Peter Kropotkin
De verovering van het brood
Hoofdstuk 10


De arbeid – een genot

I

Wanneer de socialisten beweren dat een maatschappij, bevrijd van het kapitalisme, de arbeid aantrekkelijk zal maken en elk weerzinwekkend en ongezond slavenwerk zal doen verdwijnen, lacht men hen in het gezicht uit. En toch ziet men thans reeds belangrijke vorderingen in die richting, en overal waar dit het geval is, hebben de patroons zichzelf kunnen gelukwensen met de daardoor verkregen besparing van arbeidskrachten.

Het behoeft geen betoog, dat de werkplaats even gezond en aangenaam zou kunnen worden ingericht als een wetenschappelijk laboratorium. En het is niet minder duidelijk, dat dit in alle opzichten voordelen zou opleveren. In een ruime en goed geventileerde werkplaats wordt beter werk geleverd; men past er gemakkelijk de kleine verbeteringen toe die elk een besparing van tijd en handenarbeid vertegenwoordigen. Dat de meeste werkplaatsen, die wij kennen nog zo gebrekkig ingericht en zo ongezond zijn, komt doordat de arbeider niets te zeggen heeft in de regeling van de fabrieksaangelegenheden en omdat de meest ongerijmde verspilling van menselijke arbeidskracht het bijzonder kenmerk ervan uitmaakt.

We hebben een kijkje genomen in een fabriek, ze dient helaas, tot vervaardiging van oorlogsmaterieel, die niets te wensen overlaat, zowel wat de hygiënische als de verdere inrichting betreft. Zij beslaat een oppervlakte van twintig hectaren, waarvan er vijftien met glas zijn overdekt. De vloer van harde tichelsteen is even zindelijk als die van een mijnwerkershuisje en de glazen dakbedekking wordt zorgvuldig schoon gehouden door een ploeg werklieden die geen anderearbeid verrichten. Staalplaten tot een gewicht van twintig ton worden er gesmeed, en nadert men tot op dertig pas afstand een reusachtige oven, waarin de vlammen een temperatuur bezitten van meer dan duizend graden, zo bemerkt men dit eerst wanneer de geweldige ovenmuil een stalen monster uitbraakt. En dit monster wordt bewerkt door slechts drie of vier arbeiders, die nu eens hier, dan weer daar een kraan openen, waardoor reuzenhefbomen in beweging gebracht worden door de waterdruk in de buizen.

Bij het binnentreden verwacht men het oorverdovend geraas te zullen horen van zware stampers, en men bemerkt dat er volstrekt geen stampers zijn; de reuzenkanonnen van honderd ton en de assen van de transatlantische stomers worden gesmeed door hydraulische druk (waterdruk). De werkman behoeft slechts een kraan om te draaien om het staal samen te persen dat in plaats van gesmeed, samengedrukt wordt, waardoor een vaster metaal wordt verkregen zonder breuk, in stukken van elke dikte.

Men is voorbereid op een hels lawaai en men ziet machines, die blokken staal van tien meter lengte zó geruisloos doorsnijden als waren het kazen. En toen we de ingenieur, die ons rondleidde, onze bewondering te kennen gaven, antwoordde hij: “Het is alles slechts een kwestie van economie (besparing, bezuiniging)! Deze machine, die het staal polijst, is reeds tweeënveertig jaar in gebruik. Ze zou geen tien jaar hebben kunnen dienen wanneer haar onderdelen door onjuiste montering of door zwakte bij elke stoot piepten en knarsten.

U spreekt van hoogovens? Maar zou het geen nutteloze verkwisting zijn de warmte te laten vervliegen in plaats van ze te gebruiken: waarom zouden we de smeltoven afsluiten door traliën, terwijl we weten dat tengevolge daarvan een hoeveelheid warmte, verscheidene tonnen steenkool vertegenwoordigende, door uitstraling zou verloren gaan?”

De stampers, die de gebouwen zodanig deden trillen dat het in een omtrek van vijf mijlen merkbaar was, waren evenzeer een verkwisting! Door drukking wordt beter gesmeed dan door slaan en het kost minder; er is minder verlies. De ruimte, die elke werkbank inneemt, de verlichting van de werkplaats, haar zindelijkheid — het is louter een kwestie van economie. Men werkt beter wanneer de verlichting goed is en men elkaar niet in de weg staat. “Vóór we hier kwamen hadden we veel te weinig ruimte, voegde hij er bij. De grond is verbazend duur rondom de grote steden; de eigenaars zijn zo hebzuchtig!”

Wat de mijnen aangaat hebben we hetzelfde op te merken. Al is het maar door Zola of door de couranten, zo weet toch iedereen hoe een tegenwoordige mijn is ingericht.

De mijn van de toekomst zal behoorlijk worden geventileerd en de temperatuur zal er even goed geregeld kunnen worden als in de werkplaats, terwijl geen paard meer tot een levenslang verblijf onder de grond zal gedoemd zijn. De onderaardse trekkracht zal dan bestaan in een zelfwerkende kabel die aan de mond van de put in beweging wordt gebracht. De ventilators zullen steeds in werking zijn en nimmer zullen er ontploffingen voorkomen.

Zulk een mijn is geen droombeeld. Reeds treft men er in Engeland enige aan. We hebben er onlangs een bezocht. Alweer is die geheel verbeterde inrichting een zaak van economie. De mijn waarover we spreken levert, ondanks haar buitengewone diepte van 430 meter, duizend ton steenkool per dag met slechts 200 arbeiders, dus vijf ton per dag en per arbeider, terwijl de gemiddelde voortbrenging voor de 2000 putten in Engeland nauwelijks 300 ton per jaar en per arbeider bedraagt.

Zo nodig zouden we die voorbeelden kunnen vermeerderen om aan te tonen dat de droom van Fourrier, ten aanzien van de stoffelijke organisatie, geenszins een utopie is. Maar dit onderwerp is reeds zeer dikwijls behandeld in de socialistische bladen, en men is het er over eens. De fabriek, de werkplaats, de mijn kunnen even gezond, even oordeelkundig worden ingericht als de beste laboratoria van de nieuwste universiteiten, en hoe beter die inrichting, des te groter de opbrengst van de menselijke arbeid.

Kan men er nog aan twijfelen dat in een maatschappij van gelijken, waarin geen enkele hand meer gedwongen zal zijn zich op elke voorwaarde te verhuren, de arbeid inderdaad een genoegen, een ontspanning zal worden? Het weerzinwekkende of ongezonde werk zal moeten verdwijnen want onder de nieuwe toestanden zal het bepaald nadelig zijn voor de gehele maatschappij. Slaven mogen zich er in kunnen voegen, de vrije mens zal nieuwe toestanden in het leven roepen waarin de arbeid aangenaam en oneindig productiever zal zijn dan thans. De uitzonderingen van heden zullen de regel van morgen zijn.

Hetzelfde geldt voor de huisarbeid, die door onze maatschappij geheel wordt afgewenteld op de verschoppeling van de mensheid: de vrouw.

II

Een maatschappij, die als het ware is herboren door de revolutie, zal de huisslavernij, de laatste maar wellicht ook hardnekkigste vorm van slavernij omdat zij de oudste is, kunnen opheffen. Dit zal echter niet geschieden zoals de voorstanders van de phalanstère[1] het zich droomden; noch zoals de gezagscommunisten het zich meermalen voorstelden.

Miljoenen mensen hebben een afkeer van de phalanstère. De meest huiselijke mens voelt behoefte zijn gelijken te ontmoeten bij de uitvoering van het een of ander gemeenschappelijk werk, dat te aantrekkelijker wordt naarmate men zich meer een deel voelt van het ontzaggelijke geheel. Maar in de vrije uren gewijd aan rust en aan het intieme leven is het geheel anders. De phalanstère (en zelfs de familistère) houdt daar geen rekening mee of liever ze tracht er in te voorzien door kunstmatige groepering.

De phalanstère, eigenlijk een reusachtig hotel, mag sommigen behagen en in zekere perioden van het leven zelfs allen voldoen, de grote massa is meer gesteld op het familieleven (het familieleven van de toekomst, wel te verstaan!) Zij wenst afzonderlijke woningen en de Normandiër en Angelsaks geeft zelfs de voorkeur aan een huis van 4, 6 of 8 kamers waarin de familieleden of de gezamenlijke vrienden afzonderlijk kunnen wonen.

In sommige gevallen heeft de phalanstère recht van bestaan, maar haar algemene invoering zou bepaald weerzin wekken. De menselijke natuur heeft behoefte aan rust en afzondering na de uren, doorgebracht in gemeenschappelijke arbeid. Daarom is de onmogelijkheid om zich te kunnen afzonderen een van de grootste kwellingen van de gevangenis, evenals de cellulaire opsluiting op haar beurt een kwelling wordt, wanneer zij niet wordt afgewisseld met uren van gemeenschappelijk samenzijn.

Wat men somtijds ten gunste van de phalanstère aanvoert uit het oogpunt van economie is niet veel meer dan kruidenierspraat. De enige redelijke economie van betekenis wordt verkregen door het leven voor allen aangenaam te maken omdat de mens die het een genot vindt te leven, oneindig meer produceert dan hij die zijn omgeving vervloekt.[2]

Onder de socialisten treft men er aan, die van de phalanstère niets willen weten. Maar vraagt men hun, hoe de huisarbeid zou moeten worden geregeld, dan antwoorden zij: “Ieder zal zijn eigen werk doen. Mijn vrouw verricht de arbeid in huis: de bourgeoisdames zullen hetzelfde moeten doen.” En spreekt men er over met een socialistisch gezind bourgeois dan zegt hij zo terloops, met een fijne glimlach, tot zijn vrouw: “Niet waar, lieve, u zult het best zonder meid stellen in een socialistische maatschappij? U zult evengoed het werk doen als de vrouw van onze dappere vriend Paul of als die van Jan, de schrijnwerker, die u kent, nietwaar?”

Waarop de vrouw met ‘n gedwongen glimlach antwoordt: “Zeker, m’n beste”, terwijl ze stilletjes in zichzelf denkt, “gelukkig dat het nog zo spoedig niet nodig zal zijn.” Dienstmaagd of echtgenoot, het is alweer de vrouw en nog eens de vrouw, op wie de man de huisarbeid denkt af te wentelen. Maar de vrouw eist eindelijk óók haar aandeel in de emancipatie (ontvoogding) van de mensheid. Zij wil niet langer het lastdier des huizes zijn.

Het is waarlijk al genoeg, dat zij zoveel jaren moet besteden aan de opvoeding van haar kinderen. Zij wil niet langer de keukenmeid, de verstelnaaister, de schoonmaakster van het gezin zijn! In de Verenigde Staten van Noord-Amerika, waar men vóórgaat in dit werk van de bevrijding, wordt algemeen geklaagd over het gering getal vrouwen, die nog lust voelen in de huiselijke arbeid. Mevrouw houdt kunstbeschouwingen, doet aan politiek, aan literatuur of is in de speelsalon te vinden; de arbeidster doet hetzelfde. Men vindt geen dienstboden meer! De vrouwen en meisjes, die de slavernij van de boezelaar willen aanvaarden, worden zeldzaam in de Verenigde Staten.

En de oplossing wordt door het leven zelf aangegeven op eenvoudige wijze, Het is de machine, die zich voor drievierde met het huishoudelijk werk zal belasten. U poetst uw schoenen en u weet hoe bespottelijk dat werk is. Kan men zich iets dommers voorstellen, dan twintig of dertig maal een schoen met een borstel te wrijven? Toch moet eentiende van de Europese bevolking in ruil voor een ellendig nachtleger en onvoldoende voedsel zich voortdurend met die afstompende arbeid bezig houden. De vrouw moet zichzelf wel als slavin beschouwen, want anders is het niet mogelijk, dat die kunstbewerking (?) elke morgen door miljoenen handen weer opnieuw werd verricht!

De kappers gebruiken reeds machines voor het borstelen van de haren; wat is eenvoudiger dan de toepassing van hetzelfde systeem op ons schoeisel? Dit geschiedt trouwens reeds. Reeds is de schoenpoetsmachine algemeen in gebruik in de grote Amerikaanse en Europese hotels. Ze baant zich ook een weg buiten de hotels. In de grote scholen van Engeland, die in verschillende afdelingen zijn verdeeld, elk met 50 a 200 kostleerlingen, heeft men het eenvoudiger gevonden zich te wenden tot een speciale inrichting, waar elke morgen de duizenden paren schoenen machinaal worden gepoetst; daardoor is men ontslagen van het onderhoud van een honderdtal dienstboden, die uitsluitend voor dat geestdodende werk zouden moeten worden in dienst genomen. De schoenen worden ‘s avonds afgehaald en ‘s morgens netjes machinaal gepoetst terugbezorgd.

De reiniging van het vaatwerk! Welke huishoudster is niet afkerig van dat langdurige en vuile werk, dat meesttijds nog met de hand geschiedt, alleen omdat de arbeid van de huisslavin in het geheel niet wordt gewaardeerd. In Amerika weet men er wat beters op. In verscheidene steden wordt het warme water door buizen naar de woningen geleid evenals bij ons het drinkwater. Daardoor wordt het vraagstuk heel wat eenvoudiger en een vrouw, Mme. Cockrane, heeft het opgelost.

Haar machine wast twintig dozijn borden of schotels, veegt ze af en droogt ze in minder dan drie minuten. Een fabriek in Illinois vervaardigt deze machines; ze worden verkocht voor een prijs, die binnen het bereik valt van een burgergezin. De minder gegoeden zullen hun vaatwerk naar een bepaalde inrichting zenden evenals met de schoenen geschiedt. Het is zelfs waarschijnlijk dat beide functies, het schoenpoetsen en de vaatwasserij, door dezelfde onderneming zullen worden verricht.

Het schoonmaken van de messen, het uitwringen van het gewassen linnengoed waardoor de huid wordt geschramd, het vegen van de vloeren of het schuieren van de tapijten, waardoor wolken stof worden opgejaagd, die met veel moeite weer moeten worden verwijderd van de plaatsen waar ze neerstrijken, dit alles doet nog altijd de vrouw omdat zij slavin is, maar langzamerhand komt er enige verandering, daar die bezigheden veel beter door de machine worden verricht. De machines van allerlei aard zullen het burgerrecht verkrijgen in de huishouding, wanneer de beweegkracht, geleid naar de woningen, de mogelijkheid opent, ze alle in werking te stellen zonder dat de minste inspanning van de spieren wordt gevorderd.

De machines zijn goedkoop; dat wij ze nog zeer duur moeten betalen komt doordat haar gebruik nog niet algemeen is en vooral omdat er reeds dadelijk de buitensporige belasting van 75 op de 100 wordt opgelegd door de heren die speculeren op de grond, de grondstof, de fabricatie, de verkoop, het patent, de invoerrechten, enz. en zich allen gaarne laten rondrijden in een kales.

Maar met de invoering van de kleine machine in huis is het laatste woord nog niet gesproken inzake de vrijmaking van de huisarbeid. De huishouding zal niet langer in de tegenwoordige staat van afzondering verkeren; ze zal zich verstaan met andere om gemeenschappelijk te doen wat thans door elk afzonderlijk wordt gedaan.

Het is inderdaad niet waarschijnlijk, dat voor elk gezin een machine voor het poetsen van de schoenen, een dito voor het reinigen van het vaatwerk, een derde voor het wassen van het linnengoed, enz. nodig zal zijn. De toekomst behoort aan de gemeenschappelijke calorifère (verwarmingstoestel) die haar warmte meedeelt aan elk vertrek van een geheel stadskwartier en het stoken van kachels overbodig maakt. Die inrichting bestaat reeds in enige Amerikaanse steden. Een grote haard voorziet alle huizen, alle kamers van warm water. Het water circuleert in de huizen en men behoeft slechts aan een kraan te draaien om de temperatuur naar believen te regelen. Begeert men bovendien een vlammend vuur in het een of ander vertrek, dan ontsteekt men eenvoudig het gas, dat van uit een centraal reservoir speciaal voor verwarming wordt geleverd.

Al het onaangename getob, veroorzaakt door het vegen en reinigen van schoorstenen en het stoken van kachels (de vrouw weet hoeveel tijd daarmee verloren gaat) zal gaandeweg verdwijnen.

De kaars, de lamp en zelfs het gas hebben hun tijd gehad. Er zijn hele steden, waar men slechts op een knop hoeft te drukken om helder licht te krijgen, en het is bloot een zaak van economie, en van kennis, zich de weelde van een elektrische lamp te veroorloven.

Alweer in Amerika is men er reeds op uit verenigingen op te richten die ten doel hebben de huiselijke werkzaamheden zoveel mogelijk te beperken. Daarvoor is het slechts nodig in elke buurt een inrichting te openen waar die werkzaamheden worden verricht. Een wagen kan de manden met schoenen, die gepoetst moeten worden, met vaatwerk dat moet worden gereinigd, met linnen dat moet worden gewassen, met verstelwerk (indien dit de moeite waard is), benevens de tapijten, die moeten worden geschuierd, aan huis afhalen, en de volgende morgen kant en klaar terug bezorgen. Enkele uurtjes later kunnen de gekookte eieren en de warme koffie op uw tafel verschijnen.

Zonder twijfel zijn er meer dan 20 miljoen Amerikanen en evenveel Engelsen, die tussen twaalf en twee uur allen een stuk gebraden ossen- of schapenvlees, gekookt varkensvlees en gebakken aardappelen met groente eten. Voor het bakken van dat vlees en het koken van die aardappelen en groenten moeten minstens acht miljoen kachels gedurende drie of vier uren branden; acht miljoen vrouwen moeten hun tijd besteden aan het gereedmaken van deze maaltijden, die wellicht uit hoogstens tien verschillende schotels bestaat.

“Vijftig vuren”, schreef onlangs een Amerikaanse dame, “waar één enkel kan volstaan!” Eet aan uw tafel heel huiselijk met uw kinderen, zo u wilt; maar waartoe moeten in ‘s hemelsnaam die vijftig vrouwen ‘s morgens hun tijd zoek brengen met het koken van enkele koppen koffie en het bereiden van zo’n eenvoudig ontbijt! Waartoe vijftig vuren, wanneer twee personen en één enkel vuur voldoende zijn voor het braden van al die stukken vlees en het koken van al die groenten? Kies zelf uw ossenrib of schapenbout als u een lekkerbek bent. Kruid uw groenten naar uw smaak, wanneer ge een voorliefde hebt voor deze of die saus! Maar men kan volstaan met een gemeenschappelijke ruime keuken en een enkel groot fornuis een en ander ingericht naar de hoogste eisen van de tijd.

Hoe komt het, dat nooit enige waarde werd toegekend aan de arbeid van de vrouw. Hoe komt het dat in elk gezin de moeder en soms drie of vier dienstboden al haar tijd moeten wijden aan de keukenaangelegenheden? Dat komt doordat zij die ijveren voor de vrijmaking van het menselijk geslacht, in hun vrijheidsdromen de vrouw niet hebben opgenomen, en in hun hoge mannelijke waardigheid het beneden zich achtten, te denken “aan die keukenzaken”, die zij eenvoudig hebben afgewenteld op de schouders van de grote souffre-douleur (wrijfpaal, zondebok) — de vrouw.

De emancipatie van de vrouw wordt niet verkregen door haar de poorten van de universiteit, van de balie en van het parlement te openen. De aldus vrijgemaakte vrouw is oorzaak, dat een andere vrouw zoveel te meer huiselijke werkzaamheden moet verrichten. De vrouw zal eerst in waarheid geëmancipeerd zijn, wanneer zij bevrijd is van de afstompende arbeid in keuken en washuis; daartoe is het nodig alles zó te regelen dat zij haar kinderen behoorlijk kan voeden en opvoeden, en bovendien genoeg vrije tijd overhoudt om deel te nemen aan het maatschappelijk leven.

Zover zal het komen, hebben we gezegd; alles wijst daar nu reeds op! Laten we bedenken dat een revolutie, al schermt zij ook met de schone woorden: Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, geen revolutie is, zolang zij de huisslavernij bestendigt. De helft van het mensdom, die onder dat slavenjuk gebukt gaat, zou dan weer in opstand moeten komen tegen de andere helft.

_______________
[1] Phalanstère, groot gebouw waarin de mensen communistisch zouden leven naar het stelsel van Fourrier.
[2] Het schijnt dat de communisten van “Jong Icarië” het gewicht van de vrije keuze hebben begrepen in de dagelijkse levensverhoudingen buiten de gemeenschappelijke arbeidsuren.
Het ideaal van de godsdienstige communisten is altijd de gemeenschappelijke maaltijd geweest: door de gemeenschappelijke maaltijd toonden de eerste christenen hun gehechtheid aan het christendom. Het avondmaal is nog het laatste spoor ervan.
De Jong-Icariërs hebben met die godsdienstige overlevering gebroken. Zij gebruiken de maaltijd in een gemeenschappelijke zaal maar aan verschillende tafeltjes, waaraan men naar welgevallen plaats neemt. De communisten van Anama hebben elk een huis en gebruiken thuis hun maaltijden, terwijl zij naar believen hun eetwaren betrekken uit de magazijnen van de commune.