Congrès... 1940-1946, 117-118.
[12] Frankrijk: Craipeau, ‘Les trotskystes français dans la Seconde Guerre Mondiale’, 161-162; Joegoslavië: Mandel, Revolutionary Marxism Today, 164.
[13] Berendsen/Weeda, Uit de vonk..., 58.
[14] De uitdrukking is van Rein van der Horst, die voor het MLL-Front pamfletten onder Duitse soldaten verspreidde: interview Rein van der Horst.
[15] Berendsen/Weeda, Uit de vonk..., 59, 138n.
[16] ‘Aan de Nederlandse arbeidersjeugd’, in: Het Kompas, no.1, november 1940, 1.
[17] ‘Aan de vroegere AJC-ers’, in: Het Kompas, no.1, november 1940, 2; ‘Arbeidersjeugd, waar is je plaats?’, in: Het Kompas, no.5, maart 1941, 4, citaat ibidem.
[18] Interview Thea Bloemsma; interview Rein van der Horst.
[19] Zie bijvoorbeeld Circulaire aan de vijfmanschappen, IISG, archief Schouten, no.18a, Richtlijnen en circulaires Derde Front. Deze circulaire is ongedateerd, maar is geschreven in de herfst van 1941.
[20] ‘De jeugd’, in: Het Kompas, no.4, februari 1941, 3.
[21] Zie Br.Jv., no.12, ‘In nieuwe banen?’; ‘Nationale Jeugdconcentratie’, in: Het Kompas, no.6, april 1941, 1-2.
[22] ‘De positie van de jeugd’, in: Het Kompas, no.7, mei 1941, 6.
[23] Ibidem. Volgens Thea Bloemsma speelde het ontbreken van onafhankelijke jongerenorganisaties een belangrijke rol in de passiviteit van grote delen van de jeugd: interview Thea Bloemsma.
[24] Het zijn vooral mensen uit deze groep Haagse jongeren die ik heb geïnterviewd (Thea Bloemsma, Rein van der Horst, Herman Drenth, Andries Dolleman, Willy Dolleman). Andere mensen uit deze groep waren T.Jansen, Antoine Dolleman, W.Tieleman, F.Eggelink en H.Combrink; zie interviews met bovengenoemde personen.
[25] Artikel in: Sp., no.18, begin november 1941, 1-4.
[26] Santen, Sneevliet, rebel, bevat meerdere voorbeelden van een dergelijke houding ten aanzien van geboortebeperking en homoseksualiteit.
[27] Citaat: ‘De greep van de oorlog knauwt’, in: Bull., no.9, half december 1940, 4.
[28] Zie ‘Honger dreigt: Doelmatig verzet tegen de honger’, in: Sp., no.7, half mei 1941, 2; ‘Manifest van het Derde Front. Na 15 maanden overheersing...’, in: Sp., no.14, begin september 1941, 1-2; ‘Massaal en individueel verzet’, in: Sp., no.16, eind september 1941, 1-3.
[29] Dit werd door de Vierde Internationale wel gedaan: zie ‘Thèses sur la liquidation de la deuxième guerre impérialiste en la montée révolutionnaire’, in: Les congrès...1940-1946, 193-231.
[30] ‘Economie en politiek’, in: Bull., no.25, begin november 1941, 9.
[31] Ibidem, 8-10; zie ook ‘Economie en politiek’, in: Bull., no.8, december 1940, 5-6.
[32] ‘Onder het rode zoeklicht’, in: Sp., no.16, eind september 1941, 6.
[33] Pieterson, Het revolutionaire socialisme, 147; interview Thea Bloemsma.
[34] Marjan Schwegman, Het stille verzet, met name 82-89.
[35] Interview Thea Bloemsma.
[36] ‘Van de redactie’, in: Sp., no.9, half juni 1941.
[37] Interview Thea Bloemsma.
[38] Bestuurslidmaatschap T.de Haan-Zwagerman: Brief van ’t Hart aan L.E. Winkel (RIOD), 29 december 1951, IISG, archief van ’t Hart, no.12, materiaal boek over illegale pers RIOD; opstelling NVSH deze periode: Schwegman, Het stille verzet, 87.