Hugo Franssen
De slag om de Mijnen
Hoofdstuk 1


En daar komen de mijnwerkers: 1984

Meppen voor Vreven

Pamflet

In mei 1940 was het al bewezen: bij een blitzaanval zit ons land zonder efficiënte verdediging. Op 23 januari 1984 leverden de mijnwerkers nog maar eens het bewijs.

Toen minister Freddy Vreven naar het Cultureel Centrum van Hasselt reed, zei hij tegen zijn chauffeur: ‘Zie al die vlaggen, dat is allemaal voor mij’. Helaas, Vreven zou snel te weten komen dat je met een vlag niet alleen kunt wuiven, je kunt er ook mee slaan. En mijnwerkers hebben een forse arm.

Toegegeven, men dacht dat Marc Eyskens in de limousine zat. Maar voor de mijnwerkers was Vreven geen haar beter. Meppen voor Vreven dus. Een minister van Landsverdediging zonder defensie. Het Limburgse geduld was op.

Als gedonder van een ver onweer vingen de mijnwerkers vanaf einde 1983 de signalen op dat men van de mijnen af wou. Minister Eyskens had het op 17 november in de Kamer over ‘Kempense Steenkoolmijnen (KS): een acuut probleem’. Met z’n spitsvondige galgenhumor liet hij verstaan dat de sluiting van mijnzetels... uiteindelijk in het voordeel van de mijnwerkers was! ‘Er zijn economische wetten, en wie die negeert, wakkert alleen de sociale achteruitgang aan’.[1]

Enkele weken later kreeg Karel de Gucht heel het PVV-bureau achter zijn voorstel om al de mijnen in een sluitingsplan op te nemen. De Financieel-Economische Tijd zag in de mijnen ‘een nog bodemlozer put dan Cockerill-Sambre’.[2]

Een, volgens Het Belang van Limburg, ‘bange’ gouverneur Vandermeulen had nochtans de frontpagina van deze krant gevuld met zijn waarschuwing: ‘Elke mijnsluiting zou dynamiet zijn’.[3] Limburgs eerste schepen, Hugo Camps, haastte zich z’n gouverneur te vergoelijken: ‘Vandermeulen is zeker geen doemdenker of paniekzaaier. Eerder een man vol roomse blijheid. Geen politieke kromprater. Waar hij de stilte verbreekt, ontstaan er dan ook pas echt rimpels in de vijver’.[3]

Hadden de excellenties die goede raad in de wind geslagen? Na 23 januari wisten ze dat er meer was dan ‘een rimpel in de vijver’. In Limburg gromde een sociale vulkaan.

Zij hadden zich voorgenomen eens vriendelijk naar Limburg af te zakken om een academische zitting met hun aanwezigheid te vereren. ‘Noodplan voor Limburg’ en ‘reconversie’ waren de sleutelwoorden. De mijnwerkers moesten zich geen zorgen maken over de toekomst.

Maar diezelfde mijnwerkers besloten die dag het werk neer te leggen. Er waren twee délégués per mijn uitgenodigd in Hasselt; zo had het vakbondsapparaat het geregeld. Maar de mijnwerkers waren er allemaal. Met toeterende autokaravanen verschenen ze in Hasselt, zetel na zetel. Een spandoek: ‘Limburg is een kerkhof geworden’.

Wie men de strot dichtknijpt, wordt het zwart voor de ogen. Dat was ongeveer wat men met de mijnen van plan was. De regering had een aantal flessehalzen in de luchtwegen van KS ingeplant. Als die werden afgesloten, moesten de mijnen op korte tijd stikken.

De regeringsverklaring van Martens V bevatte het voornemen ‘het sluitingsplan voor de mijnen te actualiseren’. Het Beheerscontract voor KS bepaalde dat de mijnen het tot 1987 moesten stellen met een enveloppe van 31,9 miljard. Het uitrustingsplan 1983-1993 voor de elektriciteit ging voorbij aan een Limburgse kolencentrale, de nucleaire lobby haalde haar slag thuis. Het plan Gandois halveerde niet alleen de staalproductielijnen, maar meteen ook de vraag naar (goedkope) Limburgse steenkool.

Deze toestand duwde de mijnwerkers en hun vakbonden naar de strijd. En zij vonden... de staalarbeiders aan hun zijde. ‘Het leek wel een verbroederingsfeest tussen staalarbeiders en mijnwerkers in Hasselt’, klonk het op de BRT-radio op 23 januari. Honderd mannen waren er uit het Luikse Valfil en Blooming III.

En toen bleek dat een stempelkaart in Wallonië dezelfde kleur heeft als in Vlaanderen,... dat ook in Wallonië een sociaal pact sluitingen betekent... En er bleek nog veel meer. Roger Bertrand. de hoofddélégué van Valfil kon zijn ogen niet geloven: ‘In elk geval, zoals jullie hier de minister ontvangen, zo hebben wij dat nog nooit gedaan!’[4]

En dan vind ik een brief van Jan Grauwels in de bus. Hij heeft de eerste versie van dit boek gelezen en schrijft mij: ‘Weet je dat Vreven, toen hij uit de auto stapte, aan de politie zei: “Hou die smeerlappen van mijn lijf!” Toen barstte onze woede maar echt los’.

Eyskens en Vreven wilden die dag het grote Limburgse Front inpalmen maar hadden buiten de waard ‘mijnwerker’ gerekend. Geziene en geëerde burgers waren wekenlang druk doende dat Limburgse Front op te starten, boven de partijen heen, van alle rang en stand, met gouverneur Vandermeulen als draaischijf. ‘Het sluitingsplan voor de mijnen wordt geactualiseerd’. De Limburgse politici hadden deze zinsnede uit de regeringsverklaring van Martens V altijd al afgedaan als sloeg zij enkel op de mijn van Roton in Charleroi. Maar nu sloeg de schrik hen toch om het hart. ‘Wij gaan de barricaden op’,[5] riep Limburgs CVP-voorzitter Martin in paniek. Ook Willy Claes toonde zich ongerust.

Het Limburgse politieke ‘personeel’ zag al het spookbeeld van een nieuw Zwartberg opdoemen en zocht koortsachtig een uitweg. Eyskens en Vreven kwamen met de wegwijzer ‘reconversie’ aandraven. Maar onder andere Willy Claes (SP) en Jaak Gabriëls (Volksunie) waren nog onwillig: ‘Welke toekomst voor de mijnen?’, vroegen ze.

In die dagen mochten Vandermeulen, Willy Claes en de ministers Eyskens. Vreven en Schiltz -‘mensen van goede wil’ (Camps)- twee bladzijden van Het Belang van Limburg volpraten om ‘de problemen af te tasten’. De accenten verschilden. Eyskens zag in een steenkolencentrale ‘geen soelaas voor de werkgelegenheid’ en droomde over ‘de voordelen van de nucleaire optie’. Claes dacht aan het sociale klimaat dat ‘niet mocht aangetast worden’ en keek uit naar managers om de verliezen te verminderen. Schiltz raakte verstrikt in kwade dromen over ‘ruïnes’ en ‘verliezen’: ‘Wij kunnen geen twee zaken tegelijk doen. De huidige exploitatieverliezen blijven dekken én de reconversie betalen’. Vreven rondde alles af: de zaak toe, en daarmee uit.[6]

Wat dacht Hugo Camps zoal over 23 januari, “de dag dat alles ging veranderen”? Wel, hij had veel begrip, maar weinig houvast gezien. Hij betreurde dat niet aan één koord getrokken werd. ‘Limburg dat zo’n nood heeft aan een solied eenheidsfront over de partijgrenzen heen’.[7] Wie weigerde er aan het koord van Camps te trekken? De vakbonden. ‘Het is niet met betogen en staken dat er in Limburg meer brood op de plank komt. Integendeel, sociale discipline zou een Limburgse troef moeten zijn’.[7] Daar had je weer dat fameuze sociale pact van Claes en Eyskens! ‘Het ABVV is zelfs destructiever (dan het ACV) door zijn dogmatische kortzichtigheid, tegen elke crisislogica in’.[7] Formuleerde Camps hier niet dat je je hoofd moet leggen als men het wil afkappen?

Niet zo het ABVV! Met een 24-urenstaking werd een lelijke streep door de rekening van de mijnensluiters getrokken. Minister Firmin Aerts, nota bene een vertegenwoordiger van het ACW, vond de staking grote onzin.[8] Maar... ook het ACV voerde acties. ‘Een leeg ei, of eindelijk ons recht?’, zo stelde men de vraag in de Volksmacht[9] na vier jaar vruchteloze ACV-actie tegen de werkloosheid in Limburg.

Toch kon men wat later in hetzelfde blad een andere vraag lezen: ‘Zal men eindelijk werk maken van de toekomst?’ Die ‘men’, wie was dat? Waren dat niet de Eyskensen, Aertsen en andere Vrevens? En voorzitter André Daemen van de ACV-mijncentrale greep ook al naar de pen om duidelijk te maken dat ‘in Limburg de rangen zich vastberaden sluiten’[10]

Wilden de verantwoordelijken van de ACV-mijncentrale op twee paarden wedden? En op het grote Front, én op de mijnwerkersstrijd?

Anderen in het ACV hadden het niet over de ‘eenheid’ van Daemen, maar over breekpunten. Délégué Gerard Bijnens van de mijn van Waterschei was één van hen. In een toespraak die volgens Het Volk zware indruk maakte, trok hij de lijn zo: ‘Als de schacht in Waterschei niet gebouwd wordt, als de kolencentrale op de lange baan geschoven wordt, als de mijnwerkers nog meer moeten inleveren, dan is voor ons het breekpunt bereikt. Dan slaan we met de arbeidersbeweging een andere weg in en zal de Christelijke Arbeiderspartij in Limburg een feit zijn’.[11]

‘Dig deep for the miners’

5 maart 1985. Precies 365 dagen na het begin van de staking in de met sluiting bedreigde mijn van Cortonwood in Yorkshire, gingen de Britse mijnwerkers weer aan het werk. De ‘staking van de eeuw’ tegen de voorgenomen sluiting van 70 kolenmijnen liep ten einde. In de mijnwerkersdorpen trokken lange slierten van duizenden kompels met hun vrouwen en kinderen ‘still solid”, ongebroken, naar de mijn. De fanfare op kop. ‘Solid’, een veelgebruikt woord in het jargon van de ‘miners’. Het betekende zoveel als ‘onkreukbaar’, ‘niet omkoopbaar’. Op veel plaatsen werd gescandeerd: ‘The miners united will never be defeated’ (De verenigde mijnwerkers zullen nooit verslagen worden).

Een jaar lang hebben 140.000 miners de beste school bezocht die men zich kan indenken, de school van de klassenstrijd. In Engeland was de arbeidersstrijd traditioneel met Engelse deftigheid aangepakt, met de witte handschoenen van de Bobbie als het ware. Het geweld bestemde de Britse bourgeoisie voor het India van gisteren, voor de Malvinas (Falklands) van vandaag. In de mijnwerkersstaking kwam een einde aan deze schijnheiligheid.

Al op 14 maart 1984 werd David Jones, een 24-jarige mijnwerker, bij een politiecharge gedood aan het piket van Ollerton. In de loop van de staking stierven nog 5 andere mensen in dezelfde omstandigheden. Er vielen 4.000 gewonden. Meer dan 9.000 mijnwerkers werden gearresteerd.

Een jaar lang weerstonden de miners de anti-stakingswetten en de politieterreur. Voor Thatcher was de inzet van het conflict: de vakbondsmacht zoveel mogelijk beknotten. Maar de NUM, de mijnwerkersvakbond, hield stand. De leiding en voorzitter Arthur Scargill bleven bij het principiële standpunt: ‘Over mijnsluitingen onderhandelen wij niet’.

De staking van de miners liet ook in de Limburgse mijnen diepe sporen na, vooral dan de manier waarop de miners de filosofie die voorschrijft dat ‘wat niet rendabel is, dicht moet’ in de prullenmand wierpen. Scargill: ‘Onze vakbond heeft een voorbeeld gegeven. Een voorbeeld dat aantoont dat wij niet bereid zijn de marktfilosofie te onderschrijven. Een filosofie die jobs vernietigt. De overwinning waarover ik het heb, is een overwinning op syndicaal vlak, de vakbond die zich te weer stelt tegen de slachtpartij van onze jobs’.[12] ‘Ja maar’, zeiden de Thatcher-fans, ‘zijn we niet verplicht de oude mijnen die niet rendabel zijn te sluiten?’ ‘Rendabel?’ Daarmee was het grote woord gevallen! De miners repliceerden: ‘De vraag is: rendabel... maar voor wie? De verloedering van onze streken, tienduizenden mijnwerkers zonder werk, is dat dan rendabel?’ Jobs first, dat was de belangrijkste les uit Engeland, ook voor Limburg.

Ook andere vragen drongen zich op, vragen over de aard van het kapitalisme. Van oudsher waren de koolputters gouddelvers, de helden van de kolenslag na de oorlog, de ereburgers. In de scholen van de mijnstreek vertelden de broeders aan hun klas: ‘Als mijnheer pastoor langskomt, of de burgemeester, neem dan uw pet af. Als je het vergeet, is het geen zonde. Maar als je een mijnwerker tegenkomt, neem dan uw ‘klak’ af. En nu werden de mijnwerkers gedegradeerd... tot uitgebrande kool, tot as die men weggooit.

In Limburg, zoals in Engeland, stelde men zich vragen over een systeem dat mijnen wilt sluiten in volle energiecrisis, een systeem dat er niet in slaagt werk te verschaffen aan miljoenen werklozen terwijl er nog zoveel behoeften bestaan, een systeem dat steenkool ‘nutteloos’ noemt terwijl iedere winter mensen sterven van de kou...

Het glazen oog van Thatcher

Frank Slater, NUM-afgevaardigde voor de Maltby-mijn in South Yorkshire, vertelde mij eens: ‘Er is bij ons een gezegde: “Hoe onderscheid je het glazen oog van Thatcher van haar goede oog? Antwoord: zeer simpel, het glazen oog is dat waar het meeste medelijden uit straalt”.’

12 september ’84. In een gezin in Yorkshire overlijdt een zwaargehandicapt jongetje van 12. Het gezin vraagt een sociale uitkering voor de begrafenis aan. De toelage wordt geweigerd omdat de vader een staker is.

20 oktober ’84. 36 ton voedselhulp zullen worden vernietigd of teruggestuurd naar de afzender (een Russische vakbond). De douane heeft levering ervan aan de mijnwerkers verboden. ‘De hygiëne is niet verzorgd’ heet het. Dezelfde dag schat een rapport van de Fabian Society het aantal armen in Groot-Brittannië op 18 miljoen.

26 oktober ’84. Een rechter heeft de NUM bij verstek veroordeeld tot 16 miljoen frank boete. De NUM weigert te betalen. Daarop wordt het vermogen van de NUM — 610 miljoen frank — op een bank in Dublin aangeslagen.

18 november ’84. Darren (15 jaar) en Paul Holmes (16 jaar) komen om als ze onder tonnen modder en sintels worden bedolven op het terrein van de mijn in Goldthorpe in Yorkshire. De jongens waren op de terril op zoek naar brokken steenkool. In die maand komen zes mensen om bij zulke aardverschuivingen op terrils. De gratis bedeling van steenkool aan mijnwerkers werd in het begin van de staking door de directie afgeschaft.

22 november ’84. In het parlement in London komt het tot een handgemeen tussen de minister van Sociale Zaken Norman Fowler en een aantal parlementsleden. Fowler wil de sociale uitkeringen aan de stakende gezinnen nog eens met één pond per week inkrimpen. Theoretisch krijgt de vrouw van een staker 21,50 pond (1.700 frank) per week plus 56 frank per kind. Maar Thatcher heeft daarvan al 15 pond afgetrokken onder het voorwendsel dat stakersgeld wordt uitbetaald, wat bij de NUM niet het geval is.

In augustus ’84 organiseerde Koen Albregts, vrijgestelde van de Limburgse LBC een vakantie in België voor Engelse mijnwerkerskinderen. Op twee dagen tijd stelden zich liefst 450 gezinnen kandidaat om de kinderen op te vangen. Dat was de start van een grote solidariteitsgolf overal te lande. Maar het zwaartepunt lag in Limburg.

De PVDA zamelde eind augustus 54.000 frank in aan de mijnpoorten. In september bracht een inzameling door de ABVV-mijnwerkerscentrale 250.000 frank op. Een maand later collecteerde de PVDA opnieuw aan de mijnpoorten, in sommige mijnen hielpen ACV- en ABVV-syndicalisten mee. Resultaat: 220.000 frank. De syndicale delegatie van Ford Genk sprokkelde 143.000 frank samen. De kerstcollecte van de PVDA in Limburg bracht 440.000 frank op. Het traditionele Sint-Barbarafeest van het bestuur van de ABVV-mijnwerkerscentrale werd vervangen... door een gift aan de NUM. Met 410.000 pamfletten, 3.600.000 frank steun, 62 meetings, 29 solidariteitsdelegaties naar Engeland, ontvangst van tientallen NUM-militanten, vakanties voor de kinderen van de miners enzovoort, profileerde vooral de PVDA zich in deze campagne.[13]

Aardig wat mensen uit de top van de vakbonden keken neer op die bedrijvigheid. Zij hadden niet veel van Scargill en de NUM weg. Houthuys was uitgesproken vies van ‘het gauchisme’ van Scargill. Hij schreef een brief naar de ACV-secretarissen waarin gewaarschuwd werd voor rechtstreekse contacten met NUM-verantwoordelijken.

Voor de Houthuysen was het voldoende een kaars voor Polen te branden. Naar de Britse mijnwerkers stuurden ze wel wat zilverpapier, maar de chocolade aten ze zelf op.

Zo was onze vakbondswereld een spiegel van wat er zich in Engeland afspeelde. Daar keek de nationale vakbondsleiding — met TUC-voorzitter Norman Willis vooraan en Labour-leider N. Kinnock in de schaduw — toe hoe Thatcher met de miners trachtte af te rekenen. Men aarzelde een tweede front te openen en liet de mijnwerkers alléén vechten tegen een overmacht. En achteraf kwam dan het geween: ‘een verloren staking’, ‘staken is nutteloos’. Leo Marijnissen, de CVP-spreekbuis in de ACW-krant Het Volk, had ook al zo’n akelig commentaar klaar: ‘Scargill heeft met zijn mislukte staking het moreel van zijn mijnwerkers gebroken. Niets, maar dan ook niets van wat de bond had geëist, is ingewilligd’.[14] Hij had de les van de miners niet begrepen. De les dat het kan, die arbeiderssolidariteit, in eenheid en met offers die soms menselijkerwijs onmogelijk zijn. Die geschiedenis hebben de miners geschreven voor alle arbeiders, waar ook ter wereld.

Herfst 1984: Brück moet wijken

In de hal van het ACV-gebouw op het Mgr. Broekxplein in Hasselt staat in marmer gehakt: ‘Blij blikken wij naar ’t leven, fier wroet ons werkershand’. Ik twijfel eraan of de mijnwerker ooit zo tegen zijn bestaan heeft aangekeken. In de herfst van 1984 zeker niet, dat staat vast. Wat wil je? Als de kranten blokletteren: ‘Mijn Winterslag moet dicht’,[15] als men via de pers moet vernemen dat 2.860 mijnwerkersjobs worden geschrapt, dat de lang beloofde verluchtingsschacht voor Waterschei er niet komt -meteen een doodvonnis voor Waterschei- dat de kolenproductie met 1 miljoen ton moet teruggeschroefd,[15]... dan worden de mouwen opgestroopt, niet om te ‘wroeten’, maar om te reageren.

Twee dagen na het uitlekken van die directieplannen lagen de vijf mijnen plat. Het was 12 september, het gemeenschappelijk vakbondsfront hield een waarschuwingsstaking. Maar al op 17 september wilden de mannen van Winterslag en Waterschei dat nog eens overdoen. Met meer dan duizend man in mijnwerkersplunje ging het in stoet naar Genk. Het station werd urenlang bezet. Eén spandoek: ‘Geen mijnsluiting’.

Op 31 oktober staakten de mijnwerkers opnieuw. ‘De Raad van Beheer moet de directieplannen intrekken’, dat was de eis. ’s Namiddags trokken vijfhonderd mijnwerkers naar de directiegebouwen in Houthalen en kwamen oog in oog te staan met verschillende honderden rijkswachters. Ook voor de mijnensluiters ‘geen blije blikken naar het leven’ meer?

De pers had René Brück aangewezen als de architect van de KS-sanering.[16] De mijnwerkers werden zo rechtstreeks geconfronteerd met de vraag: ‘Wie is baas bij KS?’ Ze kwamen terecht bij de Generale Maatschappij. Een lang en oud verhaal! In de jaren zestig organiseerden de holdings Generale Maatschappij, Brufina en Coppée een strategische vlucht uit de mijnontginning om zich op nieuwe sectoren te kunnen storten, waar meer winst te rapen viel. De smeulende onvrede over die neergang sloeg in 1966 om in een laaiende sociale brand zoals Limburg er nog nooit een had gekend, Zwartberg.

Een en ander leidde tot een reorganisatie van het Limburgse kolenbekken. De privé-eigenaars — ‘stichtende vennootschappen’ — brachten hun mijninstallaties samen in de nieuwe naamloze vennootschap Kempense Steenkolenmijnen. Het was in 1967. Het woord ‘reorganisatie’ was een verbloeming voor wat er zich echt afspeelde: de uitverkoop. De stichtende vennootschappen wisten alle winstgevende onderdelen, namelijk de onroerende goederen en de financiële beleggingen, uit de brand te slepen. De waarde daarvan werd in 1970 op 8 miljard frank geschat.[17] Alleen het verlieslatende segment, de ‘kale’ mijnen, werd in de nieuwe NV ingebracht. De staat betaalde daarvoor de schandelijke compensatie van 1,4 miljard frank en verbond zich ertoe dertig jaar lang de verliezen van KS te dragen. Toch behielden de stichtende vennootschappen 90 % van de KS-aandelen, én de sleutelposities in het KS-beleid.

Tussen 1967 en 1981 keerde de staat 60 miljard frank uit aan KS, voldoende om vele malen totaal eigenaar te kunnen zijn. Maar alles bleef bij het oude. Pas in 1981 kwam er een herschikking van de aandelen en een aanpassing in de KS-top.

...Zoals het water naar de zee vloeit

Bij de oprichting van de nieuwe KS in 1967 kregen de stichtende vennootschappen 1,4 miljard frank van de staat toegestopt.

De voorwaarde voor deze milde schenking was dat de holdings de helft van dit geld en de opbrengst van de verkoop van onroerende goederen, zouden investeren in de streekreconversie. Daarvoor werd in 1972 de Kempische Investeringsvennootschap — KIV — opgericht.

Maar KIV stopte haar mooie centen niet in reconversie. Zij gebruikte ze om controle te verwerven over bestaande bedrijven. Het koninginnestuk werd het Genkse staalbedrijf ALZ. Langs de KIV veroverden de holdings een 28 % aandeel in ALZ. De staat, goed voor een aandeel van 24 % in ALZ, stemde altijd met KIV mee. (Daar zorgde onder andere Willy Claes voor).

Het bloeiende ALZ past uitstekend in de plannen van het blok Generale-Arbed-Sidmar. In 1985 kocht Sidmar zich in bij KIV voor 8 % en nam de aandelen van Arbed in de mijn van Zolder over. Daardoor kreeg Sidmar rechtstreeks en onrechtstreeks 35 % van de aandelen in KIV.

In 1987 was de operatie rond. De KIV verkocht alle ALZ-participaties aan Sidmar. De opbrengst van deze verkoop werd uitgekeerd aan de aandeelhouders van de stichtende vennootschappen. Het ging om een som van 623 miljoen frank!

De moraal van het verhaal: de staatsgelden die aan zogenaamde reconversie worden besteed, vloeien vroeg of laat naar de holdings, zoals het water naar de zee.

Maar, “die kat kwam weer’!

De Generale Maatschappij had het toch maar weer geflikt in het zeskoppige directiecomité vier van haar mannetjes te droppen.

René Brück: beheerder van de elektriciteitsmaatschappij Unerg en van de Kredietbank, voorzitter van Sidmar, dat via Arbed gecontroleerd wordt door de Generale Maatschappij.

Edgard Debeys: beheerder van de elektriciteitsmaatschappij Ebes en van Tractionel. Ebes en Tractionel worden gecontroleerd door de Generale en de Groep Brussel Lambert.

Jozef Dillewijns: beheerder van Sidmar.

Pierre Urbain: ondervoorzitter van Belref en beheerder van Laura & Vereeniging, twee dochtermaatschappijen van dezelfde Generale.[18]

Een voorbeeld van ergerlijke tafelschuimerij? In maart 1986 raakte bekend dat KS in 1985 1,4 miljard frank te weinig ontving voor de kolen die ze leverde aan de elektriciens en aan de staalfabrieken.[19] André Daemen: ‘De belangenvermenging binnen het directiecomité legt een zware hypotheek op het dynamisme van het bedrijf. Men kan toch niet tegelijk verkoper en verbruiker zijn. Men weet toch dat het probleem zich in grote mate toespitst op de prijs die wordt betaald voor KS-kolen door de staalindustrie en de elektriciteitsbedrijven’.[20]

Jan Olyslaegers, de voorzitter van de ABVV-mijnwerkerscentrale zat op dezelfde golflengte: ‘Dan komen we tot de aanwezigheid van bepaalde figuren in het directiecomité van KS. Er is de man van Tractionel, een man van de elektriciteit. Hij is daar de grote manitoe en zou met zichzelf moeten onderhandelen over de afname en de prijs van de Kempense steenkolen! De voorzitter van het directiecomité is een van de dikste bazen van het staal. Die moet dus ook al met zichzelf gaan negociëren over de cokeskolen. Heel de wereld lacht met dat soort toestanden, maar bij ons is dat mogelijk’.[21]

Maar de Generale was erger dan een klaploopster. Uit de cocon van de klaploopster had zich al snel een doodskopvlinder ontpopt, zo zou blijken.

Er bestaat in het KS-complex een vrij nutteloze, bijna doodlopende steengang die door de ingenieurs ‘de steengang Brück’ wordt genoemd, een logische associatie.

Ook het plan van Brück liep vast in een doodlopend straatje. Arthur Scargill had de logica van ‘alles wat niet rendabel is moet dicht’ van de hand gewezen als ‘kapitalistische logica’. Ook in Limburg siond dit vraagstuk ter discussie. Veel mijnwerkers raakten begeesterd door het voorbeeld van Scargill. De bourgeoisie constateerde ontsteld hoe de mijnwerkersbeweging bloosde naar de kant van de strijd. Zij wilde daarom iets doen aan de autoriteit van de PVDA. Want was deze partij niet zowat de drukpers van deze ideeënstroom, de inspira­tiebron?

Het Belang van Limburg schreef dat de PVDA moest weggebrand worden van de mijnen; “Dat soort volk moet rond de mijnen wegblijven’.[22] Maar ook Hugo Camps kon geen wig drijven tussen deze partij en de vakbondsstructuren. Het strijdsyndicalisme had de wind in de zeilen.

Jan Grauwels: ‘Weet je, die twaalfde september 1984 waren we al aanwezig in Houthalen, met 500 man. Maar de heren van de directie waren naar Brussel gevlucht. De deuren bleven potdicht. Niemand mocht erin. Voor onze mijnwerkers was de maat vol. Er vloog een steen door de ruit. Een paar délégués en secretarissen probeerden de zaak kalm te houden. Baeyens en een aantal délégués zetten zich voor de deur. Gabriëls en Desaeyere van de Volksunie waren er ook. Zij stookten tegen de vakbonden, geholpen door hun senator Lowis, die verpleger was in Eisden. Er was ontreddering: de Volksunie wilde de vakbonden weg, maar de mijnwerkers niet. Zij wilden wél andere vakbonden. En toen klonk het uit alle kelen: “Scargill! Scargill! Scargill!” De Volksunie werd brutaal weggejaagd en Desaeyere verloor een paar tanden. Enkele Engelse miners waren die week voor inzamelingen in Limburg. Ze hadden alles razendsnel zien gebeuren, ze waren ontroerd. Zij konden niet geloven dat hier zo naar hun Scargill geroepen werd’.

Maart 1984 — Begrafenis van de slachtoffers van de mijnramp in Eisden
foto solidair

Maart 1984. Begrafenis van de slachtoffers van de mijnramp in Eisden

Op 30 oktober 1984 ging er een pamflet rond van het gemeenschappelijk vakbondsfront. De geschiedenis zal het waarschijnlijk bewaren. Het was getiteld: “De mijnen afbouwen, noodlottig voor Limburg”. De mijnwerkers hebben het aandachtig gelezen en zorgvuldig bewaard.

Dit pamflet eindigde met de eisen: ‘Weg met de alternatieve plannen. Wij eisen de schacht van Waterschei. Behoud van 20.000 arbeidsplaatsen in de mijnen. Werk voor de 75.000 werkzoekenden in Limburg’. Vier regels waarin alles gezegd was.

Het pamflet stelde tegelijk een ultimatum: ‘De vakbonden dulden geen verder uitstel. Indien de Beheerraad op 31 oktober geen positieve beslissingen neemt, volgt de actie “VANDAAG IK. MORGEN JIJ”, dat wil zeggen beurtstaking gedurende vijf weken waarbij de zetels elkaar onderling helpen’.

Iedereen die vertrouwd is met het leven in de mijnen, begreep dat zo’n escalatie regelrecht naar de algemene staking zou leiden. En Brück werd teruggefloten.

In het Protocol van 31 oktober liet de Raad van Beheer weten: ‘De alternatieve planning wordt niet in uitvoering gebracht. Het voorstel van de nieuwe schacht wordt voorgelegd aan de EG-instanties’ Sommige vakbondsverantwoordelijken spraken triomfantelijk van een volledige overwinning. Ten onrechte. Brück voerde wel een terugtrekkende beweging uit, maar hield toch nog troeven achter de hand.

Idem

Drie weken later werd de discussie rond Winterslag alweer gelanceerd. Guy Moens, lid van de Raad van Beheer van KS en later SP-senator, klom in z’n pen. Verwijzend naar Winterslag schreef hij: ‘Bij uitputting zou gelijk welke mijn veeleer een blok aan het been dan een winstpunt zijn’.[23] Intussen was eerste minister Martens naarstig op zoek naar een ‘kolen-Gandois,die van de sanering op het terrein werk maakt. Dat is bevrijdend’.[24]

Maar de mijnwerkers voelden zich sterk. Zij begrepen dat dit niet meer de vakbonden van Zwartberg-1966 waren.

De nieuwe generatie délégués slaagde erin de aansluiting te leggen tussen de mijnwerkers en hun vakbonden. De wrange anti-syndicale nasmaak van Zwartberg en van de grote staking van 1970 was weggespoeld.

In 1966 hadden de vakbondsleiders tegenover de dreigende sluiting een héél beperkt programma van sociale en ‘menselijke’ begeleiding. Zij wilden de sluiting een jaar uitstellen en hoopten op reconversie. Maar nu, nu was er een principieel eisenprogramma.

Toch was er aarzeling in de vakbondsgelederen. In een voorgaand pamflet was men stilletjes aan de eis ‘geen afvloeiingen’ voorbijgegaan. En men liet verstaan dat de politici de kastanjes wel uit het vuur zouden halen.

Het grote Limburgse Front bood weer z’n diensten aan. “Steenkool, groot gelijk”, riepen de Limburgse politici toen nog. Er was sprake van kolencentrales, van de nieuwe schacht, van werkzekerheid in KS... en dat allemaal uit vrees voor een mijnwerkersopstand zoals in Zwartberg.

_______________
[1] De Standaard. 19 november 1983.
[2] De Financieel-Economische Tijd, 3 november 1983.
[3] Het Belang van Limburg, 31 mei 1983.
[4] Solidair, 1 februari 1984.
[5] Het Belang van Limburg, 26 december 1983.
[6] Het Belang van Limburg, 17 januari 1984.
[7] Het Belang van Limburg, 24 januari 1984.
[8] Het Volk, 21 januari 1984.
[9] De Volksmacht, 13 januari 1984.
[10] De Volksmacht, 3 februari 1984.
[11] Het Volk, 6 februari 1984.
[12] BBC-magazine Panorama, 4 februari 1985.
[13] Cijfers uit Solidair, 8 mei 1985.
[14] Het Volk, 4 maart 1985.
[15] Het Belang van Limburg, 10 september 1984.
[16] De Morgen, 12 september 1984.
[17] Beknopt Verslag Kamer van Volksvertegenwoordigers, 2 juni 1970, blz. 708.
[18] De gegevens gelden voor de datum van oktober 1984.
[19] De Gazet van Antwerpen, 25 maart 1986. De Morgen, 26 maart 1986.
[20] Zeg, ledenblad van de CVP, 2 mei 1986.
[21] De Rode Vaan, 28 mei 1986.
[22] Het Belang van Limburg, 10 oktober 1984.
[23] De Volkswil, blad van de Socialistische Gemeenschappelijke Actie, editie Limburg, 11 december 1984.
[24] Het Belang van Limburg, 11 december 1984.