Inleiding

Systematisering is het wezen, is de algemene uitdrukking voor de gehele werkzaamheid der wetenschap. De wetenschap wil niets dan de voorwerpen der wereld voor ons hoofd in orde en systeem brengen. De wetenschappelijke kennis van een taal bv. eist haar indeling of ordening in algemene klassen en regels.

De landbouwwetenschap wil niet dat de aardappels alleen maar lukken, maar voor de manier en wijze van bebouwing de systematische regels vinden welke in staat stelt om met vooruitbepaling van de uitslag te landbouwen. Dat is het praktische resultaat van iedere theorie, dat zij ons met het systeem, met de methode van haar objecten bekent maakt en dus in staat stelt in de wereld met vooruitbepaling te ageren.

Ondervinding is wel de voorwaarde daartoe, maar alleen reikt zij niet daar aan toe. Eerst de uit haar ontwikkelde theorie, de wetenschap, verlost van het spel van het toeval. Zij verschaft ons met het bewustzijn de heerschappij over het voorwerp, en volkomen zekerheid in zijn hantering.

De enkeling kan niet alles weten. Evenmin als de geschiktheid en kracht van zijn handen toereikend is om alles te produceren wat hij nodig heeft, is de bekwaamheid van zijn hoofd evenmin toereikend om alles te weten wat nodig is.

Geloof is voor de mensen noodzakelijk. Maar alleen het geloof aan dat, wat anderen weten. De wetenschap is evenals de materiële productie een maatschappelijke aangelegenheid. “Een voor allen en allen voor een.”

Evenals er echter lichamelijke behoeften bestaan die ieder alleen voor zichzelf bezorgen kan, zo zijn er ook wetenschappelijke onderwerpen, die allen moeten weten, en die daarom niet tot een bijzondere vakwetenschap behoren.

Zulk een onderwerp is het menselijke denkvermogen: de kennis. Het begrip en de theorie daarvan kan aan geen bijzondere gilde worden overgelaten. Wel zegt Lassalle met recht: ‘het denken zelf is in dit tijdvak der verdeling van arbeid tot een bijzonder handwerk geworden, en in de ellendigste handen is dit handwerk gevallen — in die van onze kranten’. Daarmee zijn wij er op aangewezen ons deze bediening niet langer te laten welgevallen, door de openbare mening ons niet langer iets te laten voorpraten, maar het zelfdenken weer op te vatten. Afzonderlijke onderwerpen van het weten of van de wetenschap mogen wij aan vaklieden laten, maar het denken in het algemeen is een algemene aangelegenheid, die niemand kan worden kwijtgescholden.

Vermochten wij het deze arbeid van het denken op een wetenschappelijk fundament te zetten, een theorie te vinden, vermochten wij het de manier en wijze te ontdekken hoe het verstand in het algemeen kennis voortbrengt, of de methode te vinden naar welke de wetenschappelijke waarheid zich produceert, dan zouden wij op het gebied van het weten in het algemeen, voor onze kracht van oordelen in het algemeen dezelfde zekerheid verkrijgen, die in bijzondere leervakken de wetenschap al lang verworven heeft.

Kant zegt: “wanneer het niet mogelijk is om de verschillende medearbeiders over de manier waarop het gemeenschappelijke doel moet worden nagestreefd, eenparig te maken, dat men overtuigd kan zijn dat zulk een studie op verre na nog niet een zekere wetenschap geeft, maar een bloot rond tasten is”.

Zien wij nu bij de wetenschappen dan vinden wij daar vele, voornamelijk natuurwetenschappen, die aan de eis van Kant beantwoorden. Die met zeker bewustzijn, met onweersprekelijke eenparigheid bij hun verworven kennis blijven en deze verder dragen. “Daar weet men” zoals Liebig zegt, “wat een feit, slotsom, regel, en wet is. Voor dit alles heeft men toetsstenen die ieder gebruikt voordat hij de vruchten van zijn werk in omloop brengt. Het advocaatachtige doordrijven van een mening of bedoeling om een ander iets onbewezen te doen geloven lijden schipbreuk op de wetenschappelijke moraal.”

Maar op andere gebieden, daar waar men de concrete materiële dingen verlaat en zich tot de abstracte zogenaamde filosofische onderwerpen wendt (in zaken van algemene wereld en levensbeschouwing, in de vragen van begin en einde, schijn en wezen der dingen, oorzaak of werking, kracht of stof, macht of recht, in vragen van levenswijsheid, moraal, godsdienst, politiek) daar vinden wij in plaats van “kloppende bewijzen” slechts “advocatenbewijzen”. En nergens een betrouwbaar weten, maar overal slechts een bloot rondtasten van elkaar tegensprekende meningen.

Ja, juist de coryfeeën der natuurwetenschap openbaren zich als filosofische knoeiers door hun onenigheid bij het aanroeren van zulke thema’s. Daaruit blijkt dan, dat de wetenschappelijke moraal, de toetssteen die men zich beroemt te bezitten voor de scherpe onderscheiding tussen weten en menen, slechts op een instinctieve praktijk berust. Maar niet op bewuste kennis, op geen formele theorie.

Ofschoon ook onze tijd uitmunt door een vlijtige beoefening van wetenschap, getuigt ze ook van velerlei meningsverschil, dat het niet verstaat het weten met vooruitbepaling van de uitslag te hanteren.

Vanwaar anders die misverstanden? Wie het verstaan verstaat, mag niet misverstaan. Alleen de onvoorwaardelijke zekerheid der astronomische berekeningen getuigt voor haar wetenschappelijkheid.

Wie rekenen verstaat, verstaat tenminste de proef te nemen of zijn rekening waar of vals is. Zo moet ook het algemene begrip van het denkproces ons de toetssteen aan de hand doen om het begrepene van het verkeerd begrepene, het weten van het menen, waarheid en dwaling, algemeen en ontwijfelbaar te onderscheiden. Dwalen is menselijk, maar niet wetenschappelijk.

Omdat nu de wetenschap een menselijke zaak is, mogen de dwalingen eeuwig blijven, maar dat men ze voor wetenschappelijke waarheden uitgeeft en, erger, ze algemeen daarvoor aanneemt, daarvan zal het begrip van het denkproces ons kunnen bevrijden, zoals het begrip der wiskunde ons van verkeerde berekeningen bevrijdt. Het klinkt paradoxaal, toch is het waar: Wie de algemene regel, die waarheid en dwaling scheidt, even juist kent als de regel der spraakkunst die het zelfstandig naamwoord van het werkwoord scheidt zal daar als hier met gelijke zekerheid onderscheiden.

Van oudsher hebben geleerden elkaar in verlegenheid gebracht met de vraag wat is waarheid?

Deze vraag vormt sinds duizenden jaren een wezenlijk onderwerp der filosofie. Zij vindt tenslotte, evenals de filosofie, haar oplossing in de kennis van het menselijke denkvermogen. Met andere woorden: de vraag naar het kenmerk der waarheid in het algemeen staat gelijk met de vraag naar het onderscheid tussen waarheid en dwaling. De filosofie is de wetenschap die zich daarmee bemoeid heeft en met het raadsel tenslotte zich zelf (door klare erkenning van het denkproces) oploste.

Een korte beschouwing van het wezen en van het verloop der filosofie mag dus gevoeglijk voor ons thema als inleiding dienen.

Omdat het woord in zo menigvuldige betekenis gebruikt wordt zij opgemerkt dat hier slechts van de zogenaamde speculatieve filosofie sprake is. Wij zien er hier van af het gezegde met talrijke citaten en opgaven van bronnen te bewijzen, omdat wat wij er van zeggen zo wereldkundig, zo onweerlegbaar geldt, dat wij het geleerde bijwerk wel kunnen missen.

Leggen wij de al vermelde maatstaf van Kant aan, dan lijkt de speculatieve filosofie meer een speelplaats van verschillende meningen dan een wetenschap. Haar celebriteiten, haar klassieke grootheden, zijn niet eens eensgezind in het antwoord op de vraag: wat is, wat wil de filosofie? Daarom, om de verschillende meningen daarover niet nog met onze bijzondere mening te vermeerderen laten wij alles als filosofie gelden wat zich zo noemt, en zoeken wij uit deze rijke bibliotheek van lijvige boekdelen (zonder ons door het bijzondere of zonderlinge in de war te laten brengen) het gemeenschappelijke of algemene.

Op deze empirische weg vinden wij dan vooreerst, dat de filosofie oorspronkelijk geen bijzondere aparte wetenschap is naast of in gemeenschap met andere wetenschappen. Dat zij veeleer soortnaam van het weten in het algemeen, begrip van alle weten, is. Evenals de kunst het begrip is van de verschillende kunsten. Wie zich het weten, wie zich de hoofdarbeid tot wezenlijke bezigheid maakte — iedere denker zonder acht op de inhoud van zijn gedachten — was oorspronkelijk filosoof.

Zodra toen bij de voortgaande verrijking van het menselijke weten de aparte vakken zich van de mater sapientiae losmaakten, voornamelijk sinds het ontstaan der moderne natuurwetenschap, vindt men dat de filosofie niet zozeer door haar in inhoud als wel door haar vorm gekenmerkt wordt.

Alle andere wetenschappen onderscheiden zich door hun verschillende onderwerpen, de filosofie echter door haar methode. Zij bezit ook wel een onderwerp, een doel. Zij wil het algemene, de wereld als geheel, de kosmos begrijpen. Maar het is niet dit onderwerp, niet het voornemen, wat haar karakteriseert, maar de manier waarop zij het nastreeft.

Alle andere wetenschappen houden zich bezig met bijzondere dingen of onderwerpen, en wanneer ook met het heelal, dan toch altijd slechts met betrekking op de bijzondere delen of momenten, waaruit het heelal is samengesteld. Alexander von Humboldt zegt in de inleiding tot zijn “Kosmos”, dat hij zich in dit werk tot een empirische beschouwing beperkt. Tot de fysieke navorsing die door middel der menigvuldigheid de gelijksoortigheid of eenheid zoekt te kennen. Zo geraken over het algemeen de inductieve wetenschappen slechts op grond van hun bezig zijn met het enkele, bijzondere, uit het aan de zinnen gegevene tot algemene besluiten of kennis. Zij zeggen daarom van zichzelf: “onze besluiten berusten op feiten.”

Omgekeerd handelt de speculatieve filosofie. Wanneer ook ergens een bijzonder thema haar als voorwerp van onderzoek dient, volgt zij dat niet in het bijzonder. De openbaringen der zinnen, de met oog en oor. Met hand en hoofd gemaakte fysieke ervaring, wijst zij als een bedrieglijke verschijning af en beperkt zich tot het “reine” (van alle voorwaarden afziende) denken, om zo op omgekeerde weg door middel van de eenheid van het menselijke verstand de menigvuldigheid van het heelal te kennen.

Bij de vraag bv. die ons nu bezighoudt: wat is filosofie? Zou zij niet van haar werkelijke tastbare gestalte, van de houten en kalfsleren folianten, van haar grote en kleine verhandelingen uitgaan, om van hieruit tot het begrip te geraken.

Omgekeerd, de speculatieve filosoof zoekt binnen in zichzelf, in de diepte van zijn geest naar het ware begrip der filosofie, naar welke maatstaf hij dan de aan de zinnen gegeven exemplaren als echt of onecht oordeelt. Met het onderzoek van tastbare objecten heeft zich de speculatieve methode nooit beziggehouden. Hetzij, dat in iedere onwetenschappelijke natuurbeschouwing die de wereld met hersenschimmen bevolkt, de manier der filosofie weer herkennen.

De aanvang der wetenschappelijke speculatie vorste ook wel naar zon- en wereldloop. Sinds echter de inductieve sterrenkunde deze gebieden met betere uitslag ontgint, beperkt de speculatie zich geheel en al tot de behandeling van meer abstracte thema’s. Hier wordt zij dan, zoals overal, gekarakteriseerd door de voortbrenging van haar resultaten uit de idee of het begrip.

Voor de empirische wetenschap, voor de methode der inductie, is de veelheid der ervaring het eerste. En het denken het tweede. De speculatie echter wil zonder hulp der ervaring de wetenschappelijke waarheid voortbrengen. De filosofische kennis mag niet steunen op vergankelijke feiten, maar moet absoluut boven tijd en ruimte verheven zijn. De speculatieve filosofie wil geen fysische wetenschap zijn. Zij wil metafysica zijn. Haar taak bestaat daarin, rein uit het verstand, zonder hulp van ondervinding, een systeem te vinden, logica of wetenschapsleer, door middel waarvan de wetenswaardigheden zich logisch of systematisch laten afwikkelen, zoals wij grammatisch uit de gegeven stam van een woord zijn verschillende vormen kunnen afleiden. De fysische wetenschappen handelen onder de vooronderstelling, dat ons begripsvermogen — om bekende beelden te gebruiken — gelijk is aan een stuk weke was, dat zijn indrukken van de buitenwereld ontvangt, of aan een lege lei, die door de ervaring beschreven wordt. De filosofie echter vooronderstelt aangeboren ideeën, die door middel van het denken uit de diepte van de geest te scheppen en te produceren zijn.

Het verschil tussen speculatieve en inductieve wetenschap berust op het verschil tussen fantasie en het gezonde mensenverstand. Het laatste brengt zijn begrippen door middel van de buitenwereld, door middel van de ervaring, voort terwijl de fantasie haar product uit de diepte van de geest, met zich zelf, van binnenuit voortbrengt. Toch is dit voortbrengen slechts schijnbaar eenzijdig. Evenmin als de schilder bovenzinnelijke schilderijen, bovenzinnelijke gestalten verzinnen kan, evenmin kan de denker buiten de ervaring liggende bovenzinnelijke gedachten denken. Evenals de fantasie uit de samenvoeging van mens en vogel engelen maakt, of uit vis en vrouw sirenen, zo zijn op dezelfde manier al haar andere producten ofschoon schijnbaar voortbrengselen van haar zelf, toch inderdaad slechts willekeurig geordende indrukken van de buitenwereld. Het verstand, de rede is gebonden aan getal en orde, aan tijd en maat der ervaring, terwijl de fantasie het ervarene ongebonden in willekeurige vorm reproduceert.

De drang naar weten heeft van oudsher er toe gedreven, waar wegens gemis aan ondervinding en waarneming geen inductieve kennis mogelijk was, toch de verschijnselen der natuur en van het leven uit de menselijke geest, d.w.z. speculatief, te verklaren. Men trachtte de ondervinding door speculatie aan te vullen. In een volgenden tijd, door ondervinding rijker geworden, erkende men gewoonlijk de voorafgegane speculatie als dwaling. Toch was er een duizendjarige, telkens weer opgestapelde herhaling van deze ontgoocheling nodig, samen met de talrijkste eclatante goede uitkomsten der inductieve methode, voordat men deze speculatieve liefhebberij vaarwel kon zeggen.

Zeker, ook de fantasie is een positief vermogen. En dikwijls gaat het speculatieve, het door analogie verkregen voorgevoel, aan de empirische inductieve kennis vooraf. Alleen moeten wij ons duidelijk bewust zijn, wat en hoeveel gissing, wat en hoeveel wetenschap is.

Bewust voorgevoel lokt wetenschappelijk onderzoek uit, terwijl gewaande wetenschap voor het inductieve onderzoek de deur sluit. Het verwerven van een klaar bewustzijn over het onderscheid tussen speculatie en weten is een geschiedkundig proces, waarvan begin en eind met begin en einde der speculatieve filosofie samenvalt

In de oudheid werkte het gezonde verstand met de fantasie, de inductieve methode met de speculatieve, gemeenschappelijk en onverdeeld. Het uiteengaan begint pas met de erkenning der menigvuldige vergissingen, waarvoor tot de nieuwe tijd het nog ongeoefende oordeel bezweken was.

In plaats van de ondervonden vergissingen af te leiden uit het gemis aan begrip, schreef men ze toe aan de gebrekkigheid der zinnen. Schold de zinnen voor bedriegers uit, en de zinnelijke verschijnselen voor onwaar. Wie kent niet het oude lamento over het onbetrouwbare der zinnen? Het misverstaan der natuur en haar verschijnselen leidde eerst tot een breuk met de zinnelijkheid. Men had zich bedrogen, en men geloofde bedrogen te zijn. De misnoegdheid daarover keerde zich tot totale verachting der zinnelijke wereld. Even kritiekloos als men tot nu toe het schijnbare voor waarheid aangenomen had, verwierp men nu het geloof aan de zinnelijke waarheid geheel en al. Het onderzoek keerde zich van de natuur, van de ervaring af en begon met het reine denken het werk der speculatieve filosofie.

Maar neen! Zo geheel en al liet zich de wetenschap nooit van de weg van het gezonde verstand, van de waarheid der tastbare wereld, afbrengen. De natuurwetenschap nam spoedig haar plaats in. En haar glansrijke uitkomsten verwierven door inductieve methode het bewustzijn van vruchtbaarheid, terwijl aan de anderen kant de filosofie naar een systeem zocht, door middel waarvan zich de grote algemene wetenswaardigheden zonder onderzoek en détail, zonder zinnelijke ervaring en waarneming met het verstand alleen zouden ontsluiten.

Van zulke speculatieve systemen bezitten wij er nu een meer dan toereikend aantal. Meten wij ze met de al genoemde maat van eenparigheid, dan vinden wij de filosofie slechts eensgezind in een algemene onenigheid. De geschiedenis der speculatieve filosofie bestaat dan ook niet, zoals de geschiedenis van andere wetenschappen, uit langzamerhand verzamelen van kennis, maar uit een reeks van mislukte proeven met de pure denkkracht, zonder hulp van de objecten of van de ondervinding daarvan, om de algemene raadselen der natuur en van het leven te doorgronden.

De vermetelste poging van een kunstige gedachtebouw voltooide Hegel in het begin van onze eeuw die, om een spreekwijze te herhalen, in de wetenschappelijke wereld een beroemdheid kreeg als Napoleon in de politieke. Maar ook de filosofie van Hegel heeft de haar gestelde proef niet uitgezongen. Zij is, zoals Haym (Hegel en zijn tijd) zegt, “door de vooruitgang der wereld en door de levende geschiedenis opzijgezet”.

Het resultaat der filosofie was dus de verklaring van haar eigen onbekwaamheid. Toch zullen wij niet miskennen dat aan een arbeid die duizenden jaren lang de beste hoofden bezighield wel iets positiefs ten grondslag ligt. Inderdaad, de filosofie bezit een geschiedenis. Een geschiedenis niet slechts in de zin van een reeks van mislukte proeven, maar een geschiedenis in de zin van levende ontwikkeling. Maar het is niet het onderwerp, niet het gezochte logische wereldsysteem, dat zich met haar ontwikkelt, maar de methode.

Iedere positieve wetenschap heeft een tastbaar object. Een van buiten gegeven aanvang. Een vooronderstelling waarop zich haar kennis steunt. Aan iedere empirische wetenschap ligt een zinnelijk materiaal ten grondslag.

Een gegeven onderwerp ten gevolge waarvan haar weten afhankelijk, onrein is.

De speculatieve filosofie zoekt een rein, totaal, absoluut weten. Zij wil zonder materiaal, zonder ervaring, uit het “reine” verstand kennen. Zij ontspringt uit het enthousiaste bewustzijn van de meerdere voortreffelijkheid der kennis of wetenschap boven de empirische zinnelijke ervaring. Zij wil daarom geheel en al boven de ervaring uit tot een totale, reine kennis komen. Haar voorwerp is de waarheid, maar niet de bijzondere, niet de waarheid van deze of gene zaak, maar de waarheid in het algemeen de waarheid “op zich zelf.”

De speculatieve systemen zoeken naar een aanvang zonder vooronderstelling. Naar een ontwijfelbaar zich zelfdragend standpunt, om van hier uit het algemeen ontwijfelbare vast te stellen.

De systemen der speculatie zijn volgens het eigen bewustzijn volmaakte, afgesloten, in zichzelf gegronde systemen. Ieder speculatief systeem vond zijn oplossing in de volgende erkenning, dat zijn totaliteit, zijn grondvesting in zichzelf, zijn zonder vooronderstelling bestaan, vermeend was. Dat het zich als iedere andere kennis van buiten af empirisch heeft laten bepalen. Dat het geen filosofisch systeem, maar een relatieve empirische kennis is.

De speculatie loste zich tenslotte op in de wetenschap, dat het weten op zich zelf of in het algemeen onrein is. Dat het orgaan der filosofie, het kenvermogen zonder gegeven begin niet beginnen kan. Dat de wetenschap van de ervaring niet volstrekt, maar slechts de meerdere is, als zij talrijke ervaringen organiseren kan.

Dus slechts in zoverre een algemene objectieve kennis of waarheid “op zich zelf” het voorwerp van de filosofie kan zijn, als men uit de meerdere gegeven bijzondere kennis of waarheden de kennis of waarheid algemeen kan karakteriseren of kennen.

Kort gezegd reduceert zich de filosofie tot de onfilosofische wetenschap van het empirische kenvermogen, tot de kritiek van het verstand.

Van de ondervinding van het onderscheid tussen schijn en waarheid gaat de nieuwe, de bewuste speculatie uit. Zij negeert iedere zinnelijke verschijning, om door geen schijn bedrogen, de waarheid door denken te vinden. In de ontwikkeling erkent elke filosoof iedere keer dat de op die manier verkregen waarheden van de voorgangers niet dat zijn wat zij voorgeven te zijn. Maar volgens hun positieve inhoud de wetenschap van het kenvermogen, van het denkproces, bevorderd hebben.

Door haar ontkenning der zinnelijkheid, door het streven, het denken van al het zinnelijk gevene, als het ware van zijn natuurlijk omhulsel te scheiden, legde de filosofie meer dan iedere andere wetenschap de structuur van de geest bloot. Zodat, hoe ouder zij werd, hoe meer zij zich in het geschiedkundige verloop ontwikkelde, des te klassieker, des te frappanter de kern van haar werk voor de dag kwam. Na herhaalde scheppingen van grootte hersenschimmen vond zij haar oplossing in de positieve kennis. Dat het reine, filosofische, van iedere gegeven inhoud afziende denken ook een denken zonder inhoud, gedachten zonder werkelijkheid, hersenschimmen voortbrengt.

Het proces der speculatieve begoocheling en der wetenschappelijke ontgoocheling duurde voort tot in de nieuwste tijd, waar eindelijk de oplossing der gehele vraag, de oplossing der speculatie met de woorden van Feuerbach begint: “Mijn filosofie is geen filosofie

De lange rede van de speculatieve arbeid reduceert zich tot de kennis van het verstand, van de rede, van de geest, tot de onthulling van die geheimzinnige operaties, die wij denken noemen.

Het geheim van de manier hoe de waarheden der kennis wordt voortgebracht, de onbekendheid met het feit dat ieder denken een voorwerp, een vooropstelling nodig heeft, was de oorzaak van die speculatieve dwaling, die de inhoud van de geschiedenis der filosofie is.

Datzelfde geheim is tegenwoordig de oorzaak van die vele speculatieve dwalingen en tegenstrijdigheden die wij en passant in de woorden en werken van onze natuuronderzoekers tegenkomen. Het weten en kennen is daar ver gedijd, maar slechts zo ver als men tastbare onderwerpen behandelt. Bij het een of ander thema van abstracte aard, vinden wij in de plaats van ‘bewijzende feiten’, het advocaatachtige doordrijven. Omdat men wanneer ook al in het bijzondere, wanneer ook al instinctief, toch niet in het algemeen niet met bewustzijn, niet theoretisch weet wat een feit is. Een slotsom, een regel, een waarheid is. De natuurwetenschappelijke resultaten hebben geleerd het instrument van het weten, de geest, instinctief te hanteren. Maar de systematische kennis ontbreekt die met vooruitbepaling van de uitkomst handelt. Het begrip voor de arbeid der speculatieve filosofie ontbreekt.

Onze taak zal nu daarin bestaan dat wat de filosofie positief wetenschappelijk lang van stof en grotendeels onbewust gedaan heeft, door een korte herhaling tot het bewustzijn te brengen. D.w.z. de algemene natuur van het denkproces onthullen.

Wij zullen zien, hoe de kennis van dit proces ons het middel geeft om al de algemene raadselen der natuur en van het leven wetenschappelijk op te lossen. Hoe daarmee dat fundamentele standpunt, die systematische wereldbeschouwing gewonnen is, die het zolang nagestreefde doel der speculatieve filosofie is geweest.