Prosper-Olivier Lissagaray
Geschiedenis van de Commune van Parijs van 1871
Hoofdstuk 20


Rossel vervangt Cluseret – Onderlinge twisten breken uit – Verdediging van het fort Issy

De laatste daad van de tweede Uitvoerende Commissie was de benoeming van Rossel tot gedelegeerde ten Oorlog. De 30e, ’s avonds, ging men hem halen. Hij kwam aangelopen, vertelde de geschiedenis van de beroemde belegeringen en beloofde Parijs onneembaar te maken. Niemand vroeg hem een geschreven plan en, op staande voet, gelijk in de schouwburg, tekende men zijn benoeming. Hij schreef terstond aan de Raad: “Ik neem die moeilijke functie aan, maar ik heb geheel uw bijstand nodig om niet onder het gewicht der omstandigheden te bezwijken.

Die omstandigheden kende Rossel in de grond. Sedert vijfentwintig dagen overste van de generale staf, was hij in geheel Parijs het beste op de hoogte over haar militaire hulpmiddelen. Hij had de leden van de Raad, van het Centraal Comité, de hoofdofficieren, het effectief, de eigenschappen der troepen wier leiding hij op zich nam, van nabij gezien.

Hij begon met een fout: hij antwoordde aan de Versaillais officier die het fort Issy gesommeerd had zich over te geven: “Waarde kameraad, de eerste maal dat gij u nog zult veroorloven zo een onbeschaamde sommatie te zenden, laat ik uw parlementair doodschieten... Uw verknochte kameraad.”

Die losse handelwijze verried de avonturier. Voorzeker begreep hij niets van het grote hart van Parijs, van die burgeroorlog, hij die dreigde een onschuldige te laten fusilleren en met de helper van Gallifet de waarde, verknochte kameraad uithing.

Niemand begreep minder Parijs en de Nationale Garde dan hij. Hij beeldde zich in dat het blad le Père Duchêne de ware stem der arbeiders was. Met moeite het ministerie binnen, sprak hij van de Nationale Garden in kazernen te steken, de vluchtelingen neer te schieten met kanonnen. Hij wilde de legioenen ontbinden, om er regimenten van te maken, waarvan hij de kolonels zou benoemd hebben. Het Centraal Comité, waarin de legioenoversten zetelden, protesteerde en de bataljons beklagen zich bij de Raad, die Rossel ontbood. Hij legde zijn ontwerp als vakman, met sobere, heldere woorden uiteen, die zo gunstig afstaken met de declamaties a la Pyat, dat de Raad meende met een ernstig man te doen te hebben en verrukt was. Nochtans bestond zijn plan maar in de ontwrichting der Nationale Garde, en wat een algemeen plan van verdediging betreft, sprak hij daar niet meer van, dan voor de Uitvoerende Commissie. Hij vroeg wel dat de municipaliteiten last kregen de wapens bijeen te brengen, de paarden op te eisen, de achterblijvers te vervolgen, doch hij maakte er geen onvermijdelijke voorwaarde van.

Hij zond generlei verslag in over de militaire toestand. Hij beval het bouwen van een tweede omheining barricades en van drie citadellen, te Montmartre, in het Trocadéro, in het Panthéon; doch hij zelf stak er geen hand aan uit. Hij strekte Wroblewski’s commandement uit tot al de troepen en forten van de linkeroever; maar drie dagen nadien nam hij er een deel van terug. Ten slotte gaf hij aan de generaals nooit enige onderrichting tot aanval of verdediging. Ondanks zijn kuren was hij in de grond zo weinig krachtdadig, dat hij Eudes commandant van de 2e dienstdoende reserve benoemde, op het ogenblik waarop deze laatste, ondanks zijn bevelen, het fort Issy verliet, dat hij commandeerde sedert het weer bezet was.

De Versaillais hadden het vuur met woede hernomen. De granaten en bommen scheurden de kazematten, vernielden de bekledingen; de loopgraven lagen vol ijzer van schroot. In de nacht van de 1e tot de 2e vielen de Versaillais, die altoos met nachtelijke verrassingen te werk gingen, het station van Clamart aan, dat schier zonder strijd ingenomen werd, en het slot van Issy, dat zij stap voor stap veroveren moesten. De 2e, in de morgen, was het fort nog altijd in dezelfde toestand als twee dagen te voren. Een deel van het dorp Issy was zelfs in handen der soldaten. In de loop van de dag werden zij verdreven door de vrijschutters van Parijs. Eudes, die tevergeefs versterking vroeg, kwam naar de delegatie van Oorlog zeggen dat hij zich terugtrok als Wetzel niet afgelost werd. Wetzel werd door La Cécilia vervangen; maar Eudes keerde niet naar het fort terug en liet het bevelhebberschap aan zijn stafoverste.

Van de 3e was het klaar dat alles blijven zou als onder Cluseret. Het Centraal Comité verstoutte zich. Zijn rol was meer en meer onbeduidend, daar de militaire Commissie het op verre afstand hield. Zijn zittingen waren leeg en verward en werden weinig bezocht; met moeite kwamen een twaalftal leden, soms nog minder. De onderneming van Rossel tegen de legioenen maakte het een weinig stouter. In overeenstemming met de legioenoversten besloot het de 3e aan de Commune de leiding van het ministerie van Oorlog te gaan vragen. Rossel kreeg tijding van dat ontwerp en liet een van de leden aanhouden. De anderen begaven zich in groot aantal, de legioenoversten met de sabel aan de zijde, naar het Stadhuis, waar zij ontvangen werden door Felix Pyat. Deze was zeer ontroerd en dacht een ogenblik dat men met hem de 31e oktober wilde spelen. “In het ministerie van Oorlog is er niets dat gaat,” zegden zij, “alle diensten zijn in wanorde. Het Centraal Comité biedt aan deze te leiden. De gedelegeerde zal zich belasten met de krijgsverrichtingen, het Centraal Comité met het bestuurlijk gedeelte.” Félix Pyat keurde dit idee goed en stelde het aan de Commune voor. De minderheid was zeer geërgerd door de aanmatiging van het Centraal Comité, sprak zelfs van het te doen aanhouden. De meerderheid liet de zaak over aan het Comité van Openbaar Welzijn, dat een decreet uitvaardigde waarbij de hulp van het Centraal Comité aangenomen werd. Rossel onderwierp zich en deelde het besluit aan de korpsoversten mede. De militaire Commissie ging, ondanks alles, toch verder met het Comité te harrewarren.

De onzen moesten die kleine ministerie-revoluties duur betalen. Uitgeput en slecht aangevoerd, bewaakten zij zich slecht en stonden zij aan alle verrassingen bloot. De verschrikkelijkste had plaats in de nacht van de 3e tot de 4e, in de redoute van le Moulin Saquet, die door 500 man bezet was. Zij sliepen onder de tent, als de Versaillais, na de schildwachten overrompeld te hebben, de redoute binnendrongen en een 50tal gefedereerden ombrachten. De soldaten sneden de tenten open met hun bajonetten, verminkten de lijken, en trokken vervolgens heen, vijf kanonnen en 200 gevangenen meenemende. De bevelhebber van het 55e werd beschuldigd het wachtwoord geleverd te hebben. Men weet niet wat er van is, want hoe ongelooflijk het ook klinkt, de Raad spande geen onderzoek in.

M. Thiers kondigde “deze elegante handstreek”[147] in een grappige depêche aan, zeggende dat men 200 man gedood had, en dat “dit een overwining was die de Commune in haar bulletins mocht aankondigen.” De naar Versailles gebrachte gefedereerden werden er ontvangen door dat elegant gespuis dat de tijd doodde in de kroegen van St-Germain, nu het hoofdkwartier van de hoge prostitutie geworden, of op de heuvels, om Parijs en de Parijzenaars door de granaten te zien vernielen. Maar wat waren deze flauwe uitspanningen in vergelijking met een transport gevangenen, die men met slagen, spuw en beledigingen mocht overladen, in vergelijking van de marteling van Matô, op honderd slachtoffers herhaald.

De hele dierlijke wreedheid van de soldaat was minder hard. Die ongelukkigen waren vast in het geloof dat de gefedereerden Pruisen of dieven waren en dat zij hun gevangenen martelden. Zo waren er die, te Parijs gebracht, een tijdlang alle voedsel weigerden, uit vrees vergiftigd te worden. De officieren verspreidden deze verschrikkelijke vertelsels; enigen zelfs geloofden ze.[148] Het merendeel kwamen zo-even van Duitsland, zeer verbitterd tegen Parijs terug,[149] en zegden openlijk: “Aan dat canaille zullen wij geen kwartier geven!” En zij gaven het voorbeeld van de terdoodbrenging zonder vorm van proces. De 25e april werden in Belle-Epine, bij Villejuif, vier Nationale Garden verrast door jagers te paard en gesommeerd zich over te geven. Zij legden de wapens neer en werden weggebracht door de soldaten als een officier er bijkwam en, zonder een woord te spreken, op hen zijn revolver afschoot. Twee waren op de slag dood; twee anderen, voor dood achtergelaten, konden zich nog tot aan de naburige loopgraaf slepen, waar een van hun de geest gaf. De vierde werd naar de ambulance gebracht.[150] Parijs dat onlangs door de Pruisen belegerd was, werd nu door tijgers achtervolgd.

Die noodlottige voorboden van het lot de overwonnenen voorbehouden, verontwaardigden, doch verlichtte de Raad niet. De wanorde vermeerderde met het gevaar. Rossel zette niets recht. Pyat die hem haatte, hield niet op hem voor een verrader te doen doorgaan. De 3e deed hij aan Dombrowski het bevel over krijgsverrichtingen geven, Rossel als ondergeschikte latende. Rossel die het te weet kwam, liep dezelfde avond naar het Comité van Openbaar Welzijn en dwong het, het decreet in te trekken.[151]

De 4e zond Pyat aan Wroblewski bevelen, zonder Rossel te verwittigen. ’s Anderendaags kwam Rossel zich bij de Raad beklagen over het Comité van Openbaar Welzijn, over onbehendige bemoeiingen die alles in de war brachten, in welke omstandigheden hij niet verantwoordelijk kon zijn; hij vroeg ook de openbaarheid der zittingen. In plaats van hem zijn plan te vragen, vermaakte men zich hem een vrijmetselaarsexamen te doen ondergaan. De oude pruik van Miot vroeg hem naar zijn democratische voorgaande. Rossel trok zich behendig uit de slag. “Ik zal u niet zeggen dat ik de sociale hervormingen grondig bestudeerd heb, maar ik verafschuw die maatschappij die Frankrijk zo lafhartig overgeleverd heeft. Ik weet niet welke de nieuwe orde van het socialisme wezen zal; maar ik heb er vertrouwen in, ze zal toch altijd beter zijn dan de oude.” Iedereen stelde hem een vraag; hij antwoordde zo koelbloedig en duidelijk dat hij iedereen ontwapende en hij vertrok met de algemene toejuichingen, maar meer niet.

Had hij zo ernstig geweest als men dacht, dan had hij sedert lang de algemene toestand geoordeeld, begrepen dat er een nieuwe tactiek nodig was, voor die geïmproviseerde soldaten hun echt strijdperk gevonden, de inwendige verdediging georganiseerd, Versailles afgewacht van op Montmatre, het Trocardéro, de Mont-Valérien. Maar hij droomde van vechten, was in de grond maar goed om volgens bevelen te werken, niet om te bevelen. Hij klaagde altijd dat hij mannen te kort had en verspilde het beste bloed van Parijs in nutteloze gevechten, in heldhaftige uitdagingen als Neuilly, Vanves, Issy.

Issy vooral. Het was geen fort meer, hoogstens nog een sterke stelling: een hoop steen en aarde, door de granaten doorschoten. Slechts een tiental kanonnen antwoordden nog op de zestig Versaillais vuurmonden; schier al de kanonniers werden gedood door het geweervuur uit de loopgraven. De 3e herhaalden de Versaillais hun sommatie. Men zond hen wandelen. De door Eudes gelaten stafoverste was er vandoor getrokken. Gelukkig bleef het fort in handen van twee verknochte mannen: de ingenieur Rist en Julien, commandant van het 141e. Aan hen en aan de gefedereerden die hun bijbleven, komt de eer van die wonderlijke verdediging toe. Ziehier enige nota’s uit het dagboek van het fort:

“4. – Wij ontvangen ontplofbare kogels die met een geluid van slaghoedjes losbarsten. De legerwagens blijven weg; er zijn maar weinig levensmiddelen en de granaten van de 7-ponders, onze beste stukken, zijn haast op. De alle dagen beloofde versterkingen laten zich niet zien. – Twee bataljonsoversten gaan bij Rossel. Hij ontvangt ze zeer slecht en zegt dat hij ze zou mogen fusilleren, om hun post verlaten te hebben. Zij leggen hem de toestand uit. Hij zegt dat een fort zich met de bajonet verdedigt, haalt Carnots werk aan. Nochtans belooft hij versterking. – De vrijmetselaars planten een banier op onze wallen. De Versaillais schieten ze dadelijk neer. – Onze ambulancen zijn vol; de gevangenissen en de gang die er naartoe leidt, zijn volgepropt met lijken. Een ambulanceomnibus komt ’s avonds toe. Wij steken er zoveel mogelijk gekwetsten in. Onderweg, van het fort tot Issy, wordt hij door de Versaillais duchtig beschoten.

5. – Het vuur van de vijand houdt geen ogenblik op. Onze schietgaten bestaan niet meer; de voorstukken antwoorden nog altijd. – Te 2 uur krijgen wij 10 wagens granaten voor 7-ponders. – Rossel is gekomen. Hij heeft de vestingwerken van de Versaillais lang bekeken. – Het korps les Enfants perdus, dat de kanonnen van bolwerk 5 bedient, verliest veel volk, maar het blijft standvastig op zijn post. – In de cachotten liggen nu de lijken ter hoogte van twee meters opeengestapeld. – Al onze loopgraven, door de artillerie beschoten, zijn ontruimd geworden. De loopgraaf der Versaillais is op 60 meters afstand van de contrescarp. Zij naderen meer en meer. De voorzorgen in geval van een aanval deze nacht zijn genomen. Alle flankkanonnen zijn met schroot geladen. Wij hebben twee mitrailleurs boven de walgangen om tegelijk de gracht en de glacis schoon te vegen.

6. – De batterij van Fleury zendt ons geregeld zes schoten alle vijf minuten. – Men heeft zo-even een marketentster in de ambulance gebracht, die een kogel in de linkerkant van de lies gekregen heeft. Sedert vier dagen gaan de vrouwen in de hevigste kogelregen de gekwetsten weghalen. Deze sterft en heeft ons haar twee kleine kinderen aanbevolen. – Geen mondbehoeften meer. Wij eten slechts paardenvlees. – ’s Avonds, is de wal onhoudbaar.

7. – Wij krijgen tot tien granaten per minuut. De wallen zijn ontbloot. Al de kanonnen, behalve twee of drie, zijn onbruikbaar geworden. – De werken der Versaillais raken ons schier. – Dertig doden meer. – Wij zijn op het punt ingesloten te worden ...”

_______________
[147] La guerre des Communneux de Paris, door een hoofdofficier van het Versailles-leger.
[148] De 12e mei werd kapitein Rozhem, een genieofficier van de divisie Lacretelle, 2e korps, op de barricade van Petit-Vanves gevangen genomen. Voor de commandant der loopgraaf gebracht, zei hij: “Ik weet wat mij wacht. Fusilleer mij!” De commandant schokschouderde en bracht de gevangene bij Delescluze. “Kapitein,” zei de gedelegeerde, “beloof mij, niet tegen de Commune te dienen, en gij zijt vrij.” De officier beloofde en vroeg, heel ontroerd, aan Delescluze hem de hand te mogen drukken. Zo zijn er honderden gevallen. Hoeven wij er bij te voegen dat, van 3 april tot 23 mei, de gefedereerden niet één enkele gevangene – officier of soldaat – voor de kop hebben geschoten?
[149] Zie Aanhangsel 10.
[150] Dit feit werd vastgesteld door het zorgvuldig onderzoek, waarmee de Raad drie van zijn leden belastte. Twee van hen, Gambon en Langévin zijn, door hun karakter, boven allen twijfel verheven. Zij ontvingen de verklaringen van de gekwetste en zagen een der lijken; de twee andere werden niet teruggevonden.
[151] Het decreet verscheen in het Journal Officiel niet, maar werd aangekondigd in le Vengeur, want F. Pyat maakte misbruik van zijn ambt door de officiële besluiten eerst vooraf in zijn blad te zetten. Deze maal was hij wat te haastig.