Albert De Coninck
España - Belgen in de Internationale Brigaden
Hoofdstuk 7


Naar de ‘definitieve’ slag

Op 6 december 1936 had reeds een geheime conferentie plaats gegrepen te Rome onder voorzitterschap van Mussolini met generaal Roatta en van Duitse zijde admiraal Canaris.

Grote hoeveelheden troepen en wapens werden kort daarop in de haven van Cadiz aan wal gezet. Duitse en Italiaanse duikboten werden in de Middellandse zee geconcentreerd. Een grootscheeps operatieplan was op punt gezet.

Om de ‘Spaanse kwestie’ voorgoed van de baan te helpen, werden drie grote aanvalsplannen uitgewerkt. Men zou de ganse zuidkust veroveren en van Málaga over Alicante Valencia moeten bereiken. Eens dat Málaga zou gevallen zijn, zou een aanval ten zuiden van Madrid worden ingezet met het doel de grote verbindingsweg Madrid-Valencia af te snijden en daarop zou een derde offensief vanuit Guadalajara vertrekken dat in een minimum van tijd de val van Madrid tot een feit moest maken.

Málaga

De republikeinse eenheden die het front van Málaga verdedigden, met een totaal effectief van ongeveer 15.000 man, bevonden zich na zes maanden oorlog in dezelfde precaire organisatietoestand als bij het begin der vijandelijkheden.

Zij moesten de strijd in het hooggebergte aangaan zonder winterkledij en geschoeid met ‘espadrillen’. Generaal Asensio Torrado, die de rechterarm van Largo Caballero was, in het ministerie van oorlog, had niets ondernomen om het front van Málaga van wapens, munitie of uitrusting te voorzien.

De dringende verzoeken om uitrusting van Generaal Martïnez Calvera — die stafoverste was op het Málagafront — werden door Asensio Torrado doorgezonden aan de minister van bewapening die, en dat wist Asensio, zich niet in het land bevond, maar voor besprekingen in de Sovjet-Unie was.

Ten noorden van Málaga werden negen gemotoriseerde bataljons van de Italiaanse zwarthemden geconcentreerd, met als bevelhebber generaal Roatta. De troepen waren in hoofdzaak uitgerust met tanks en pantserwagens.

Málaga was verdedigd door milities onder bevel van generaal Vilalba.

Toen op 3 februari de aanval op Málaga begon, stootte deze aanvankelijk op een hevige weerstand. Maar wanneer op 4 februari de Italiaanse tanks in actie kwamen en de frontlinie doorbraken, ontstond er paniek in de republikeinse rangen. Op 6 februari stonden de Italiaanse fascisten op de hoogten die de weg naar Almeria beheersen.

Generaal Vilalba, alhoewel loyaal tegenover de Republiek, had een veel te klassieke vorming om de techniek van een volksoorlog onder ogen te kunnen nemen. Van zodra Málaga onder kanonvuur lag gaf hij bevel tot evacuatie.

Twee bataljons onder leiding van de communistische arts Bolivar probeerden de situatie te keren. De 6e Brigade onder bevel van Gallo, versterkt door het internationale bataljon ‘Tchapaiëv’, werd in haar opmars sterk gehinderd door de enorme vloed vluchtelingen. Op 8 februari viel Málaga in handen der Italiaanse fascistische troepen.

Duizenden burgers die in de richting van Almeria trokken werden van op zee door de Spaanse kruisers Canarias, Baleares en Velasco, beschoten. Vanuit de lucht bombardeerde de Italiaanse luchtmacht de vloed van vluchtelingen. De kustweg lag bezaaid met honderden doden, vrouwen, kinderen en soldaten.

Ten oosten van Motril brachten de 6e Brigade en het bataljon Tchapaiëv de fascistische opmars tot staan.

Ondertussen waren fascistische colonnes vanuit Granada opgerukt in de richting van Almeria.

Het ‘Tchapaiëv’-bataljon voerde een operatie uit die enig is in de militaire geschiedenis. Het bataljon marcheerde het massief van de Sierra Nevada in, en over de gletsjers trekkende op 3.200 meter hoogte, vielen zij onverhoeds de vijand op het lijf, bevrijdden 800 ingesloten republikeinen, veroverden, na de vijand uiteengedreven te hebben, een belangrijke buit aan materiaal en levensmiddelen en trokken zich daarna terug in het haast ontoegankelijk gebergte van de Sierra Nevada.

De omstandigheden van de val van Málaga lokten in de republikeinse zone heel wat protesten uit. Largo Caballero werd verplicht Asensio Torrado te ontslaan, waarna deze voor de krijgsraad werd gedaagd. De straf die Asensio Torrado opliep was: “Verbod van nog enige militaire post te bekleden tot het einde van de oorlog.”!

Largo Caballero benoemde als opvolger van Asensio zijn vriend Baraibar, redacteur aan het blad ‘Claridad’, maar zonder enige competentie in militaire zaken!

De slag van Jarama

De Jaramarivier heeft haar bronnen in de bergketens van Guadarama en Somosiera. Van daaruit stroomt zij zuidwaarts ten oosten van Madrid in de richting van de Taagvallei. Bij de stad Aranjuez vloeit zij in de Taag. Wegens het groot waterdebiet in de winter vormt de rivier, vanuit militair standpunt, een betrekkelijk belangrijke hindernis en zo was het bezit der bruggen over de Jarama van groot belang. De Jaramabruggen bevonden zich: de eerste bij de grote baan en spoorweg Madrid-Valencia, daar waar de Manzanaresrivier in de Jarama vloeit, de Argandabrug genoemd; de tweede, de Pindoquebrug, bevond zich op een vijftal kilometer meer zuidwaarts. Verder waren er nog twee bruggen, deze van San Martin de la Vega en meer zuidwaarts de brug van Titulcia.

Het objectief van het Jarama-offensief, dat door de Italiaans-Duitse staf was uitgewerkt, was van tweeërlei aard: het plan beoogde ten eerste de verbinding van Madrid met de Levante af te snijden, en ten tweede, over te gaan tot een volledige omsingeling van de hoofdstad, en de troepen van Madrid te vernietigen. Het republikeins commando was op de hoogte geraakt van de voorbereidende activiteit van het fascistisch commando op dit front.

De republikeinse militaire bevelhebbers namen zich voor, het initiatief aan de fascistische legers te ontrukken. Zij begonnen een reserve van 15 Brigaden te verzamelen om een offensief te ontketenen tegen de vijandelijke hoofdmacht in de richting van Pinto en San Martin de la Vega.

Het fascistisch commando, ingelicht door leden van de 5e colonne, was op zijn beurt in kennis gesteld van de republikeinse plannen.

Het republikeins offensief was vastgelegd voor 12 februari. Maar op 6 februari gingen de Franco-troepen tot de aanval over. Op dat ogenblik was de organisatie van de 15 Brigaden nog niet beëindigd. Sommige bataljons waren nog niet volledig samengesteld, andere hadden nog geen artillerie. De meeste hadden het front nog niet vervoegd.

De effectieven van de aanvallende Franco-troepen overschreden een legerkorps en vormden aldus de grootste groep die tot nu toe tot de aanval was overgegaan. Zij bestonden uit 28 bandera’s van het Vreemdelingenlegioen en Marokkaanse Tabores; 25 eskadrons van de Marokkaanse cavalerie, Duitse tankeenheden en artillerie, het Portugese Legioen en een Ierse eenheid. Het merendeel van het Iers legioen sneuvelde in deze slag. Het Ierse legioen telde 600 man en stond onder leiding van generaal O’Duffy die in Ierland leider was van de fascistische ‘Blauwhemden’.

Het offensief brak los op een front van 16 km vanaf de Manzanaresrivier in het noorden, tot Titulcia in het zuiden. Deze sector was verdedigd door vier republikeinse bataljons van elk 400 man. Het offensief duurde onafgebroken van 6 tot 8 februari ‘s avonds. Gedurende deze drie dagen waren de Franco-troepen bij San Martin de la Vega tegengehouden, doch op de noorder- en zuiderflank van het front waren zij de Jaramarivier genaderd. Op 9 en 10 februari werden geen aanvallen gedaan.

Op 11 februari bij dageraad was een groep Marokkaanse Tabores tot bij de brug Pindoque geslopen en ze overvielen met dolkmessen de wachten, waarop onmiddellijk de cavalerie over de brug stormde. Op 12 februari bevonden zich reeds 9 vijandelijke bataljons, 40 kanonnen en een twintigtal tanks op de linkeroever van de Jarama. Het bruggenhoofd dat gevormd was, had een breedte van ongeveer 8 kilometer en een diepte van 2 à 3 kilometer.

Vanuit dit bruggehoofd werden de aanvallen nu gericht op Arganda en Morata de la Tajuña. Hevige gevechten laaiden op 13 februari op.

Aan het bruggehoofd had nu het internationale bataljon ‘Garibaldi’ stelling genomen en kon door een sterk geconcentreerd vuur elke uitbraak uit het bruggehoofd tegenhouden.

Op andere plaatsen van het Jaramafront hadden de republikeinen offensieve acties ontketend teneinde de druk van het bruggehoofd in de richting van Arganda te verzwakken.

Aan de Argandabrug had zich ondertussen een uiterst bloedige slag afgespeeld. Het bataljon André Marty (voornamelijk Franse ‘Internationalen’) was omsingeld en moest een charge van de Marokkaanse cavalerie ondergaan, waarbij bijna het ganse bataljon gedood werd. Hierop kwam het Poolse bataljon ‘Dombrovski’ ter hulp om de Argandabrug te verdedigen.

Tijdens de gevechten aan het Jaramafront kwam de nieuw gevormde 15e Internationale Brigade aan. In de 15e Brigade bestond het eerste bataljon voornamelijk uit Engelsen en droeg de naam van een Indische communist ‘Saklatvala’, maar in de omgang sprak men gewoonlijk van ‘het Engelse bataljon’. Commandant was Tom Wintingham en politiek commissaris de Schot George Aitken. Onder het ‘Engels bataljon’ waren er nog een 60-tal Cyprioten, een Abessiniër[1], een Australiër, een Jamaicaan, een Zuid-Afrikaan en een Cubaan.

Het tweede bataljon was het bataljon ‘Dimitrov’, merendeels uit Balkanners samengesteld, en 160 Grieken. Het bataljon ‘6 februari’, was samengesteld uit Fransen en Belgen. Het bataljon ‘Abraham Lincoln’ was Amerikaans, waaronder vele zwarten. (Het waren die Amerikanen die wij, ‘de Mechelaars’, hadden opgewacht te Figueras). De 15e Brigade zou haar ‘vuurdoop’ ondergaan op het Jaramafront.

Het was het Engelse bataljon dat de zwaarste gevechten zou meemaken. Zij verdedigden een hoogte die men ‘de berg van de zelfmoord’ noemde. Gedurende zeven uur ondergingen zij een artilleriebombardement en het geschut der mitrailleurs vanop de nabijgelegen hoogte van Pingaron. Een der mannen van het bataljon dichtte later:

De dood kwam langs de olijfbomen
en koos zijn mannen uit.
Zijn loden vinger wees aan
onverbiddelijk ...

‘s Avonds, nadat Lister hen ter hulp gekomen was en de hoogte van Pingaron met een bajonetaanval had veroverd, telde het 600 man sterke bataljon nog 225 overlevenden.

Ook het Amerikaanse bataljon, aangevoerd door de achtentwintigjarige communist Robert Merriman, professor aan de Universiteit van Californië, zoon van een houthakker, kende grote verliezen.

In het Amerikaanse bataljon waren vele studenten en zeelui. Zij vochten bij San Martin de la Vega. Ondanks hun onervarenheid, — niemand onder hen was soldaat geweest — vochten zij als leeuwen. Onder de 550 man tellende Amerikaanse groep vonden er 120 de dood, 175 waren gekwetst.

Jaramaslag

Kroniekschrijvers van toen vergeleken de gevechten bij de Jarama met deze van de slag aan de Marne tijdens de eerste wereldoorlog.

De eerste fase van het gevecht liep op 14 februari ‘s avonds ten einde. Maar de slag was nog niet afgelopen.

Zo de republikeinen en vooral de Internationalen zware verliezen hadden geleden, in de fascistische gelederen was een ware slachting aangericht.

Het feit dat het Franco-commando op 14 februari ‘s avonds het offensief tot stilstand bracht, moet verklaard worden wegens de praktische uitputting van de eenheden. “Bij het vallen van de avond hielden de gevechten op. De balans van onze gevallenen was indrukwekkend. Het hospitaal van Pinto was overvol met gekwetsten en velen waren reeds overgebracht naar Grinon.” [2]

In volle gevechten waren de republikeinen overgegaan tot de reorganisatie van het commando. Alle troepen werden onder het bevel van Miaja geplaatst, met stafoverste Vicente Rojo.

De troepen van het front Arganda-Titulcia werden in één operatieve formatie gegroepeerd onder de naam ‘zuidelijke groep’, met als bevelhebber luitenant-kolonel Ricardo Burillo. De troepen die langs de Manzanares opgesteld stonden, vormden de ‘noordelijke groep’ en kwamen onder bevel van Modesto.

Op 17 februari ging het republikeinse leger tot een tegenaanval over. Zij veroverden het meesterschap in de lucht. ‘De Russische jagers keerden de lucht schoon’.

Het was de ‘noordelijke groep’ die de aanval begon in de richting van de hoogte van la Marañosa, die westelijk van de Jarama gelegen is, op een drietal kilometer achter de Pindoquebrug.

Het voornaamste doel van de aanval van de noordelijke groep was de grootst mogelijke hoeveelheid Franco-troepen te laten wegtrekken uit de westelijke sector van de Jaramarivier. Zulks gebeurde dan ook inderdaad. Het Franco-commando zag zich verplicht twee bataljons infanterie en vijf eskadrons cavalerie van het westelijk Jaramafront naar de noordelijke sector over te brengen. Op de 21e februari viel dan de zuidelijke groep het bruggehoofd op de Jarama aan. De belangrijkste gevechten gingen om de strategische hoogte El Pingarron. De heuvels werden ingenomen, opnieuw door bajonetaanvallen van de divisie Lister.

De gevechten op het Jaramafront duurden tot 28 februari, waarna het front gestabiliseerd werd. Het strategisch objectief van de fascistische aanval werd niet bereikt. De franquistische verliezen waren buitengewoon hoog. Volgens de chef van de Franco-luchtmacht, Alfredo Kindelan,[3] verloren het Legioen en de Moorse troepen de helft van hun effectieven.

Ook de republikeinse verliezen waren zwaar. De Internationale Brigaden betaalden eveneens een zware tol. Het Noord-Amerikaanse bataljon ‘Abraham Lincoln’, dat op het Jaramafront zijn vuurdoop onderging, had zeer zware verliezen geleden. De Engelse protestantse dominee Hilliard en de Engelse schrijver C. Caldwell vielen bij de eerste gevechten. Onder de Belgische gesneuvelden van de Internationale Brigaden waren de reeds genoemde Mechelaars Puttemans en Rauwoos, René Fumière, mijnwerker uit Carnières, Bertje Gueens uit Antwerpen, Louis Cornand en Kamiel Van Rentegem uit Aalst en nog vele anderen.

In een in 1937 door enkele Vlaamse vrijwilligers geschreven brochure[4] lezen we over de dood van Louis Cornand:

“Het was de bloedige slag van de Rio Jarama. Onverschrokken hield hij met een paar makkers tot het laatste oogenblik stand. Pas toen de laatste tanks, die de troepen dekten, voorbij hem reden en hij dus niets meer kon blijven doen, sprong hij op één van hen, stelde zich schoor achter den gevechtstoren en vuurde zo op de vijandelijke tirailleurs. Dit is het gevaarlijkste wat er bestaat, want het hevigste vuur gaat immers naar deze tuigen. Cornand werd door meerdere kogels getroffen en stortte van de tank neer. De aanvalsgolf passeerde over hem...”

Over Bertje Gueens:

“14 februari 1937 ... Onze sector ligt tussen de heuvelen bij de grote baan naar Valencia, die de Duits-Marokkaanse troepen willen afsnijden. We gaan het witte huis bestormen, het laatste strategische punt, dat daar voor ons op de hoogte ligt. Alles is in spanning. En voorwaarts ... met geladen geweren en handgranaten, stormen de Vlamingen de heuvel op. En Berten wijd vooraan. Plots breekt zijn stormloop, hij wankelt, doet moeite recht te blijven, maar zakt ineen. Twee kogels sloegen hem neer. Onze Bert was op slag gedood...”

De slag aan de Jaramarivier had voor de franquisten slechts een lichte terreinwinst opgebracht. De verbindingsbaan van Madrid met Valencia bleef in republikeinse handen. De verovering van de stad Alcalá de Henares die de omsingeling van Madrid had moeten bezegelen, was uitgebleven. Het republikeinse leger en zijn commando had zijn organisatie en zijn strijdcapaciteit opgedreven.

Het resultaat van het Jaramagevecht had ook zijn weerslag op het politieke vlak. In bepaalde kringen van de republiek, waar na het verloren gaan van Málaga, demoralisatie was opgetreden, vatte men opnieuw moed. Politiek en militair was de republiek gesterkt uit deze nieuwe beproeving gekomen.

Bij de Asmogendheden, Italië en Duitsland, trok men uit de Jaramaslag verkeerde gevolgtrekkingen. Men schreef de nederlaag op het Jaramafront toe aan het feit dat men in hoofdzaak Moorse troepen en legionairs in gevecht had gebracht. Daarom zouden aan de nieuwe slag die men voorbereidde, de gemotoriseerde eenheden van het Italiaanse leger deelnemen en gesteund worden door het Condorlegioen. De generaals Raotta en Sperrle stelden het plan van de operatie op die tot de uiteindelijke val van Madrid moest leiden.

Tijdens het Jarama-offensief bevond ik mij nog te Albacete waar ik moest wachten op mijn benoeming in de ‘Brigada especial’. Deze benoeming kon alleen gebeuren door het ministerie van oorlog. In afwachting kwam ik terecht op het Politiek Commissariaat en later voor korte tijd op de cartografische dienst van de Algemene Staf der Internationale Brigaden.

Op het Politiek Commissariaat leerde ik o.m. Francois Billuox kennen, politiek commissaris der Fransen, Paul Janke (een pseudoniem waarschijnlijk) voor de Duitsers, Kerrigan voor de Engelssprekenden, Kirtscheff voor de Balkanners, een Italiaans commissaris, een Spanjaard en Joseph Leemans uit Verviers. Deze laatste lag op dat ogenblik met longontsteking te bed.

Dat was de Politieke Staf. André Marty kwam daar slechts af en toe. Hij vertoefde meer op de Militaire Staf.

Daar waren nog enkele andere kameraden en o.m. een Albanees wiens naam ik mij niet meer herinner. Hij was een man met een grote cultuur en kennis van verschillende talen. Hij was opsteller van de krant der Brigaden. Hij werd geholpen door een jonge Fransman, die toen 16 à 17 jaar moet geweest zijn en die zich te Parijs tussen de ‘Internationalen’ had gemengd en zo in Spanje was terecht gekomen. André Marty weigerde hem, gezien zijn jeugdige leeftijd, naar het front te laten vertrekken. Deze jongen was ons bekend als ‘Pierrot’. Later zou hij in de Franse weerstand de beroemde kolonel Fabien worden en in 1944 in de slag van de Ardennen sneuvelen aan het hoofd van zijn troepen. Over ‘Pierrot’ las ik later nog met ontroering artikels in ‘Presse nouvelle Hebdomagazine progressiste juif’. Men verhaalde daarin hoe Pierrot met de Joodse bevolking van zijn wijk omging en een groot deel van hen later in de Franse weerstand betrok. Later, is hij toch naar het front in Spanje getrokken en werd zwaar gekwetst door een mitrailleur.

Die dagen waren nog meerdere ‘Internationalen’ te Albacete toegekomen die vervolgens de nieuwe 15e Internationale Brigade gingen vormen.

Op 11 februari om 8 uur ‘s avonds, luchtalarm! Reeds hoorden we de eerste bommen in de verte inslaan. Het bombardement dat vijf uur zou aanhouden, beoogde de basis en de Staf van de ‘Internationalen’ te treffen om aldus eventuele versterkingen voor het Jaramafront uit te schakelen.

We kregen bevel ons in het stafgebouw te verzamelen. Met Pierrot, de Albanees, een Algerijn en nog een paar andere ‘Internationalen’ kwamen we door de bommenregen in het stafgebouw toe. In de kelders vonden wij André Marty, met nog enkele officieren, en een hoop burgers, vrouwen en kinderen die onderdak in de kelders hadden gezocht.

Wij hoorden het scherpe fluiten van de vallende bommen en hun inslag deed als het ware het stafgebouw wankelen. De officieren stelden André Marty voor, hem uit Albacete te evacueren, maar hij weigerde. Nadat er gemeld werd dat er reeds heel wat huizen ingestort waren en er meer dan waarschijnlijk vele gewonden en doden waren, vertrokken we uit het stafgebouw om te helpen bij het ophalen van gekwetsten en doden uit de puinen. We moesten eerst het hospitaal bereiken om er een draagberrie te halen. We waren amper honderd meter buiten het stafgebouw of daar kwamen de bommen aangefloten. We lieten ons plat in de straatgoten vallen en na de inslag der bommen hoorde ik op korte afstand een salvo van plat Vlaamse ‘Godverdommes’. We sprongen op en zagen tussen het stof en in de duisternis een groep militairen bezig een gat te hakken in de gevel van een half ingestort huis om er ingeslotenen uit te bevrijden.

“Allo, wie kan er hier in het vloms vloeken?”

Iemand draaide zich om en kwam dichterbij.

“Godverdomme, Albert, gij hier?!”

“Mon!”

Het was Edmond Van den Heuvel uit Mechelen. We spraken vlug af voor ‘s anderendaags in de ‘Mercantil’, een clubhuis van de Internationalen. Voor de rest van de nacht trok ik met mijn Algerijnse gezel door de puinen, hier en daar roepend: “Allo! No heridos aqui?” (Allo, geen gekwetsten hier?)

‘s Anderdaags 12 februari trof ik Mon terug. Hij vertelde me dat hij voorlopig een officierscursus volgde te Pozio Rubio en weldra als luitenant naar het front zou gaan. Van de andere Mechelaars, Puttemans en Rauwoos, wist hij alleen dat ze ergens op het front stonden. Wij wisten niet dat zij daags tevoren gesneuveld waren nabij de Pindoquebrug op het Jaramafront.

Een paar dagen later kwam mijn benoeming in de ‘Brigada especial’, getekend door Largo Caballero, minister van oorlog.

Vooraleer mijn post te vervoegen, zou ik een ‘stage’ van een 8-tal dagen doen op de staf. Daar stond ik onder een andere Belg, een Waals architect en piloot. Ik heb deze man nog éénmaal terug gezien, na de oorlog. Sedertdien ben ik zijn spoor kwijt geraakt. Daar ik hem dus niet de toelating heb kunnen vragen of ik hem met zijn naam mocht vernoemen, heb ik dat hier ook niet gedaan. Deze stage bestond er in, de stafkaarten die op gedode of gevangen genomen Franco-officieren gevonden werden, te bestuderen. Nadien heb ik begrepen waarom al de kaarten die ik ‘te lezen’ kreeg er waren van de Sierra Nevada en Andalusië. Enkele dagen later vertrok ik met een Duitse kameraad in de richting van het zuiden, naar het stadje Jaén.

De avond tevoren had ik van Mon afscheid genomen aan het station van Albacete, waar hij met troepeneenheden inscheepte voor het front bij Madrid en in de slag van Guadalajara terechtkwam.

De slag van Guadalajara

Slag van Guadalajara

Op 5 maart 1937 telegrafeerde de Duitse ambassadeur te Rome aan zijn minister dat volgens mededeling van graaf Ciano, de troepenconcentratie ten noordoosten van Madrid de volgende dag zou beëindigd zijn. Het fascistische aanvalsleger was als volgt samengesteld:
Opperbevelhebber de Italiaanse generaal Mancini;
1e Italiaanse divisie ‘Zo wil het God’, generaal Rossi;
2e Italiaanse divisie ‘Llamas Negras’, generaal Coppi;
3e Italiaanse divisie ‘Plumas Negras’, generaal Nuvolari;
4e Italiaanse divisie ‘Littorio’, generaal Bergonzoli;
de 1e en 2e brigade der ‘Zwarte pijlen’;
1e divisie ‘Sofia’ (Spaans-Marokkaans), generaal Moscardo;
een afdeling vlammenwerpers;
222 kanonnen, 140 tanks en pantserwagens, 4.500 vrachtwagens, alle escaders bombardementsvliegtuigen van het Condorlegioen.
15.000 man van het bruggehoofd op de Jarama zouden door een aanval naar het noorden het Guadalajara-offensief ondersteunen.

Het operatieplan

Het plan van het offensief was in alle bijzonderheden voorbereid en steunde op het overwicht in vuurkracht en de snelle beweeglijkheid van de gemotoriseerde Italiaanse eenheden. Het offensief zou op een beperkt front losbarsten. Eens de bres geslagen, moesten alle krachten onder bescherming van de tanks in die bres geworpen worden. De stootgroep van de aanvalscolonne moest tijdens de opmars afgelost worden, teneinde een vlug ritme van de oprukkende troepen in stand te houden en snel Madrid te bereiken. De eenheden van Moscardo moesten de rechterflank dekken. De aanval zou op 7 maart vertrekken vanuit Algora, op 135 kilometer van de hoofdstad. Op 8 maart moest Brihuega genomen zijn, op 9 maart Torija en op 10 maart Guadalajara. Op 11 en 12 maart moest Alcalá de Henares veroverd zijn en op 13 maart de aanval op Madrid ingezet. Diezelfde dag zouden de troepen van het Jaramafront aanvallen en op 15 maart zouden de Italiaanse divisies Madrid binnenrukken.

Het politieke plan

Terwijl de militaire plannen van het ‘zegerijk offensief’ op punt werden gesteld, trof Mussolini de nodige politieke maatregelen. In het vooruitzicht van het Guadalajara-offensief, kwam te Rome de ‘Grote fascistische raad’ in geheime zitting bijeen. Na deze zitting vloog Farinacci, secretarisgeneraal van de Italiaanse fascio naar Sevilla en vandaar naar Salamanca, dat toen de ‘hoofdstad’ van de fascistische Spaanse staat was. De missie waarmee Farinacci belast was bleef geheim en zelfs de Italiaanse ambassadeur bij Franco, Roberto Cantalupo, werd buiten de zaak gelaten.[5]

Te Salamanca werd Farinacci dadelijk door Franco, de falangistische en de carlistische leiders ontvangen. De gesprekken liepen over de totale fascinatie van Spanje volgens Italiaans model. In naam van Mussolini presenteerde Farinacci een prins van het huis van Savoie voor de troon van Spanje. De kandidaat was de hertog van Aosta, dezelfde die tijdens de jongste wereldoorlog koning van Kroatië zou worden.

Het offensief begon in de vroege morgenuren van 8 maart. De sector van Guadalajara vormde op dat ogenblik de zwakste schakel van het centrale front rond Madrid. De republikeinse frontlijn was nauwelijks versterkt. Vijf onvolledige en slecht bewapende brigades, gesteund door 15 kanonnen, bezetten er het front.

Van zodra de aanval begon werd het republikeinse front doorbroken en op 9 maart werd Brihuega ingenomen door de Italiaanse voorhoede. Mussolini telegrafeerde zijn gelukwensen aan de generaals Roatta en Mancini. Farinacci, overtuigd dat de Italiaanse troepen over weinige dagen Madrid zouden veroveren, vervoegde het front van Guadalajara. Waarschijnlijk wilde hij de triomfantelijke intocht in Madrid niet missen. De fascistische aanvallen werden verder gezet, weerszijde van de as gevormd door de grote baan Madrid-Zaragoza. Op 11 maart veroverden de fascistische troepen Trijueque.

Op de linkerflank van het republikeinse front viel Moscardo aan. Tegenover zich vond hij republikeinse eenheden onder bevel van kolonel Rubio, die eens kapitein van de Guardia de Asalto te Alicante was.

De toestand was voor de republiek buitengewoon ernstig en de centrale legerstaf haalde troepen uit andere frontsectoren weg en organiseerde ze als vierde legerkorps onder bevel van kolonel Jurado van het geregeld leger. Dit legerkorps bestond uit drie divisies: de ‘divisie Lister’, waaraan, buiten vier Spaanse Brigaden, de 11e en 12e Internationale Brigaden werden toegevoegd; de 12e divisie onder Nino Nanetti; de 14e divisie onder Cipriano Mera. Hierbij kwamen nog een brigade tanks en twee regimenten cavalerie. De snelle vorming van het 4e legerkorps, dat in de nacht van 11 op 12 maart op het front toekwam, was op zichzelf reeds een bewijs van de snelheid van beslissing en de organisatiecapaciteit die de republikeinse legerleiding nu had verworven.

In die nacht van 9 op 10 maart worden de eenheden van de divisie Lister samengetrokken in de bossen op de baan Torija-Brihuega waar ook reeds de 12e Internationale Brigade onder bevel van Lukacz was aangekomen.

11 maart 1937

Bij het opkomen van de dag is de hemel grauw en hangen de wolken laag. Desondanks verschijnen spoedig de laagvliegende ‘Ratas’ die de fascistische colonnes beschieten en de in reservestelling liggende eenheden te Almadrones bombarderen.

Pas zijn de vliegtuigen voorbij of de bataljons van de 2e Brigade gaan ten aanval in de richting van Trijueque. Bevelhebber is de Spaanse communist Pando die zich reeds met zijn bataljon met roem had overladen in de verdediging van Madrid, te Villaverde en de brug van San Fernando. Het waren ook deze bataljons die op het front van Jarama de hoogte van El Pingarron bij bajonetaanval hadden genomen. Weldra bereikt de 2e Brigade Trijueque, maar wegens de grote vuurkracht der Italiaanse fascistische eenheden wordt met de stormaanval gewacht tot de republikeinse artillerie geconcentreerd vuur op Trijueque heeft gericht.

Na versterking te hebben gekregen van de 11e Internationale Brigade komt de stormaanval los en wordt Trijueque heroverd op 13 maart. In deze aanval viel het legendarische Spaanse meisje Antonia Portera, mitrailleur van het 1e Bataljon der 2e Brigade. Ze werd te Trijueque met militaire eer begraven. Ze was geen volle 18 jaar oud.

Diezelfde morgen van 12 maart ging de 12e Internationale Brigade ten aanval op de rechterflank in de richting van Brihuega. Hieraan werd deelgenomen door de bataljons ‘Thälmann’, ‘Dombrovski’ en ‘Garibaldi’. Het ‘Garibaldi’-bataljon, waaraan twee Frans-Belgische compagnies waren toegevoegd, zwenkte links af om Palacio de Ibara te omsingelen en te veroveren. De divisie Lister ging recht op Brihuega af, de baan naar Zaragoza als as nemende. De 14e divisie zwenkte naar rechts in de vallei van de rio Tajuña. Op de uiterst linker flank ging de 12e divisie de troepen van Moscardo tegemoet.

Terwijl de 2e Brigade, na de verovering van Trijueque, doorstootte naar Casa del Cobo en verder in de richting van Ledanca en daarmede een belangrijke wig in de aanvallende legers had gedreven, had het ‘Garibaldi’-bataljon Palacio de Ibara omsingeld en het ganse Italiaanse garnizoen gevangen genomen (14 maart).

In deze gevechten viel o.m. mijn goede vriend Karel Willems, die eind januari uit Mechelen was vertrokken.

De divisie Lister was ondertussen verder opgerukt in de zone van Brihuega en was met de omsingeling van de stad begonnen.

Al deze operaties hadden de offensieve actie der fascistische troepen gebroken, zodat ze nu in verdediging dienden te gaan. Het initiatief der operaties kwam nu in republikeinse handen.

De 15e, 16e en 17e maart hadden op het ganse front slechts gevechten van lokaal belang plaats. De 17e maart werden in alle eenheden door de politieke commissarissen toespraken gehouden ter herdenking van de Parijse Commune. De 18e maart, verjaardag van de Commune, brak een nieuw offensief tegen de fascistische stellingen los. De tankeenheden van Pavlov voltooiden de omsingeling van Brihuega. Dezelfde dag werd de stad veroverd.

De verwarring onder de Italiaanse fascistische divisies was nu volledig. Terugtrekkenden van de divisie ‘Zwarte vlammen’ horen links en rechts geroep in het Italiaans. “Waarom schieten jullie op ons”, vraagt de bevelvoerende officier der ‘Zwarte vlammen’. “Wij zijn het Garibaldi-bataljon!”, wordt geantwoord, “Geef u over, Spanje is geen Abessinië!” En zo gebeurt het: ‘De Zwarte vlammen’ geven zich over. De wegen liggen bezaaid met achtergelaten materiaal. Groepen verkleumde (het is -12°) terugtrekkende soldaten geven zich over aan de republikeinse eenheden.

Op 21 maart herovert de 12e republikeinse divisie op de linkerflank Jadraque. De divisie Lister bereikt de oude frontlijn vanwaar op 8 maart het fascistisch offensief was vertrokken. Het Italiaanse expeditiekorps is vernietigd. De Italiaanse generaal Roatta verzoekt Franco om hulp. De Italiaanse ambassadeur dringt bij Mussolini aan om in dezelfde zin bij Franco tussen te komen.

Maar ook de republikeinse troepen zijn uitgeput. Sedert anderhalve maand zijn zij in gevecht, te Madrid, daarna op het Jaramafront en vervolgens op het front van Guadalajara. Het ministerie van oorlog had niet voor reserves gezorgd. De algemene mobilisatie was nog niet afgekondigd. Deze tekortkomingen beletten het republikeins commando het succes tot het uiterste uit te buiten. Het was één der momenten waarin de republiek bij gemis aan reserves er niet kon in slagen de kansen van de oorlog een beslissende wending te geven.

Over de slag van Guadalajara leverde onze strijdmakker Willy De Coninck, uit Diest, die lid was van de staf der 11e internationale brigade, een getuigenverslag dat we hier laten volgen.

“Deze bijdrage is enkel bedoeld als een beknopt ooggetuigenverslag betreffende het aandeel van de 11e Internationale Brigade in de slag van Guadalajara.

Na een wel zéér korte rustperiode in Murcia, was de 11e Brigade begin februari 1937 in alarmtoestand gebracht en in spoedtempo vervoerd naar het front van Jarama, op een 30-tal kilometer ten zuidoosten van Madrid. Gedurende ongeveer drie weken woedde daar een van de meest belangrijke veldslagen van de ganse Spaanse Oorlog, belangrijk omwille van het aan weerszijden deelnemende aantal troepen; belangrijk ook omdat, voor de eerste maal ook langs republikeinse zijde, een massaal gebruik werd gemaakt van artillerie en luchtwapen, zodat we mogen gewagen van een werkelijke materiaalslag; belangrijk ook, helaas, voor de talrijke verliezen die aan beide zijden op circa 20.000 mogen geschat worden.

Tenslotte was de slag van de Jaramavallei van buitengewoon groot belang omdat aldaar, na een eerste poging bij de universiteitswijk en een tweede poging bij Las Rosas, Franco er voor de derde maal niet in slaagde Madrid te omsingelen en aldus tot de overgave te dwingen. En dat, niettegenstaande de inzet van 40.000 man, een hondertal pantserwagens, ontelbare kanonnen en een sterke luchtmacht. Als tegen einde februari de uitputting van de manschappen en een persisterende mist alle verdere activiteiten onmogelijk maken, is Franco voor de derde maal in zijn opzet mislukt. Wat méér is: de balans schijnt eindelijk op een duidelijke wijze over te hellen naar de Republiek.

Speculerend op de moeheid van de republikeinse eenheden, oordeelde Mussolini dat het geschikte moment gekomen was om, door een groots opgezet offensief, de frontlijn te doorbreken en aldus Madrid te isoleren. Om dit doel te verwezenlijken bekwam hij van Franco dat de Italiaanse generaal Mancini het opperbevel kreeg over het front van Guadalajara.

Mancini voerde het bevel over vier volledige Italiaanse divisies van het Ejercito Italiano, dus van het officiële Italiaanse leger, in totaal ongeveer 50.000 man. Hij beschikte bovendien over meer dan 200 kanonnen, een 140 tanks waarvan er vele uitgerust waren met vlammenwerpers, tientallen en tientallen vliegtuigen en bijna vijfduizend legercamions. Het was werkelijk een ‘gemotoriseerd’ legerkorps, in staat een blitzoorlog te voeren.

Vertrek naar het front en bij de artillerie

Die geweldige strijdmacht moest langsheen de grote verkeersweg Barcelona-Madrid het front doorbreken en dan, in een minimum van tijd, via Guadalajara en Alcalá de Henares, Madrid bereiken en overrompelen.

Op 8 maart ‘37 begint het: de zeer zwak bezette republikeinse stellingen worden gemakkelijk opgerold. Als een pletrol bolt het Italiaanse leger over de weg van Zaragoza naar Madrid. In één dag slaat het in het republikeinse front een bres van 30 km diep en op sommige plaatsen tot 40 km breed.

Brihuega en Trijueque worden veroverd. Op het einde van die eerste dag zijn de fascisten in plaats van 120 km nog slechts 80 km van Madrid verwijderd en, wat nog veel erger is, er is geen enkele georganiseerde weerstandsstelling om ze tegen te houden. De toestand is tragisch!

Op 9 maart, vroeg in de morgen, krijgt de 11e Brigade, die na haar zware verliezen in de Jaramaslag van het front teruggetrokken was, bevel op te rukken naar de bedreigde sector. Samen met de andere brigaden van de divisie Lister, waaronder de 12e Internationale Brigade, verzamelen zij in de omgeving van Torija, een vijftal km ten zuiden van Trijueque. In de nacht van 9 op 10 maart bezetten de bataljons van onze 11e Brigade geïmproviseerde stellingen in de bossen aan weerszijden van de steenweg van Torija naar Trijueque. Op aanvraag van Luis, de bevelhebber van de verkenningscompagnie, die weet dat ik goed op de hoogte ben van kaartlezen en oriëntatie, krijg ik de leiding van een kleine bijeengetrommelde groep vrijwilligers van de stafcompagnie om na te gaan of, aan onze rechterflank, de verbinding met de 12e Brigade verwezenlijkt is. Deze moet zich op een gelijkaardige wijze opgesteld hebben langsheen de weg naar Brihuega. In de donkere en koude nacht lukt het ons de stellingen van de 12e Brigade te lokaliseren. Door enkele kleine wijzigingen wordt een doorlopende linie gevormd, met de noodzakelijke reserveëenheden in tweede linie.

Op 10 maart is er enkel maar een drukke patrouilleactiviteit. Voor het eerst maken onze patrouilleurs van de verkenningscompagnie kennis met de Italiaans-fascistische interventiemacht. Het lukt hen zelfs een ganse patrouille zonder veel moeite gevangen te nemen. De gevangenen worden onmiddellijk naar Torija gebracht om er, in afwachting van hun ondervraging, opgesloten te worden.

Op 11 maart, onder een koude regen, komt de tweede Italiaanse aanvalsgolf. Maar het mirakel gebeurt: onze stellingen houden stand. De ganse Italiaanse aanvalslinie, speerpunt incluis, wordt tot staan gebracht. En weer volgt een ijzige nacht. Een natte sneeuw wisselt af met de regenbuien en maakt het er niet gezelliger om. Maar wij hebben geen tijd ons te laten verkleumen: “Heute früh greifen wir an!”, zo is het bericht dat vanuit de divisiestaf van Lister, via de staf van onze 11e Brigade en onze bataljonscommandanten, uiteindelijk de compagnies bereikt.

En inderdaad, in het grauwe morgenlicht ratelen ons, onder oorverdovend lawaai, eek groep republikeinse tanks voorbij. Zij openen de weg voor onze compagnies die oprukken naar Trijueque. De Italaanse artillerie geeft al wat zij kan om ons verder oprukken te stoppen. Een ogenblik lijkt het er op dat zij daarin zal gelukken. Maar dan begint achter ons een ander trommelvuur. Gierend en fluitend vliegen de projectielen over onze hoofden naar de vijand toe: het zijn onze republikeinse kanonnen. Nog nooit hebben wij iets dergelijks meegemaakt. Een ware regen van granaten valt op Trijueque en op de weg naar Zaragoza. Als de beschieting een einde neemt, volgt onmiddellijk onze aanval. En het wonder herhaalt zich: Trijueque wordt heroverd. Haveloos en verbijsterd geven de overlevende soldaten zich over na een kort maar heftig gevecht. De kans is gekeerd voor Mussolini! Zijn divisies zijn niet meer te herkennen. Zijn twee reservedivisies worden nog in de strijd geworpen maar brengen er niets meer van terecht.

Op 13 maart vernemen wij op de staf van de 11e Brigade dat de republikeinse tanks onder bevel van generaal Pavlov doorgebroken zijn en dat zij zelfs zijn doorgedrongen tot in Siguenza, 30 km achter de frontlijn.

Bij de Italianen hebben de koude, de ontmoediging en de demoralisatie hun werk gedaan: er ontstaat een ware paniek.

Op 18 maart herovert de 12e Internationale Brigade Brihuega. De volgende dag gaat de ganse divisie Lister in het offensief. Een groot aantal Italiaanse eenheden worden geliquideerd en het aantal gevangenen neemt zodanig toe dat er zich evacuatieproblemen stellen. Veel Italianen lopen naar ons over.

Onze Italiaanse kameraden van het Garibaldibataljon van de 12e Brigade bewerken hun landgenoten met luidsprekers: een nieuwe oorlog, de psychologische oorlog, is in volle gang. Het zijn inderdaad twee Italië’s die elkaars tegenstanders zijn: enerzijds het goed uitgeruste en bevoorrade fascistisch Italië, maar waarvan de soldaten de ideologische ruggesteun missen die nodig is om te kunnen volhouden, ook als het minder goed gaat; anderzijds het vrijheidslievende Italië van de geëmigreerde antifascisten, die niet alleen strijden voor de vrijheid van het Spaanse volk, maar ook voor het herstel van de democratie in eigen vaderland.

Ondertussen word ik naar Trijueque geroepen om mee te helpen bij de ondervraging van de krijgsgevangenen. Het is een miserabele groep: zij zijn totaal ontredderd en de angst staat op hun gelaat te lezen. Zij zijn blijkbaar volgepropt met leugenachtige gruwelverhaaltjes over de manier waarop de Spaanse republikeinen en hun internationale spitsboeven zich gedragen tegenover hun gevangenen. Zij kunnen het moeilijk geloven dat wij hen op een menswaardige wijze behandelen. Maar toch zien wij langzamerhand de angst wijken en dan krijgen zij hun gekende Italiaanse welsprekendheid terug. Zij vertellen ons met veel gebaren hoe zij in de Spaanse oorlog terechtkwamen. Zij werden allen terug onder de wapens geroepen, zogezegd om de orde te gaan handhaven in het pas veroverde Ethiopië. Het was pas toen zij in volle Middellandse Zee waren, dat hen werd medegedeeld dat zij als ‘vrijwilligers’ naar Spanje gingen, ter meerdere eer en glorie van de fascistische natie en haar Duce.

Terwijl de ondervraging doorgaat wordt Torija aangevallen door enkele Fiatbombardementsvliegtuigen. Vooraleer zij door ons luchtafweergeschut verdreven worden, gooien zij inderhaast een resem bommen uit, waarvan er enkele terechtkomen in de nabijheid van de ‘Casa del Pueblo’ waarin wij de gevangenen aan het uitvragen zijn. De Italiaanse krijgsgevangenen zijn de ergsten om, met hun zuiders temperament, hun bombarderende landgenoten te vervloeken en te bedreigen met alle duivels van de hel.

Het republikeins offensief gaat ook de 19e maart nog door: een onschatbare oorlogsbuit valt in republikeinse handen: legercamions, kanonnen, lichte wapens, munitie, sigaretten, voedingswaren, enz.

Vooraleer de Franco-troepen een nieuwe verdedigingslijn hebben kunnen oprichten, zijn de restanten van de vier Italiaanse divisies teruggeslagen tot en zelfs voorbij hun uitgangsstellingen. Wat Mussolini en zijn pocherige generaals beschouwden als een triomfantelijke zegetocht, is gedegenereerd tot een smadelijke nederlaag en een wanordelijke vlucht. Dat moet wel hard aangekomen zijn in Rome: een paar weken later vertellen enkele Italiaanse kameraden van het ‘Garibaldi’-bataljon hoe zij een Italiaanse radiopost beluisterden en er onverwachts de stem van de Duce hoorden. Hij hield een toespraak tot zijn fascistische natie en had het over de slag bij Guadalajara. Hij verklaarde onder meer het volgende: “Onze legionairs hebben ernstige verliezen geleden te Guadalajara, bij hun poging om het misdadig communisme te vernietigen. Veertig jaar geleden hebben onze roemrijke soldaten een gelijkaardige nederlaag geleden bij Adoea. Maar twee jaar geleden hebben wij die vlek op de eer van ons leger uitgewist door de onderwerping van Ethiopië. Ook Guadalajara zal gewroken worden, zelfs al moeten wij daarvoor ook veertig jaar wachten, dat zweert u uw Duce”.

Die toespraak tekent het belang van de slag bij Guadalajara. Niet alleen had het trotse fascisme moeten buigen voor de hardnekkige zegewil van de antifascistische ware ‘vrijwilligers’, maar bovendien moest het fascistisch gedeelte van de wereld toezien hoe hun vierde poging om Madrid op de knieën te krijgen, leidde tot een vernederende mislukking. Wel trachtten zij de pil te vergulden door alle schuld toe te schrijven aan de archi-slechte weersomstandigheden. Maar die weersomstandigheden waren er niet alleen voor de troepen van Mussolini. Ze waren er ook voor ons. Vijfendertig jaar later is mijn oordeel over het ganse gebeuren nog steeds ongewijzigd: Guadalajara was een overwinning van de democratie op het fascisme, van de vrijheid op de verdrukking, van het recht op het onrecht, van het goede op het kwade.

Dat ik daaraan heb kunnen deelnemen als Vlaams vrijwilliger in een van de Internationale Brigades, beschouw ik nog altijd als mijn mooiste eretitel.

Nog altijd ben ik er vast van overtuigd dat Guadalajara het begin van het einde had kunnen zijn van het internationaal fascisme. Dat het zo niet heeft mogen zijn en dat Franco het uiteindelijk toch gehaald heeft, daar dragen anderen de schuld van, anderen die zich nochtans ook democraten noemden.

Hadden de regeringen van Frankrijk, Groot-Brittannië, België en nog vele andere landen, in plaats van het strikt toepassen van hun non-interventiepolitiek, in plaats van het capituleren voor de dreigementen van Hitler en Mussolini, in plaats van oogluikend toe te zien op de openlijke interventie van nazi-Duitsland en het fascistisch Italië, hadden zij in de plaats van dat alles hun grenzen opengesteld voor wat volgens het Internationaal Recht hun plicht was, nl. de bevoorrading in alles wat nodig is om een wettige regering de mogelijkheid te bieden een opstand van rebellerende generaals te onderdrukken, dan was Guadalajara het begin van het einde van het fascisme geweest. Dan zou er meer dan waarschijnlijk geen tweede wereldoorlog zijn geweest en dan waren miljoenen en miljoenen mensenlevens gespaard gebleven.

Internationale weerslag

De republikeinse overwinning, volgend op deze van Jararna, had een grote internationale weerslag. Voor de democratische en antifascistische krachten over geheel de wereld was deze overwinning een belangrijke stimulans voor de opdrijving van de solidariteitsacties met de Spaanse republiek. Het prestige van de Spaanse republiek en van het Volksleger was sterk gestegen.

De overwinning op de Italiaanse divisies bevestigde de stijgende gevechtswaarde van het republikeinse leger, zijn groeiende manoeuvre capaciteit en de doelmatige aanwending van infanterie, artillerie, pantsers en vliegtuigen. De republikeinse bevelhebbers, waarvan het grootste deel pas uit het volk waren opgestaan, hadden de met militair-academische graden uitgeruste generaals verslagen. “Naar mijn opvatting, heeft zich in de wereld sedert de eerste wereldoorlog, niets belangrijkers voorgedaan dan de nederlaag der Italiaanse legers bij Guadalajara”.[6]

De Italiaanse generaals schreven hun nederlaag toe aan het gebrek aan hulp vanwege de Franco-troepen op het Jaramafront. Generaal Roatta in zijn onderhoud met Faupel op 21 april 1937 sprak in dezelfde zin. Deze bewering klopte niet met de werkelijkheid, want op 13 maart hebben de Franco-troepen gepoogd het front van Jarama te doorbreken om de fascistische eenheden op Guadalajara ter hulp te komen. Deze aanvallen werden evenwel teruggeslagen. Roatta eiste dat Franco nieuwe eenheden zou mobiliseren, waarover Italiaanse en Duitse officieren een absolute controle zouden uitvoeren.

De overwinning van de republikeinse legers bij Guadalajara was een episode van het grote epos van de geschiedenis dat de naam draagt van ‘Verdediging van Madrid’.

De inspanningen die de fascistische vijand gedurende 8 maanden had geleverd om Madrid te veroveren, waren allen mislukt.

Het fascistische oppercommando zag nu voorlopig af van het plan om door de verovering van Madrid, de republiek op korte tijd op de knieën te dwingen. Het wijzigde zijn strategische plannen en ging nu zijn voornaamste aanvallen op andere doelen richten.

De internationale reactie verdubbelde haar manoeuvres tegen de republiek en daarin werd zij geholpen door de lafhartige houding der regeringen van Groot-Brittannië, Frankrijk, België, e.a.

_______________
[1] Het betrof een neef van de Negus van Ethiopië.
[2] Lopez Muñiz (Franco-kolonel): La batalla de Madrid.
[3] A. Kindelan: Mis cuadernos de guerra, Madrid, 1945.
[4] Vlamingen in strijd voor de vrijheid — Consejo Obrero Castello ‘65, Madrid, 1937.
[5] Cantalupo: Embajada en España, Barcelona, 1951.
[6] Herbert Matthews: Two wars and more to come, New York, 1939.