Ludwig Feuerbach
Het wezen van het christendom
Hoofdstuk 1 § 1


§ 1 Het bestaan van de mens in het algemeen

Religie heeft zijn wording in het essentiële verschil tussen mens en het dier — dieren hebben geen religie. Terwijl het waar is dat de oude onkritische dierkundigen aan de olifant, onder andere lovenswaardige kwaliteiten, de deugd van religiositeit toekenden, is het een feit dat iets als de religiositeit van olifanten behoort tot het koninkrijk van de fabelen. Cuvier, een van de grootste autoriteiten op het gebied van het dierenrijk, concludeert op basis van bewijzen van zijn eigen onderzoeken dat de olifant geen hogere intelligentie dan de hond bezit.

Maar wat maakt het essentiële verschil tussen mens en dier uit? De meest simpele, algemene, en ook het meest verbreide antwoord op deze vraag is bewustzijn. Bewustzijn, nochtans, moet hier begrepen worden in de strikte betekenis, omdat bewustzijn in de zin van het voelen van het zelf, in de zin van de mogelijkheid om een bewust object te onderscheiden van een ander, om externe dingen overeenkomstig welbepaalde sensuele karakteristieken eruit voortvloeiend, waar te nemen -zelfs te beoordelen — bewustzijn in deze zin kan het dier niet ontzegd worden. Nauwgezet gesproken, wordt bewustzijn enkel toegekend in het geval van een wezen tot wie zijn soort, zijn manier van zijn, een object van denken is. Alhoewel het dier zichzelf als een individu ervaart — dat wordt bedoeld met dat het een gevoel van zichzelf heeft — doet het dit niet als een soort. Het is in deze betekenis dat het dier bewustzijn mist, omdat bewustzijn alleen maar met deze term kan bestempeld worden door zijn band met kennis. Waar er bewustzijn is in deze betekenis, is er ook de capaciteit om systematische kennis of wetenschap te produceren. Wetenschap is het bewustzijn van soorten. In het leven zijn we bezig met individuen, maar in wetenschap, met soorten. Alleen een wezen voor wie zijn eigen soort, zijn karakteristieke zijnswijze, een object van denken is kan de essentiële natuur van andere wezens tot een object van denken maken.

Zo bekeken, heeft het dier een eenvoudig, maar de mens een tweevoudig, leven. In het geval van het dier is het innerlijk leven, één met het uiterlijke, waar in het geval van de mens, er een inner en een uiterlijk leven is. Het innerlijke leven bij de mens bestaat uit het feit dat de mens zichzelf relateert aan zijn soort, aan zijn levenswijze. De mens denkt, het is te zeggen, hij converseert, gaat in dialoog met zichzelf. Het dier, aan de andere kant, kan het functioneren karakteristiek aan zijn soort niet aan zonder het bestaan van een ander individu extern aan zichzelf. Maar de mens kan de functies karakteristiek aan zijn soortdenken en spraak — geïsoleerd van een ander individu uitvoeren. De mens is in zich zelve zowel “Ik” als “Gij”; hij kan zichzelf in de plaats van een ander stellen juist omdat zijn soort, zijn essentiële levenswijze — niet alleen zijn individualiteit — een object van denken is.

De karakteristieke menselijke levenswijze, onderscheiden van die van het dier, is niet alleen de basis, maar ook het object van religie. Maar religie is het bewustzijn van het oneindige; zo is het, en kan het niet anders zijn dan, het bewustzijn van de mens van zijn eigen essentiële natuur, begrepen niet als eindig of beperkt, maar als een oneindige natuur. Een echt eindig wezen heeft zelfs niet het flauwste vermoeden, laat staan bewustzijn, van wat een oneindig wezen is, vermits de bewustzijnswijze beperkt is door de levenswijze. Het bewustzijn van de rups, welks leven begrensd is tot een bepaalde soort plant, strekt zich niet uit buiten deze beperkte sfeer; zij is, natuurlijk, in staat deze plant te onderscheiden van andere planten, maar dit is het hele gebied van haar kennis. In een geval waar bewustzijn zo gelimiteerd is maar waar, juist door deze beperking, het ook onfeilbaar en foutloos is, spreken we eerder van instinct dan van bewustzijn. Bewustzijn in de strikte betekenis, of welbegrepen bewustzijn, en bewustzijn van het oneindige kunnen niet van elkaar gescheiden worden; een beperkt bewustzijn is geen bewustzijn; bewustzijn is essentieel oneindig en allesomvattend. Het bewustzijn van het oneindige is niets anders dan het bewustzijn van de oneindigheid van bewustzijn. Om het met andere woorden te zeggen, in zijn bewustzijn van het oneindige, is het bewuste wezen bewust van de oneindigheid van zijn eigen zijn.

Maar wat is het menselijk wezen waarvan hij zich bewust is, of wat is het dat in hem zijn soort, zijn eigenlijke menselijkheid uitmaakt?[1] Rede, wil, en hart. Tot de volledige mens behoort het denkvermogen, de wilskracht en de kracht van het hart. Het denkvermogen is het licht van de kennis, de wilskracht is de energie van karakter, de kracht van het hart is liefde. Rede, liefde en wilskracht zijn vervolmakingen van de mens; zij zijn zijn hoogste krachten, zijn absolute essentie in zoverre dat hij mens is, het doel van zijn bestaan. De mens bestaat opdat hij zou denken, liefhebben en willen. Wat is het einddoel van rede? Rede. Van liefde? Liefde. Van willen? De vrijheid van willen. Wij streven kennis na om te kennen; liefde ten einde lief te hebben; willen om te willen, dit om vrij te zijn. Echt zijn is in staat zijn om te denken, lief te hebben, en te willen. Enkel dat wat bestaat ter wille van zichzelf is waar, volmaakt, en goddelijk. Maar dat is liefde, dat is rede, en dat is wil. De goddelijke Drievuldigheid in de mens, maar de individuele mens overstijgend, is de eenheid van rede, liefde en wil. Rede (verbeelding, fantasie, begrip, mening), wil, en liefde of hart zijn krachten die de mens niet bezit, terwijl hij niets is zonder hen maar is wat hij is door hen. Als elementen die zijn essentie uitmaken die hij noch bezit of aanmaakt, zijn zij de feitelijke krachten die hem animeren, determineren, en hem leiden -goddelijke, absolute krachten waartegen hij machteloos staat om weerstand te bieden.[2]

Is het enigszins mogelijk voor de voelende mens om zich te verzetten tegen gevoeligheid, voor de liefhebbende mens zich te verzetten tegen liefde, voor de rationele mens weerstand te bieden aan denken? Wie heeft niet de onweerstaanbare kracht van muzikale geluiden ervaren? En wat anders is deze kracht dan de kracht van gevoeligheid? Muziek is de kracht van gevoelen — een muzikale noot is sonore gevoeligheid of gevoelen in communicatie met zichzelf. Wie heeft niet de kracht van liefde ervaren, of heeft er op zijn minst over gehoord? Wie is de sterkste — liefde of de individuele mens? Bezit de mens liefde, of is het eerder liefde die de mens bezit? Wanneer, aangezet door liefde, iemand graag zijn leven opoffert voor zijn geliefde, is dit zijn eigen kracht die hem de dood doet overwinnen, of is het eerder de kracht van de liefde? En wie heeft er niet de stille kracht van de rede ervaren, als hij de denkactiviteit echt heeft ervaren? Wanneer ondergedompeld in diepe reflectie, gij zowel uzelf en uw omgeving vergeet, zijdt gij het dan die de rede controleert, of is het eerder de rede die u controleert en in beslag neemt. Is het niet de rede die haar grootste triomf over u viert in uw geestdrift voor wetenschap? Is niet de drijfveer naar kennis gewoonweg een onweerstaanbare en overweldigende kracht? En wanneer gij een drift, een gewoonte onderdrukt, kortom, wanneer gij een overwinning op uzelf boekt, is deze overwinningskracht uw eigen persoonlijke bestaande kracht, om het zo te zeggen, geïsoleerd, of is het eerder de wilskracht, de morele kracht die haar wetten aan u oplegt en u met verontwaardiging over uzelf en uw zwakheden vervult.[3]

De mens is niets zonder de objecten die zijn bestaan uitdrukken. De waarheid van deze onderstelling is voortgebracht door grootse mensen wiens leven wij nastreven in zoverre zij de essentie van de mens ontrafelen. Zij hadden slechts één basis en dominante passie — de realisatie van het doel die het essentiële object van hun activiteit uitmaakte. Maar het object tot hetwelk een subject essentieel en noodzalijkerwijs zichzelf verhoudt is niets anders dan het subject haar eigen objectieve bestaan. Als een object gemeenschappelijk is aan verschillende individuen die tot dezelfde soort behoren, maar verschillend is in termen van hun karakteristieken, is het nog altijd, ten minste in zoverre het een object is voor elk van hen volgens hun respectievelijke verschillen, hun eigen objectief zijn.

In die zin is de zon het gemeenschappelijk object van de planeten, maar het is niet op dezelfde manier een object voor de Aarde als het is voor Mercurius, Venus, Saturnus, of Uranus. Elke planeet heeft haar eigen zon. De zon die Uranus verlicht en verwarmt — en de manier waarop ze dit doet — heeft geen fysieke (alleen een astronomische of wetenschappelijke) betekenis voor de Aarde. Niet alleen lijkt de zon verschillend, maar het is echt een andere zon op Uranus dan op Aarde. Dus, de relatie van de Aarde tot de zon is tezelfdertijd de relatie van de Aarde tot zichzelf, tot haar eigen bestaan, want de meting van de grootte en de intensiteit van licht die doorslaggevend is voor de manier waarop de zon een object is voor de aarde is ook de meting van de afstand van de Aarde tot de zon, namelijk, de meting die de natuur van de Aarde bepaald. De zon is daarom de spiegel waarin het bestaan van elke planeet gereflecteerd wordt.

Aldus, wordt de mens bewust van zichzelf door het object dat zijn bestaan reflecteert; de mens zijn zelfbewustzijn is zijn bewustzijn van het object. Men kent de mens door het object dat zijn bestaan reflecteert; het object laat zijn bestaan aan u tonen. Het object is zijn manifeste bestaan, zijn ware, objectieve ego. Dit geldt niet alleen voor intellectuele maar ook voor sensuele objecten. Zelfs deze objecten die het verst verwijderd zijn van de mens zijn uitingen van zijn eigen specifieke wijze van bestaan omdat, en in zoverre ze objecten voor hem zijn. Zelfs de maan, de zon, de sterren zeggen tegen de mens: Gnôthi sauton — ken uzelf. Dat hij ze ziet, dat hij ze ziet op de manier dat hij ze ziet, getuigt van zijn eigen natuur. Het dier wordt alleen beroerd door de lichtstralen, die essentieel zijn voor zijn leven, maar de mens wordt ook beroerd door de stralen van de verste ster, die onverschillig zijn voor zijn bestaan. Alleen de mens kent pure, intellectuele, onbaatzuchtige geneugten en emoties; alleen de mens verheerlijkt de theoretische feesten van visie. Het oog dat de sterrenhemel aanschouwt, dat het licht dat noch voor noch nadeel in zich draagt, dat niets gemeenschappelijk heeft met de aarde en haar behoeften, dit oog aanschouwt haar eigen natuur, haar eigen origine in dat licht. Dat oog is hemels in haar natuur. Zo is het alleen door het oog dat de mens boven de aarde uitrijst; daarbij begint theorie enkel wanneer de mens zijn blik naar de sterren richt. De eerste filosofen waren sterrenkundigen. De hemelen herinneren de mens aan zijn bestemming, herinnert hem dat hij bestemd is niet enkel om te handelen, maar ook om te overdenken.

Wat de mens noemt Absoluut Zijn, zijn God, is zijn eigen bestaan. De macht van het object over hem is daarom de macht over zijn eigen zijn. Zo is de kracht van het object van gevoelen de kracht van het gevoelen zelve; de kracht van het object van rede, de kracht van de rede zelve; en de kracht van het object van de wil de kracht van de wil zelve. De mens wiens bestaan gedetermineerd wordt door geluid wordt geleid door gevoelen, op zijn minst door een gevoelen dat haar overeenstemmend element vindt in geluid. Maar enkel het geluid dat geladen is met inhoud, betekenis, en gevoelen bezit macht over gevoelen — niet geluid op zich. Gevoelen is bepaald enkel door dat wat geladen is met gevoelen, namelijk, alleen door zichzelf, door haar eigen zijn. Hetzelfde geldt voor de wil, en om dezelfde reden. Daarom, om het even van welk object we ons bewust worden, worden we ons steeds bewust van ons eigen zijn; we kunnen niet iets in gang zetten zonder onszelf in gang te zetten. En vermits willen, voelen, en denken perfecties, essenties, en werkelijkheden zijn, is het onmogelijk dat terwijl we ons er met inlaten we rede, voelen, en willen als beperkt en eindig ervaren; namelijk als waardeloos. Eindigheid en nietigheid zijn identiek; eindigheid is slechts een eufemisme voor nietigheid. Eindigheid is een metafysische, een theoretische uitdrukking, terwijl nietigheid een pathologische, een praktische is. Wat eindig is voor het intellect is niets voor het hart. Maar het is onmogelijk zich bewust te zijn van willen, voelen, en denken, alleen als eindige krachten, omdat elke perfectie, elke kracht, elk zijnde onmiddellijke bekrachtiging is van zichzelf. Men kan niet liefhebben, willen, of denken zonder deze activiteiten te ervaren als perfecties; men kan niet waarnemen dat men liefheeft, wilt, en denkt zonder daardoor een oneindige vreugde te ervaren. Bewustzijn bestaat wanneer een wezen zijn eigen object is; bijgevolg, is het niets op zichzelf en onderscheiden van het wezen dat zich bewust is. Hoe kan het anders bewust van zichzelf zijn? Daarom is het onmogelijk zich bewust te zijn van een perfectie als een imperfectie; onmogelijk gevoelen als beperkt te ervaren; onmogelijk om denken als beperkt te beschouwen.

Bewustzijn is volgehouden activiteit, zelfbevestiging, en eigenliefde — het is vreugde in zijn eigen perfectie. Bewustzijn is het karakteristieke merkteken van een perfect wezen; bewustzijn bestaat enkel in een vol, verwezenlijkt wezen. Zelfs menselijke ijdelheid bevestigt deze waarheid. Een mens bekijkt zichzelf in de spiegel; hij is ingenomen met zijn vorm. Deze vorm van tevredenheid is een noodzakelijk, onvrijwillig gevolg van de perfecte schoonheid van zijn vorm. Een mooie vorm is perfect op zichzelf; het is, in het licht van zijn perfectie, noodzakelijkerwijze blij met zichzelf — vandaar de noodzakelijke neiging om zichzelf te aanschouwen in zijn eigen spiegel. Een mens is zelfvoldaan wanneer hij bekoord wordt door zijn eigen uitzicht, maar niet wanneer hij de menselijke vorm op zichzelf bewondert. Inderdaad moet hij deze vorm bewonderen, omdat hij zich eenvoudigweg geen andere vorm kan voorstellen die schoner, nobeler is dan de menselijke vorm.[4] Natuurlijk houdt ieder wezen van zichzelf, houdt van de manier waarop het is — en dit is zoals het moet zijn. Zijn is goed. ‘Alles’, zegt Bacon, ‘dat verdient te zijn, verdient het gekend te zijn.’ Alles wat bestaat heeft zijn waarde, is een zijn dat een onderscheiding bezit; daarom affirmeert en handhaaft het zichzelf. Maar de hoogste vorm van zelfonderscheiding, de vorm die op zichzelf een vorm van onderscheiding , een gelukzaligheid, een welzijn is — deze vorm is bewustzijn.

Elke beperking van rede, of van menselijke natuur in het algemeen, berust op een zelfbedrog, een fout. Zeker, het menselijk individu kan, moet zelfs, in voelen en weten zich beperkt te zijn — en dit onderscheid hem van het dier — maar hij kan zich bewust worden van zijn beperkingen, zijn eindigheid, enkel omdat hij van de perfectie en de oneindigheid van zijn soort het object kan maken hetzij van zijn gevoelen, geweten, of denken. Maar als zijn beperkingen hem uit de soort lijken voort te komen, kan dit alleen maar te wijten zijn aan zijn zinsbegoocheling dat hij identiek aan de soort zou zijn, een begoocheling innig gelinkt aan de liefde van het individu voor excuserend argument, onverschilligheid, ijdelheid, en zelfzucht; want een beperking waarvan ik weet dat ze enkel de mijne is, vernedert, beschaamt, en verontrust mij. Vandaar, om mezelf te bevrijden van dit gevoel van schaamte, deze onbehaaglijkheid, maak ik van de beperkingen van mijn individualiteit de beperkingen van het wezen van de mens zelve. Wat onbegrijpelijk is voor mij is onbegrijpelijk voor anderen; waarom zou ik mij daar al helemaal zorgen over maken? Het is niet te wijten aan enige fout van mij of aan mijn begrijpen; de oorzaak ligt in het begrijpen van de soort zelve. Maar het is een dwaasheid, een potsierlijke en beuzelachtige dwaasheid om dat wat de natuur van de mens en de absolute natuur van het individu, de kern van de soort uitmaakt, om dat als eindig en beperkt te bestempelen. Elk wezen is zelftoereikend. Geen wezen kan zichzelf verloochenen, zijn eigen natuur; geen wezen is intrinsiek beperkt. Eerder, is elk wezen op zichzelf oneindig; het draagt zijn God — dat wat het hoogste wezen voor haar is — in zichzelf. Elke beperking van een wezen is een beperking alleen voor een ander wezen dat erbuiten en erboven staat. Het leven van een eendagsvlieg is ongewoon kort in vergelijking met dieren wiens leven een heel stuk langer duurt; en toch is hun levensduurte juist zo lang voor hen als een leven van vele jaren voor anderen. Het blad waarop de rups leeft is voor haar een wereld, een oneindige ruimte.

Wat een wezen maakt tot wat het is, is zijn talent, zijn kracht, zijn rijkdom, en zijn sier. Hoe kan het mogelijks zijn bestaan bezien als niets, zijn overvloed als gebrek, of zijn talent als onbekwaamheid? Als planten konden zien, proeven, en oordelen, zou elkeen haar eigen bloesem opeisen als de meest mooie; omdat haar begrip en smaak beperkt zou blijven tot de productieve kracht van haar bestaan. Wat de productieve kracht van een plant voortgebracht heeft als haar hoogste verworvenheid, dat moet worden geconfirmeerd en erkend als het hoogste ook door haar smaak, haar kracht van oordelen. Wat de natuur aan een wezen verzekert, dat kan niet worden ontkend door haar begrip, smaak, en beoordelingsvermogen; anders zou dit intellect, deze kracht van beoordeling niet tot dit specifiek wezen behoren maar eerder tot een ander wezen. De maat voor bestaan is ook de maat van het begrijpen. Als het wezen in kwestie beperkt is, zou haar gevoel en begrijpen ook beperkt zijn. Maar voor een beperkt wezen, is haar beperkt begrijpen geen beperking. Integendeel, het is daar perfect gelukkig en tevreden mee; het ervaart, prijst, en beoordeelt het als een zegevierende, goddelijke kracht; en het gelimiteerd begrijpen prijst, op zijn beurt, het beperkte wezen tot wie het behoort. Beide harmoniseren zo volkomen dat de kwestie van enige disharmonie zich niet stelt. Het begrijpen van een wezen is zijn horizon. De horizon van uw bestaan is gelimiteerd door wat u kunt zien, juist zoals wat je kunt zien beperkt is door de horizon van uw bestaan. Het oog van het dier kijkt niet verder dan het nodig heeft. En in zoverre dat de kracht van uw bestaan, zo ver als uw onbeperkt gevoel van zelf reikt -in zoverre ben je God. Het conflict in menselijk bewustzijn tussen begrijpen en bestaan, tussen de kracht van denken en de kracht om te produceren, is enkel een individueel conflict dat geen algemeen belang heeft; maar het is alleen in voorkomen een conflict. Hij die een slecht gedicht heeft geschreven en weet dat het slecht is, is in zijn kennis — en dus in zijn bestaan — niet zo beperkt dan degene die, na een slecht geschreven gedicht, denkt dat het goed is.

Overeenkomstig met dit, als u daarom het oneindige denkt, denkt u en bevestigt u de oneindigheid van de kracht van het denken; als u het oneindige aanvoelt, voelt en confirmeert u de oneindigheid van de kracht van het gevoelen. Het object van rede is rede als haar eigen object; het object van gevoelen is gevoelen als haar eigen object. Als u geen sensibiliteit hebt, geen gevoel voor muziek, ontwaart u in de mooiste muziek niets anders dan wat u waarneemt in de wind die langs uw auto’s blaast of in de beek die langs uw voeten stroomt. Wat is het in het geluid dat je aangrijpt? Wat ontwaar je erin? Wat anders dan de stem van uw eigen hart? Dus, gevoelen spreekt zelf gevoel aan; dus gevoelen is alleen te begrijpen door voelen, dit betekent, door zichzelf — omdat het object van voelen het gevoelen zelf is. Muziek is een monoloog van gevoelen. Maar zelfs de dialoog van filosofie is in werkelijkheid een monoloog van de rede — denken spreekt tot denken. De kleurige praal van kristallen verrukt de zintuigen, maar enkel de wetten van kristallografie interesseert het verstand.[5]

Zo, heeft dat alles, in de zin van bovenmenselijke speculatie en theologie, enkel de betekenis van het afgeleide, het subjectieve, de middelen, de instrumenten, in werkelijkheid de betekenis van het originele, het goddelijke, van het essentiële zijn, en van het object op zichzelf. Als, bijvoorbeeld, gevoelen het essentiële instrument is van religie, drukt de essentie van God niets anders dan de essentie van gevoelen uit. De ware, ofschoon verborgen, betekenis van het gezegde ‘Gevoelen is het instrument van het goddelijke’ is dat gevoelen het nobelste, het hoogste, dit is, het goddelijke in de mens is. Hoe zou u het goddelijke door het gevoelen kunnen waarnemen als gevoelen zelf niet goddelijk zou zijn? Het goddelijke is alleen maar te kennen door wat zelf goddelijk is — ‘God kan alleen door zichzelf begrepen worden.’ Het Goddelijk Zijn waargenomen door gevoel is in werkelijkheid niets anders dan het bestaan van gevoelen zelve, dat verrukt en gefascineerd is door zichzelf — voelen dat gelukzalig op zichzelf is, bedwelmd door vreugde.

Vandaar de verklaring dat waar gevoelen het instrument van het oneindige is, de subjectieve essentie van religie, het object van religie haar objectieve waarde verliest. Daarom is het te verstaan dat sinds voelen de voornaamste steun van religie werd, de anders heilige inhoud van christelijk geloof onbelangrijk wordt. Als, vanuit het standpunt van gevoel, nog enige waarde toegekend wordt aan de inhoud van christendom, blijft het een feit dat deze waarde nog te wijten is aan gevoelen welk misschien alleen toevallig verbonden is met het object van religie; als enig ander object dezelfde gevoelens zou opwekken, zou het even welkom zijn. Maar het object van gevoelen is gereduceerd tot onverschilligheid precies omdat gevoelen uitgeroepen wordt tot de subjectieve essentie van religie alleen waar het ook feitelijk haar objectieve essentie is, zelfs als ze niet — ten minste niet direct — als dusdanig uitgedrukt wordt. Ik zeg direct, want indirect is dit ongetwijfeld aanvaard wanneer gevoelen, als dusdanig, als religieus wordt uitgeroepen, dat is, wanneer het verschil tussen karakteristiek religieuze en onreligieuze — of alleszins niet-religieuze gevoelens geëlimineerd wordt — een noodzakelijk gevolg van het standpunt dat gevoelen alleen het instrument van het goddelijke is. Om welke andere reden moet u gevoelen als instrument van het oneindige, het goddelijke, beschouwen, indien niet om de essentiële natuur van gevoelen? Maar is niet de natuur van gevoelen in het algemeen ook de natuur van elk specifiek gevoelen, om het even wat haar object is. De vraag is daarom: wat maakt gevoelen religieus? Misschien haar specifiek object? Helemaal niet, want dit object is religieus enkel als het niet een object van koud intellect of geheugen maar van gevoelen is. Wat dan? Het antwoord is: de natuur van gevoelen waaraan elk gevoelen, om het even wat haar object is, deel heeft. Gevoelen is zo heilig verklaard eenvoudig op grond van dat het gevoelen is; de grond van de religiositeit van gevoelen is zijn natuur en ligt in zichzelf. Maar is gevoelen hierbij dan niet tot het absolute, het heilige uitgeroepen? Indien het enkel door zichzelf is dat gevoelen goed of religieus is, namelijk heilig of goddelijk, heeft het dan niet haar god in zich zelve?

Maar als u, aan de ene kant, gevoelen een ondubbelzinnig object geeft, en, aan de andere kant, interpreteert wat uw gevoelen echt is zonder enig vreemd element met in uw reflectie te laten tussenkomen, wat kunt u dan anders doen behalve een onderscheid te maken tussen uw individuele gevoelens en de universele essentie en natuur van gevoelen; wat kunt u anders doen behalve de essentie van gevoelen te scheiden van de verontrustende bezoedelende invloeden met dewelke gevoelen gebonden is in u als een bepaald individu? Zo dus, wat u alleen kunt hebben als een object van denken, uitgedrukt als het oneindige, gedetermineerd als de essentiële natuur van het oneindige is louter de natuur van gevoelen. U hebt geen andere determinatie van God hier dan de volgende: God is puur, onbeperkt, vrij gevoelen. Elke andere God, die u als waar aanneemt, zou een God zijn van buiten uit aan uw gevoelen opgedrongen. Vanuit het standpunt van de orthodoxe vorm van geloof, die decisief is ten opzichte van de manier waarop religie zichzelf verhoudt tot een extern object, is gevoelen atheïstisch; het verwerpt God — het is zijn eigen God. Vanuit het standpunt van het gevoelen, is het verwerpen van gevoelen enkel het verwerpen van God. U bent ofwel enkel te laf of te beperkt om in woorden toe te geven wat uw gevoelen u stilzwijgend verzekerd. Gebonden aan externe overwegingen en in de onmogelijkheid de verhevenheid van gevoelen te bevatten, deinst u terug voor de erkenning van het religieus atheïsme van je hart, zo de eenheid van uw gevoelen met zichzelf vernietigend door uzelf het waanbeeld van een objectief zijn apart van gevoelen op te dringen. Deze akte van zelfbedrog werpt u terug op de oude vragen en twijfels: is er een God of niet? De vragen en twijfels verdwijnen — zij zijn, inderdaad, onmogelijk — wanneer gevoelen gedefinieerd wordt als de essentie van religie. Gevoelen is uw binnenste kracht, en toch is het een kracht gescheiden en onafhankelijk van u; in u bestaande, staat het boven u; het is uw eigenste wezen, niettegenstaande grijpt het u als een ander wezen. In het kort, het is uw God. Hoe kan het daarom mogelijk voor u zijn om van dit wezen in u een ander objectief wezen te onderscheiden? Hoe kan u achter uw gevoelen geraken?

Maar gevoelen werd hier slechts als voorbeeld genomen. Hetzelfde geldt voor elke andere kracht, keuze, mogelijkheid, realiteit, of activiteit — de naam is van geen belang — die men determineert als het essentieel instrument van een object. Om het even wat de betekenis heeft van subjectief of van menselijke kant te zijn heeft daarom precies de betekenis ook objectief te zijn of van de kant van het object. Het is gewoon onmogelijk voor de mens om achter de ware horizon van zijn bestaan te komen. Het is waar dat hij zich individuen van een ander, en veronderstelde hoger, gehalte, kan voorstellen, maar hij kan zichzelf niet voorstellen in abstractie van zijn soort, van zijn manier van zijn. De essentiële bepalingen die hij toeschrijft aan deze andere individuen moeten altijd bepalingen zijn voortvloeiend uit zijn eigen zijn — bepalingen in dewelke hij feitelijk alleen zichzelf projecteert, die alleen zijn zelfobjectivering, uitdrukt. Het kan zeker waar zijn dat andere denkende wezens ook op andere planeten bestaan; maar hun bestaan veronderstellend, veranderen wij ons standpunt niet, wij verrijken het kwantitatief niet kwalitatief; maar precies omdat dezelfde bewegingswetten van toepassing zijn op andere planeten zoals hier, zo ook gelden dezelfde wetten van gevoelen en denken daar zoals hier. Feitelijk, de reden waarom wij leven op andere planeten projecteren is niet dat daar wezens zijn anders dan wijzelf, maar dat er daar meer identieke of gelijkaardige wezens zoals ons zijn.[6]

_______________
[1] De ongeïnspireerde materialist zegt: ‘De mens onderscheidt zich van het dier enkel door bewustzijn; hij is een dier, maar één met een bijkomend bewustzijn.’ Hij houdt er geen rekening mee dat een wezen dat bewustzijn verwerft daarbij kwalitatief verandert. Meer, wat wij zojuist kwamen te zeggen is in geen geval bedoeld om het dier te kleineren. Dit is niet de plaats om dieper in te gaan op deze kwestie.
[2] ‘Een sterke opinie drukt zichzelf uit zelfs ten koste van het leven.’ — Montaigne.
[3] Of het onderscheid tussen het individu -natuurlijk, een woord dat, zoals alle abstracte woorden, hoogst onbepaald, dubbelzinnig, en misleidend is — en liefde, rede, of wil gesteund is op natuur of niet, is volkomen irrelevant ten overstaan tot het thema van dit werk. Religie abstraheert de mens van zijn krachten, kwaliteiten, en essentiële bepalingen en vergoddelijkt ze als onafhankelijke dingen, om het even of elk van hen apart in één wezen wordt omgevormd — zoals in polytheïsme — of alle in één wezen worden omgevormd — zoals in monotheïsme. Dat betekent dat dit onderscheid ook moet gemaakt worden bij het verklaren van deze goddelijke wezens en bij het nagaan van hun origine. Temeer, is het niet alleen geduid door het object, het is ook linguïstisch en, wat hetzelfde is, logisch bewezen; want de mens onderscheid zichzelf van zijn geest, zijn hart, alsof hij een wezen is zonder hen.
[4] ‘Niets is schoner voor de mens als de mens zelve.’ (Cicero, de natura deorum, lib. 1.) En dit is geen teken van beperking, want de mens bekijkt ook andere wezens buiten zichzelf als schoon, verheugt zich in de schone vormen van dieren, in de schone vormen van planten, in de schoonheid van de natuur in het algemeen. Maar alleen een vorm die absoluut perfect is kan behagen scheppen zonder afgunst in de vorm van andere wezens.
[5] ‘Het intellect is waarneembaar alleen door het intellect en door dat wat eruit voortvloeit.’ -Reimarus. 5 Wahrheit der natürlichen Religion, IV. Abt., § 8.)
[6] ‘Het is waarschijnlijk dat de mogelijkheid om van muziek en wiskunde te genieten niet uniek is aan de mens, maar strekt ze zich ook uit tot vele andere wezens.’ -Christ. Hugenius (Cosmotheoros, Lib. I.) Dit betekent dat een kwaliteit niet verandert; de aanleg voor muziek, voor wiskunde is dezelfde; enkel het aantal van dezen die ervan genieten, zou onbeperkt moeten zijn.