Prosper-Olivier Lissagaray
Geschiedenis van de Commune van Parijs van 1871
Hoofdstuk 17


Als de Franse natie slechts uit vrouwen bestond, wat verschrikkelijke natie zou ze zijn!”
Daily News, mei 1871

Onze Parijse vrouwen – Wapenschorsing voor de ontruiming van Neuilly – Het leger van Versailles en dat van Parijs

De grote vlam van Parijs hulde nog deze zwakheden. Wie door haar niet aangegrepen was, kan ze niet beschrijven. De Commune gezinde bladen zijn, ondanks hun romantisme, bloot en mat daarnaast. Het is dat er weinig of geen toneelschikking is. Langs de stille straten en boulevards ziet men een bataljon van 100 man, dat ten strijde gaat of ervan terugkomt, gevolgd door een vrouw, toegejuicht door een voorbijganger, en dat is alles. Maar het drama is dat de Revolutie, eenvoudig en groots als een drama van Aischylos.

De commandant is gekleed met een jasje, geheel met stof bedekt, met verschroeide galons. De mannen, grijsaards of blonde koppen, veteranen van juni en cadetten van de idee. Dikwijls marcheert de vader naast de zoon.[122]

De vrouw eindelijk die ze begroet of begeleidt, is de echte vrouw van Parijs. Het walgelijk tweeslachtig schepsel, uit de keizerlijke modder geboren, de madonna der ontuchtige schrijvers als Dumas zoon en Feydeau, heeft haar klanten naar Versailles gevolgd, of oefent haar industrie te Saint-Denis, bij de Pruisen, uit. Die welke nu de straat inneemt, is de ware, krachtige, verknochte, Parijse vrouw, die sterft zoals zij bemint, uit die reine, edele ader, welke, als onze hoogste revolutiehoop, sedert 89 levendig in de diepten der volksklassen loopt. De gezellin van het werk wil ook de dood delen. Geduchte geslachtsgelijkheid tegen de bourgeoisie. De proletariër heeft dubbele kracht: één hart en vier armen. De 24e maart zegde een gefedereerde tot de bourgeoisbataljons van het gemeentehuis van het Ie het groot woord dat hun de wapens uit de hand sloeg: “Gelooft mij, gij kunt het niet uithouden, al uw vrouwen zijn in tranen en de onze wenen niet.”

Zij houdt haar man niet terug.[123] Integendeel, zij dringt hem naar de strijd, zij brengt hem schoon linnengoed en eten, zoals zij deed als hij werkte. Velen willen zelfs niet meer terugkeren, maar grijpen het geweer vast. Op het hoogvlak van Châtillon zijn zij de laatsten in het vuur. De marketentsters, eenvoudig, als werksters gekleed, vallen bij dozijnen. De 3e april bleef de marketentster van het 66e, burgeres Lachaise, geheel de dag te Meudon op het slagveld om alleen, zonder hulp van geneesheren, de gewonden te verplegen.

Als zij terugkeren, is het om het rappel te slagen. Zij verenigen alle verknochten in een Centraal Comité, in het gemeentehuis van het Xe, plakken gloeiende proclamaties aan: “Wij moeten overwinnen of sterven. Gij die zegt: Wat baat mij de overwinning van onze zaak, als ik die welke ik bemin moet verliezen, gedenkt dat het enige middel om degenen die u dierbaar zijn te redden is, u zelf in de strijd te werpen.” Haar comités vermenigvuldigen zich. Zij bieden de Commune haar diensten aan, vragen wapens, strijdposten, brengen klachten in tegen de lafaards.[124] Mevrouw André Léo verklaarde de Commune met haar machtige pen, sommeerde de gedelegeerde ten oorlog de heilige koorts die in het hart der vrouwen gloeit te benuttigen. Een hooggeboren, geleerde, schone en rijke jonge Russin, Dimitriew genoemd, was de Théroïgne van deze revolutie. De Commune der proletariërs had haar eigen figuur, die met daad en hart tot het volk behoorde, Louise Michel, onderwijzeres in het XVIIe arrondissement. Zacht en geduldig tegenover de kleine kinderen wier afgod zij was, werd die moeder voor de volkszaak een leeuwin. Zij had een vrouwelijk ambulancekorps ingericht, wier leden de gekwetsten onder de kogels zelf verpleegden. Daar kenden zij geen mededingsters. Zij gingen ook in de gasthuizen om haar geliefde makkers aan de stugge nonnen te ontrukken, en het oog der stervenden straalde bij het gemurmel van die zoete stemmen, die van Republiek en hoop spraken.

In die wedstrijd van opoffering waren het de kinderen die de mannen en de vrouwen nog zochten te overtreffen. De zegevierende Versaillais namen er 660 gevangen en een groot aantal kwamen bij de gevechten in de straten om. Duizenden deden tijdens de belegering dienst. Zij volgden de bataljons naar de loopgraven, in de forten, en klampten zich in het bijzonder aan de kanonnen vast. Enige onderkanonniers aan de porte Maillot waren knapen van 13 tot 14 jaar. In het vlakke veld deden zij wonderen van dapperheid.[125]

Deze vlam van Parijs blaakte ver buiten de omheining. De municipaliteiten van Sceaux en St-Denis kwamen te Vincennes bijeen om tegen het bombardement te protesteren, gemeentelijke vrijheden, de instelling der Republiek te vragen.

De gloed verspreidde zich tot in de provincie, die Parijs als onneembaar begon te beschouwen en lachen moest om de depêches van M. Thiers, die luidden, de 3e april: “Deze dag is beslissend voor het lot van de opstand”; de 4e: “De opstandelingen hebben heden een beslissende nederlaag geleden”; de 7e: “Deze dag is beslissend”; de 11e: “Men bereidt in Versailles onweerstaanbare maatregelen voor”; de 12e: “Men wacht het beslissend ogenblik af.” En ondanks al die beslissende overwinningen en die onweerstaanbare maatregelen, verloor het Versailles leger nog altijd zijn tijd aan onze voorposten. Zijn enige beslissende overwinningen behaalde het op de huizen der omheining en de buitenwijken.

Langs de kant van de porte Maillot, de avenue de la Grande-Armée, van Ternes waren er gedurig branden. Asnières, Levallois geleken aan puinhopen. De inwoners van Neuilly leefden, uitgehongerd, in de kelders. Niets dan naar deze punten wierpen de Versaillais alle dagen 1.500 granaten, wat M. Thiers niet belette aan zijn prefecten te schrijven: “Als enige kanonschoten gehoord worden, dan komen zij geenszins van de regering, maar van enige opstandelingen, die willen doen geloven dat zij vechten, terwijl zij zich nauwelijks durven laten zien.”

De Commune kwam de Parijse slachtoffers van het bombardement ter hulp, maar zij vermocht niets voor die van Neuilly, die tussen twee vuren gevat waren. Een kreet van erbarmen ging in geheel de drukpers op. Al de dagbladen vroegen een wapenstilstand voor de ontruiming van Neuilly. De vrijmetselaars, de Ligue des droits de Paris kwamen tussen. Met veel moeite – want de generaals wilden van geen wapenstilstand horen – verkregen de gevolmachtigden een wapenschorsing van acht uren. De Raad gelastte vijf van zijn leden de gebombardeerden te ontvangen en de municipaliteiten bereidden hun een onderkomen. Vrouwencomités vertrokken met onderstand.

De 25e, negen uur in de morgen, zweeg het kanon van de porte Maillot tot Asnières. Duizenden Parijzenaren kwamen het puin van de avenue, de porte Maillot (die maar een hoop steen, graniet, granaatcherven meer was) bezichtigen, bleven met ontroering staan voor die kanonniers die op hun reeds befaamd geworden geschut leunden, en verspreidden zich in Neuilly. Het vroeger zo lieve stadje, vertoonde in een lachende zonneschijn zijn neergeschoten huizen. Op de overeengekomen grenzen stonden op twintig meter afstand van elkaar, twee rijen, de een uit liniesoldaten, de andere uit gefedereerden bestaande. De Versaillais, gekozen onder de zekerste, werden bewaakt door officieren met galgentronies. De Parijzenaars naderden goedhartig de soldaten en spraken hen aan. Aanstonds kwamen de officieren woedend toegelopen en snauwden hen toe. Daar een soldaat aan twee vrouwen een beleefd antwoord gegeven had, liep een officier naar hem toe, greep hem zijn geweer uit de handen, velde de bajonet tegen de Parijse vrouwen en riep: “Zó antwoordt men.”

Enige personen die van beide zijden de linies overschreden waren, werden gevangen genomen. Doch men kon, zonder bloedbad, klokslag vijf uur bereiken. De avenue ledigde zich. Elke Parijzenaar bracht in het terugkeren zijn zak aarde voor de vestingen der porte Maillot mee, die als bij toverslag hersteld waren.

’s Avonds openden de Versaillais weer het vuur, dat tegen de zuidelijke forten niet opgehouden had. Die zelfde dag ontblootte de vijand op deze zijde de ontzaglijke batterijen die hij sedert veertien dagen aanlegde. Dat was het eerste deel van het door generaal Thiers ontworpen veldtochtplan.

Thiers had de 6e al de troepen onder het bevel geplaatst van die Mac-Mahon, die met moeite op zijn effen was van Sédan. Het leger bestond op dat ogenblik uit 46.000 man, grotendeels overblijvende manschappen, die tot generlei ernstige verrichting in staat waren. Om het te versterken, om soldaten te krijgen, had M. Thiers Jules Favre naar Bismarck op bedelen gezonden. De Pruis had 60.000 krijgsgevangenen tegen hardere vredesvoorwaarden losgelaten en zijn collega gemachtigd het getal soldaten vóór Parijs, dat volgens de vredespreliminairen de 40.000 niet mocht overtreffen, met 130.000 te vermeerderen. De 25 april bestond het leger van Versailles uit vijf korpsen, waarvan twee, die van Douai en Clinchant, samengesteld waren uit door Duitsland losgelaten gevangenen, en een ander uit een door Vinoy aangevoerde reserve – in het geheel 110.000 man. Het steeg tot 130.000 strijders, kwam zelfs tot 170.000 rantsoenen. M. Thiers legde een oprechte behendigheid aan de dag om dit leger tegen Parijs af te richten. De soldaten werden goed gevoed, goed gekleed, streng gehouden; de tucht werd vlug hersteld; officieren die hun afschuw uitgedrukt hadden voor die broedermoordende oorlog, verdwenen op geheimzinnige wijze. Doch dit was nog geen aanvalarmee, want de manschappen vluchtten nog altijd voor een goed onderhouden weerstand. Ondanks de officiële snoeverijen, rekenden de generaals maar op de artillerie, waaraan zij reeds de overwinning van Courbevoie en Asnières te danken hadden. Parijs kon slechts door het vuur overwonnen worden.

Parijs was nu, evenals in de tijd der eerste belegering, letterlijk door bajonetten ingesloten, welke voor de helft tot de vreemdeling, voor de andere tot de Fransen behoorden. Het Duitse leger vormde het halfrond van de Marne tot St-Denis en bezette de oostelijke en noordelijke forten, de Versaillais sloten de kring van St-Denis tot Villeneuve St-Georges, en waren slechts in het bezit van de Mont-Valérien. Deze laatsten konden de Commune dus maar langs het zuiden en het westen aanvallen. De gefedereerden hadden tot hun verdediging slechts de vijf forten van Issy, Bicêtre, Montrouge, Vanves en Ivey, met de loopgraven en voorposten welke hen verbonden, en de belangrijke dorpen Neuilly, Asnières en St-Ouen.

Het zwakste punt van de omheining was de uitsprong van Point du Jour, in het zuidoosten, dat door het, fort van Issy gedekt was. Rechts genoegzaam beschut door het park en het slot van Issy, alsmede door een loopgraaf welke het verbond met de Seine, waarop onze kanonneerboten alles schoonveegden, was dit fort naar voren en links door de hoogten van Belleville, Meudon en Châttillon beheerst. M Thiers bewapende deze met grof geschut – 293 vestingkanonnen – dat hij van Toulon, Cherbourg, Dowaai, Lyon en Besancon komen liet, en dezes werking was dusdanig dat het fort Issy van de eerste dagen kraakte. Generaal Cissey, aan wie de leiding der verrichtingen toevertrouwd waren, begon terstond de aannaderingsloopgraven.

Het fort Issy en het fort Vanves, dat het eerste beschutte, tot zwijgen brengen, dan le Point du Jour forceren, vanwaar een leger zich naar Parijs ontvouwen kon, dat was het plan van M. Thiers. De verrichtingen van St-Ouen tot Neuilly hadden geen ander doel dan onze uitweg op Courbevoie af te sluiten.

Welke strijdkrachten en welk plan stelde de Commune daartegen?

De officiële opgaven spraken van ongeveer 96.000 soldaten en 4.000 officieren voor de dienstdoende Nationale Garde en 100.000 soldaten en 3.500 officieren voor de rustende.[126] 36 vrijkorpsen gaven een effectief van 3.450 man aan. Alles afgerekend, kon men 60.000 strijders hebben, als men het goed aan boord legde. Doch de zwakheid van de Raad, de moeilijkheid der bewaking waren de schuld dat de minder dapperen en degenen die hun soldij niet nodig hadden, buiten alle controle bleven. Anderen ook wisten het zó aan te leggen dat slechts de inwendige dienst aan hen kwam. Bij gemis aan orde en krachtdadigheid, was het effectief dus veel zwakker dan het had kunnen zijn. Van St-Owen tot Ivey was er nooit meer dan een linie van 15 tot 16.000 gefedereerden.

De cavalerie bestond maar op het papier, want men bracht niet meer dan 500 paarden tezamen om de kanonnen en de legerwagens te bespannen en ten dienste van officieren en estafetten te stellen. De geniedienst was ellendig, ondanks de schoonste besluiten. Van de 1.200 kanonnen die Parijs bezat, wist men er maar 200 te benuttigen. Men had nooit meer dan 500 kanonniers, terwijl de staten van 2.500 spraken.

Dombrowski hield de brug van Asnières, Levailois en Neuilly met hoogstens 4 tot 5.000 man bezet.[127] Om zich te dekken had hij te Clichy en Asnières 30 kanonnen en 2 geduchte gepantserde wagons die, van de 15e april tot de 22e mei, zelfs nog na de intrede der troepen, standvastig moordend en onkwetsbaar over de baan reden; te Levallois, een tiental kanonnen. De noordelijke wallen stonden hem bij, en de dappere porte Maillot dekte hem in Neuilly.

Op de linkeroever van Issy tot Ivry, in de forten, de dorpen, de loopgraven, lagen 10 tot 12.000 gefedereerden. Het fort Issy behield gemiddeld 600 man en 50 kanonnen, 7 en 12-ponders, waarvan twee derde geen dienst deden. De bolwerken 72 en 73 gaven hem enige bijstand, geholpen door vier gepantserde locomotieven, die op het viaduct van Point du Jour stonden. Beneden beschoten de opnieuw bewapende kanonneerboten Breteuil, Sèvres, Brimborion ; zij waagden zich zelfs tot Châtillon en, vandaar beschoten zij, ongedekt, Meudon. Enige honderden scherpschutters bezetten het park en het slot van Issy, les Moulineaux, le Val en de loopgraven die het fort Issy met het fort Vanves verbonden. Dit laatste, op gelijke wijze als Issy beheerst, hield met een garnizoen van 500 man en een twintigtal kanonnen dapper stand; de bolwerken der omheining ondersteunden het maar weinig.

Het fort Montrouge met 350 man en 10 tot 15 kanonnen had geen andere rol dan het vuur van Vanves te ondersteunen. Het fort Bicêtre, met 500 man en 20 kanonnen moest zijn vuur richten volgens de omstandigheden. Drie gewichtige redoutes beschutten het: les Hautes Bruyères, niet 500 man en 20 kanonnen, le Moulin Saquet, met 700 man en ongeveer 14 kanonnen, Villejuif met 300 man en enige houwitsermortieren. Op de uiterste linkerzijde hadden het fort Ivry en zijn afhankelijkheden 500 man en 40 stukken geschut. De tussengelegen dorpen, Gentilly, Cachan, Arcueil waren door 2.000 tot 2.500 gefedereerden bezet.

Het nominaal bevelhebberschap van de zuidelijke forten, aanvankelijk onder de leiding van een oud officier van de genie, La Cécilia, aan Eudes vertrouwd, ging de 20e aan de Elzasser Wetzel, officier van het Loireleger over. Vanuit zijn hoofdkwartier te Issy, moest hij de loopgraven van Issy en Vanves en de verdediging der forten bewaken. In werkelijkheid handelden de bevelhebbers van deze punten, welke dikwijls veranderden – steeds naar eigen goeddunken.

Het bevelhebberschap van Ivey tot Arcueil werd rond half april aan generaal Wroblewski, een der beste officieren van de Poolse opstand, gegeven. Hij was een jonge man met goede militaire kennis, dapper, verstandig, methodisch, wist alles en ieder te benuttigen en was een uitmuntende chef voor jonge troepen.[128]

Al deze hoofdofficieren kregen ooit maar één bevel: “Verdedigt u.” Nooit is er een algemeen plan geweest. Noch Cluseret, noch Rossel hielden een krijgsraad. Ook de manschappen werden zonder verpleging of toezicht aan zich zelf overgelaten. Zelden of nooit had er aflossing plaats, al de pogingen vielen op dezelfden. Deze bataljons waren twintig, dertig dagen in de loopgraven, terwijl anderen gedurig in reserve bleven. Zo enige mannen dusdanig in het vuur volhardden dat ze niet meer wilden terugkeren, werden anderen ontmoedigd, toonden hun met ongedierte bedekte klederen en vroegen om te mogen rusten; de generaals mochten ze echter niet laten gaan, daar zij niemand hadden om hen te vervangen.

Die nalatigheid vernietigde weldra alle tucht. De dapperen wilden eindelijk hun eigen zin volgen, de anderen zochten de dienst te ontwijken. De officieren deden hetzelfde; deze verliet zijn post om zich in het vuur van de naaste post te stellen, gene keerde naar de stad terug. Het krijgshof strafte verscheidene zeer streng. De Raad vernietigde de vonnissen, veranderde een terdoodveroordeling in een driejarige gevangenisstraf.

Vermits men voor de strengheid – de eigenlijke discipline van de oorlog – terugdeinsde, had men van methode en tactiek moeten veranderen. Maar de Raad wilde nu nog minder dan op de eerste dag. Hij zegde altijd dat niets ging en had het verstand niet iets in gang te krijgen. De 26e verklaarde de militaire Commissie dat haar decreten en bevelen dode letter bleven en gelastte de municipaliteiten, het Centraal Comité, de legioenoversten met de herinrichting van de Nationale Garde. Geen enkele van deze instellingen werkte regelmatig. Het Centraal Comité intrigeerde, de legioenoversten werden onrustig; enige generaals en leden van de Raad droomden van een militaire dictatuur. Te midden van deze dodelijke trekkingen besprak de raad, verscheidene zittingen lang, of men de bergbriefjes tot 20, ofwel tot 30 frank zou teruggeven en of men het Journal Officiel aan 5 centiemen verkopen zou.

Voor elk geoefend oog is de verdediging reeds van de 20e april veroordeeld. Binnen Parijs matten zich werkzame, verknochte mannen af in een ontzenuwende strijd tegen de burelen, de comités, de ondercomités, tegen het duizendvoudig aanspraakmakend raderwerk van elkaar vijandige besturen en verliezen een gehele dag om enige kanonnen te krijgen. Op de wallen beschieten enige kanonniers de rangen der Versaillais, zonder anders te vragen dan brood en ijzer, en verlaten maar hun geschut als zij door granaten weggerukt worden. De forten met ingestorte kazematten, met verbrijzelde schietgaten, antwoorden lachend op de hagelbui die van de hoogten komt. Dappere scherpschutters wagen zich ongedekt vooruit, om de liniesoldaten in hun holen te overvallen. Al die opoffering, al die heldenmoed, die als een oogverblindend vuurwerk in de hoogte stijgen, dienen tot niets. Het was als een machineketel, waaruit de stoom uit honderd openingen wegstroomt.

_______________
[122] Zie Aanhangsel 4.
[123] En welk verheven vertrouwen in haar eenvoud! Wij hoorden in de omnibus een gesprek van twee vrouwen af die hun mannen naar de loopgraven bezocht hadden. De een weende, de andere zegde tot haar: “Ween niet; onze mannen zullen terugkomen. En daarbij heeft de Commune beloofd, voor ons en onze kinderen te zorgen. Maar neen, het is onmogelijk dat zij de dood vinden, als zij zulke goede zaak verdedigen. En nu, zie, ik heb nog liever te vernemen dat mijn man gedood is, dan dat hij in handen der Versaillais gevallen is!”
[124] “Mijn hart bloedt bij het zien dat er volstrekt niemand vecht dan degenen die willen. Burger-gedelegeerde, het is geen aantijging die ik u kom doen; verre van mij dit gedacht; doch mijn hart vreest dat de zwakheid der leden van de Commune onze ontwerpen voor de toekomst verijdelen.” Deze heroïsche brief is geciteerd uit een boek: Le fond de la société sous la Commune, dat stukken bevat die door het leger in de verschillende gemeentehuizen en besturen gevonden zijn. Dit werk is over het algemeen een hatelijke karikatuur, wier belachelijkste deel de schrijver zelf is: Klepkens de ijzervreter.
[125] Zie Aanhangsel 5.
[126] Zeer benaderende cijfers. De opgave van het Journal Officiel van de 6e mei is zeer onvolledig. Over het algemeen waren de staten onjuist, overdreven, vooral sedert het bestuur van Meyer.
[127] De cijfers die ik opgeef zijn zorgvuldig nagezien geworden, eerst met eigen ogen, gedurende de strijd, vervolgens bij de generaals, hoofdofficieren en ambtenaren van de delegatie van Oorlog. Generaal Appert heeft uit de lucht gegrepen tabellen opgemaakt. Hij heeft ingebeelde brigades geschapen, het effectief van het leger vastgesteld volgens het aantal opgeroepen manschappen, alsof al de aangewezen bataljons werkelijk uitgetrokken waren, en gedurig dubbele rekening gemaakt. Zo komt het dat hij Dombrowski meer dan 20.000 en de drie legeroversten 50.000 man toeschrijft, wat belachelijke getallen zijn. Zijn verslag, dat wemelt van fouten in de namen en bevoegdheden, kent niet eens de naam van gewisse bevelvoerende generaals en heeft niet de minste waarde voor de geschiedenis.
[128] Een lid van de Raad ontdekte hem en stelde hem aan de delegatie van Oorlog voor, waar hij zijn denkbeelden uiteenzette. “Maar, zegde men hem, dat is woord voor woord hetgeen Pyat niet ophoudt ons te zeggen.” – “Over enige dagen, antwoordde Wroblewski, heb ik een memorie gezonden aan Felix Pyat.” Rossel ging op Pyats lessenaar zoeken en vond daar het schrift. Verscheidene dagen lang sloeg de held munt met de denkbeelden van Wroblewski, zonder een woord van deze te uiten en verwonderde hij de Commissie met zijn vernuft en zijn technische kennis.