Prosper-Olivier Lissagaray
Geschiedenis van de Commune van Parijs van 1871
Hoofdstuk 3


“Wij hebben gedaan wat wij doen moesten: niets heeft de opstand van Parijs uitgelokt.”
Redevoering van M. Dufaure tegen de amnestie. Zitting van 18 mei 1876.

De 18e maart

De uitvoering was zo onzinnig als de opvatting.

De 18e maart, ’s morgens te 3 uur, verspreiden zich colonne’s in alle richtingen, naar de Buttes-Chaumont, naar Belleville, naar de voorstad du Temple, naar de Bastille, naar het Stadhuis, naar de place St-Michel, naar de wijk van het Palais du Luxembourg, naar het XIIIe arrondissement, naar de Invalides. Generaal Susbielle marcheert op Montmartre met twee brigades, ongeveer zesduizend man. Alles is eenzaam en verlaten. Een van beide brigades, die van Paturel, bezet zonder slag of stoot de Moulin de la Galette. De brigade Lecomte bereikt de Solférinotoren en ontmoet maar één schildwacht: Turpin. Deze velt de bajonet; gendarmen slagen hem neer, lopen naar de politiepost van de rue des Rosiers, nemen hem in, werpen de Garden in de kelders van de Solférinotoren. Om zes uur is de overrompeling voltooid. Overal worden de kanonnen op dezelfde wijze overvallen. De regering overwint op geheel de linie en d’Aurelles zendt aan al de dagbladen een overwinnings proclamatie.

Er ontbraken slechts paarden om de buit weg te brengen; Vinoy had ze bijna vergeten. Slechts om acht uur begon men enige stukken in te spannen.

Inmiddels ontwaken de voorsteden. De eerste winkels worden geopend, rond de melkboerinnen, vóór de wijnhuizen prevelt men aan elkaars oor; men toont elkaar de soldaten die de mitrailleurs naar de volkrijke straten gericht houden, en, op de muren, de nog vochtige plakbrieven door Thiers en zijn ministers getekend. Zij spreken van de handel die stilstaat, van de bestellingen die achterblijven, van de kapitalen die schrik aangejaagd worden. “Inwoners van Parijs, de regering is, in uw belang, vast besloten te handelen. Dat de goede burgers zich van de slechte scheiden; dat zij de openbare macht ter hulp komen. Zij zullen de Republiek een dienst bewijzen”, zeggen de heren Pouyer-Quertier, de Larcy, Dufaure en andere republikeinen. Het slot is een frase die aan de 2e december herinnert: “De schuldigen zullen aan de justitie geleverd worden. De orde moet dadelijk, geheel en op duurzame wijze hersteld worden...” Men sprak van orde – het bloed ging stromen.

Gelijk in onze grote historische dagen kwamen de vrouwen de eersten op. Die van de 18e maart, getemperd door de belegering – zij hadden dubbel rantsoen ellende gekregen – wachtten zij op hun mannen niet. Zij gaan rond de mitrailleurs staan en zeggen tot de stukvoerders: “Het is schande! Wat doet gij daar?”

De soldaten zwijgen. Soms zegt een onderofficier: “Kom, verwijdert u, vrouwtjeslief!” Doch de stem is niet bars en zij blijven. Tezelfdertijd gaan een handvol Nationale Garden naar de post van de rue Doudeauville, vinden er twee trommels die niet doorstoken waren en slagen koortsachtig het rappel. Te acht uur zijn zij met driehonderd officieren en Garden, die de boulevard Ornano opgaan. Zij ontmoeten een peloton soldaten van het 88e en roepen: “Leve de Republiek!” en trekken ze mee. De post van de rue Dejean vervoegt ze en, met de kolf in de hoogte, beklimmen soldaten en Garden ondereen, de rue Muller die naar de hoogten leidt, waar de mannen van het 88e geposteerd zijn. Deze, hun kameraden met de Garden vermengd ziende, doen teken van te komen, dat ze hen zullen doorlaten. Generaal Lecomte die hun beweging bemerkt, laat ze door stadssergeanten vervangen en werpt de overlopers in de Solférinotoren, zeggende: “Uw rekening is gereed.” De stadssergeanten lossen enige schoten. De Garden antwoorden. Plotseling komen een groot aantal Nationale Garden, met de kolven omhoog, vrouwen en kinderen langs de rue des Rosiers op de andere flank aangelopen. Generaal Lecomte, geheel omringd, commandeert driemaal vuur. Zijn mannen blijven onbeweeglijk, zetten het wapen af. De menigte komt vooruit, verbroedert. Lecomte en zijn officieren worden aangehouden.

De soldaten die hij in de toren opgesloten heeft, willen hem voor de kop schieten. Nationale Garden lukken er met grote moeite in hem los te krijgen – want men neemt hem voor Vinoy – en leiden hem met zijn officieren naar het Château-Rouge, waar zich de generale staf van de bataljons bevindt. Daar vraagt men hem een bevel tot het ontruimen der hoogten. Hij tekent het zonder aarzelen.[80] Het bevel wordt terstond medegedeeld aan de officieren en soldaten van de rue des Rosiers. De gendarmen geven hun achterladers af en roepen zelfs: “Leve de Republiek!” Drie kanonschoten met los kruit kondigen de wederinneming der hoogten aan.

Generaal Paturel die de in de Moulin de la Galette genomen kanonnen wegvoeren wil, stoot in de rue Lepic tegen een levende barricade. Het volk houdt de paarden in, snijdt de strengen door, overbluft de kanonniers en brengt het geschut naar de post terug. Op de place Pigalle beveelt generaal Susbielle de menigte te chargeren die in de rue Houdan opeengehoopt is. De jagers doen hun paarden achterwaarts gaan, wat het volk doet lachen. Een kapitein springt vooruit met de sabel in de vuist, kwetst een Nationale Garde en valt met kogels doorboord neer. De generaal vlucht weg. De gendarmen die van achter de barakken vuren, worden weldra verdreven; het gros van de soldaten gaat over naar het volk.

Te Belleville, op de Buttes-(Chaumont, aan het Luxembourg, overal verbroederen de troepen met de menigte die op het eerste alarm toegesneld is.

Te elf uur heeft het volk op al de punten de aanval overwonnen, bijna al zijn kanonnen behouden – slechts tien in het geheel werden weggenomen – en duizenden geweren gewonnen. Nu zijn al de bataljons te been. In de voorsteden worden de kasseien opgebroken.

Sedert zes uur van de morgen liet d’Aurelles de Paladine in de centrum wijken tevergeefs het rappel slaan. Bataljons die vroeger hevige voorstanders van Trochu waren, zonden geen twintig man naar de vergaderplaats. Geheel Parijs had bij het lezen van de plakbrieven gezegd: “Het is de staatsgreep.” Op de middag blazen d’Aurelles en Picard het alarm: “De regering roept u op om uw haardsteden, uw gezinnen, uw eigendom te verdedigen. Enige afgedwaalde mannen, gehoorzamende aan onbekende chefs, richten tegen Parijs de kanonnen die aan de Pruisen onttrokken waren.” Daar die Juniherinneringen, die beschuldiging van oneerlijkheid tegenover de Pruis, vruchteloos blijven, springt geheel het ministerie bij: “Men verspreidt het ongerijmd gerucht dat de regering een staatsgreep voorbereidt... Zij wilde en wil een einde maken aan een comité van opstandelingen, wiens leden slechts communistische leringen vertegenwoordigen, die Parijs zullen beroven en Frankrijk ten ondergang brengen, als niet de Nationale Garde en het leger zich samen daartegen verheffen.” Die stormklok bracht in het geheel vijfhonderd man op de been.[81]

De regering had zich in het ministerie van buitenlandse zaken geconcentreerd en van de eerste tegenslagen had Thiers bevel gegeven al de troepen op het Marsveld te doen samentrekken. Als hij de afvalligheid van de Nationale Garden van de centrumwijken zag, verklaarde hij dat men Parijs moest ontruimen. Verschillende ministers verzetten zich daartegen en wilden dat men zekere punten behield, als het Stadhuis, de door de brigade Derroja bezette kazernen, de Krijgsschool en dat men stelling nam op het Trocadéro. Maar Thiers had het verstand verloren en wilde van anders niets horen dan van een vertwijfeld besluit. Leflô die bijna aan de Bastille gebleven was, ondersteunde hem levendig. Er werd besloten dat men geheel de stad zou ontruimen, zelfs de zuidelijke forten, die veertien dagen te voren door de Pruisen teruggegeven waren. Rond half vier kwamen de volksgezinde bataljons van de Gros-Caillou met trommels en trompetten voor het gebouw defileren. De Raad dacht dat hij ingesloten was.[82] Thiers vluchtte langs een zijtrap en vertrok naar Versailles; dusdanig was hij het hoofd kwijt dat hij aan de brug van Sèvres schriftelijk bevel gaf de Mont-Valérien te ontruimen.

Terwijl hij vluchtte, hadden de revolutionaire bataljons nog geen enkele aanval beproefd, nog geen enkel bestuur bezet.[83] De aanval van de morgen had zowel het Centraal Comité als geheel Parijs verstomd. De avond te voren was men als naar gewoonte van elkaar gescheiden, met de afspraak zich de 18e, ’s avonds te elf uur, achter de Bastille aan de school der rue Basfroi terug te vinden, daar de place de la Corderie, door de politie bespied, geen zekerheid meer bood. Sedert de 15e hadden nieuwe verkiezingen aan het Centraal Comité enige nieuwe collega’s gegeven en het had een Verdedigings Comité genoemd. Bij het vernemen van de aanval liepen de ene naar de rue Basfroi, deden de anderen hun best de bataljons van hun wijken tezamen te brengen, Varlin deed dit in de Batignolles, Bergeret, laatst als legioenoverste benoemd, in Montmartre, Duval in de wijk van het Panthéon, Pindy in het IIIe, Faltot in de rue de Sèvres. Ranvier en Brunel, zonder tot het Comité te behoren, agiteerden Belleville en het Xe arrondissement. Te tien uur waren een twaalftal leden bijeen, ze werden van alle kanten met klachten en vragen bestormd, men bracht hun gevangenen. Zekere tijdingen kwamen eerst rond 2 uur aan. Dan maakten zij een soort plan op, volgens welk de gefedereerde bataljons op het Stadhuis zouden samengetrokken worden en verspreidden zich daarop in alle richtingen om de bevelen over te brengen.[84]

De bataljons waren wel te been, doch zij marcheerden niet. De revolutionaire wijken wisten niet dat de zegepraal volledig was en vreesden zelfs een vernieuwde aanval, weshalve zij zich barricadeerden en ter plaatse bleven. Niemand verliet Montmartre, welk geleek aan een reusachtige mierennest van Nationale Garden die tijdingen kwamen halen en van verstrooide soldaten, voor welke men omhalingen deed, want zij hadden sedert ’s morgens niets gegeten. Rond half vier kwam men zeggen aan het Comité van Waakzaamheid der rue Clignancourt, dat generaal Lecomte in groot gevaar verkeerde. Een grote menigte, hoofdzakelijk uit soldaten bestaande, hield het Château-Rouge omringd en eiste de uitlevering van de generaal. De leden van dit Comité, Ferré, Bergeret, Jaclard, zonden onmiddellijk het bevel aan de commandant van het Château-Rouge, de gevangene te bewaken, die moest verhoord worden. Als dit bevel kwam, was Lecomte juist weg.

Hij vroeg sedert lang vóór het Centraal Comité gebracht te worden. De bevelhebbers van de wachtpost, door het geschreeuw verontrust, wilden hun verantwoordelijkheid weren en besloten dus de generaal en zijn staf naar het Comité te brengen, dat zij in de rue des Rosiers dachten. Zij kwamen daar om vier uur aan, te midden van een erg verbitterde menigte. Niemand nochtans raakte hen aan. De generaal werd onder bewaking in een kleine kamer op het gelijkvloers gebracht. Daar herbegonnen de tonelen van het Château-Rouge. De verbitterde soldaten eisten zijn dood. De officieren van de Nationale Garde deden ongehoorde pogingen, roepende: “Wacht het Comité af.” Zij gelukten er in schildwachten te plaatsen en de woede een weinig te bedaren.

Nog was er geen enkel lid van het Comité ter plaatse, als op half vijf een ontzaglijk geloei de straat vult; eensklaps wordt een man met grijze baard door een menselijke hoos gelanceerd, tegen het huis geslingerd. Het is Clément Thomas, de Junislachter, de belediger van de revolutionaire bataljons. Men heeft hem erkend, aangehouden in de rue des Martyrs, waar hij de barricade bezichtigde. Officieren van de Nationale Garde, Herpin-Lacroix, kapitein van Garibaldi, vrijschutters beproeven tevergeefs de dodelijke menigte tegen te houden, herhalen duizendmaal: “Wacht het Comité af! Vormt een krijgsraad!” Zij worden weg gestoten, overweldigd. Clément Thomas is weer vastgegrepen en in het hofje van het huis geworpen. Twintig geweren vuren op hem. Terwijl hij sterft, breken de soldaten langs de vensters in de kamer van generaal Lecomte, vallen op hem, slepen hem in de hof. De man die dezelfde morgen nog driemaal “vuur” commandeerde, weent, smeekt en spreekt van zijn familie. Een stoot slingert hem tegen de muur; hij valt onder de kogels.

Als die weerwraak genomen was, stilde de toorn. De menigte liet de officieren van Lecomte weer naar het Château-Rouge leiden, en met de valavond werden zij in vrijheid gesteld.

Het volk dat tot dan onbeweeglijk gebleven was, brak los bij die stormachtige terechtstellingen. Brunel omsingelde de Prince-Eugène kazerne, die door het 120e linieregiment betrokken was. De kolonel, door een honderdtal officieren omringd, wilde een hoge toon aanslaan. Brunel liet ze allemaal aanhouden. Tweeduizend achterladers vielen in de handen van het volk. Zijn weg vervolgend, zette Brunel langs de rue du Temple zijn weg naar het Stadhuis voort. Te vijf uur wordt de Landsdrukkerij bezet. Rond zes uur valt de menigte aan met bijlslagen op de poorten van de Napoleonkazerne. Een ontbranding dringt door de opening en werpt drie mensen neer. Maar de liniesoldaten doen tekens langs de vensters der rue de Rivoli en roepen: “Het zijn de gendarmen die geschoten hebben. Leve de Republiek!” Daarop openen zij de poorten en laten zij hun geweren meenemen.[85]

Te half acht is het Stadhuis bijna geheel omsingeld. De gendarmen die het bezet hielden, vluchten langs de onderaardse gang der Lobaukazerne. Rond half negen maken Jules Ferry en Vabre – door hun mannen in de steek gelaten en zonder bevelen van de regering – zich insgelijks uit de voeten. Een weinig nadien rukt de colonne Brunel op de plaats aan, en neemt ze bezit van het gemeentehuis, in welk Ranvier op het zelfde ogenblik langs de kaaien aankomt.

Onophoudelijk stroomden de bataljons toe. Brunel liet barricades in de rue de Rivoli en op de kaaien oprichten, de toegangen bezetten, verdeelde de wachtposten en zond sterke patrouilles uit. Een van deze, het gemeentehuis van Louvre omsingelend waar de burgemeesters aan het beraadslagen waren – kreeg bijna Ferry in handen, die door een venster moest springen. De burgemeesters gingen dan naar het gemeentehuis van de Beurs.

Zij waren er reeds in de dag met vele adjuncten bijeengekomen, zeer geërgerd over die onbeduchte aanval, en wachtten er inlichtingen en voorstellen af. Tegen vier uur zonden zij een afvaardiging naar de regering. Thiers was er reeds van onder, Picard scheepte hen af; d’Aurelles wees alle verantwoordelijkheid van de hand en schoof al de schuld op de advocaten. Het werd nacht en men moest toch een uitkomst verzinnen. De gefedereerden omringden reeds het stadshuis, bezetten de place Vendôme, waar Varlin, Bergeret en Arnold de bataljons van de Batignolles en van Montmartre gebracht hadden. Vacherot, Vautrain en enige andere verwoede reactionairen spraken van weerstand ten allen prijs, net alsof zij over een geheel leger beschikten. Anderen waren verstandiger en zochten een uitweg. Zij meenden de rust te herstellen door Edmond Adam, die zich tegen de Juniopstandelingen onderscheiden had, tot politieprefect, en Langlois, een halve gek, tot generaal van de Nationale Garde te benoemen. Deze, een onbesuisde proudhonist, vroeger internationalist, de 31e oktober in de morgen vóór, en in de avond tegen de beweging, was Kamerlid gekozen om een schram die hij te Buzenval gekregen had. De gevolmachtigden kwamen deze schitterende besluiten aan Jules Favre voorleggen. Hij weigerde kortaf, zeggende: “Men onderhandelt niet met moordenaars.” Die komedie diende enkel om de ontruiming van Parijs te rechtvaardigen, die hij nog aan de burgemeesters verzweeg. Tijdens die bijeenkomst kwam men aankondigen dat Jules Ferry het Stadhuis verlaten had. De andere Jules speelde de verwonderde, spoorde de burgemeesters aan de bataljons van de orde te verzamelen om het verzwonden leger te vervangen.

Verkropt over deze spotternij, vernederd van alle vertrouwen verwijderd te zijn, keerden zij terug. Hadden zij enige politieke moed gehad, dan waren zij recht naar het Stadhuis gekomen. Zij gingen opnieuw in hun gemeentehuis beraadslagen. Eindelijk rond één uur in de morgen, liet Picard hun zeggen dat zij met hun Lafayette voor de dag mochten komen. Zij stuurden dadelijk Langlois naar het Stadhuis.

Van tien uur af waren enige leden van het Centraal Comité gekomen; over het algemeen waren zij zeer angstig en zeer besluiteloos. Niemand van hen had die macht gedroomd die zo plotselings op hun schouders viel. Enigen weigerden in het Stadhuis te zetelen. Men kwam wel overeen dat men er slechts de volstrekt nodige tijd, hoogstens twee of drie dagen, om de verkiezingen te doen, zou blijven. Intussen moest men zich tegen de weerstand toerusten. Lullier was daar en verkeerde juist in een ogenblik van helderheid. Hij draaide rond het Comité, beloofde in alles te voorzien en riep ook de stemming van het Vauxhall in. Hij had in de gebeurtenissen van de dag hoegenaamd geen rol vervuld.[86] Men beging de domheid hem tot commandant van de Nationale Garde te benoemen, terwijl Brunel die sedert de morgen zoveel gedaan had, reeds in het Stadhuis geïnstalleerd was.

Te drie uur kwam Lulliers mededinger af. Hij was zo zeker van zijn zaak dat hij reeds zijn proclamatie naar het Journal Officiel gezonden had. “Wie ben jij?” vroegen de schildwachten. “Generaal van de Nationale Garde”, antwoordde Langlois. Enige afgevaardigden van Parijs, Lockroy, Cournet vergezelden hem. Het Comité wilde ze wel ontvangen. “Wie heeft u benoemd?” vroeg het tot Langlois. “M. Thiers.” Dat gekken zelfvertrouwen deed glimlachen. Daar zij de rechten der Vergadering pleitten, vroeg men hem: “Erken je het Centraal Comité?” - “Neen.” – Hij vertrok en liep achter zijn proclamatie.

De nacht was kalm, dodelijk kalm voor de vrijheid. Door de zuidelijke poorten deed Vinoy zijn regimenten, zijn artillerie, zijn legerwagens naar Versailles trekken. De tuchtloze manschappen sleepten zich voort, beledigden de gendarmen.[87] Volgens zijn gewoonte had de generale staf het hoofd verloren: hij vergat in Parijs drie regimenten, zes batterijen en al de kanonneerboten, die men maar vanzelf had moeten laten drijven. Het minste blijken vanwege de gefedereerden had die aftocht verhinderd. Doch verre van de poorten te sluiten, liet de nieuwe commandant van de Nationale Garde – later beroemde hij er zich op – al de uitgangen aan het leger.

_______________
[80] Dit bevel, dat de troepen voorschreef in het midden van de Nationale Garde te defileren werd door een kapitein met een potlood opgesteld. Lecomte schreef het over in inkt, zonder er één woord aan te veranderen. De krijgsraad heeft het geloochend, om die generaal die zo armzalig stierf, ietwat aanzien te geven.
[81] 5 tot 500 man, zegt M. Thiers; 14 man per bataljon, zegt Jules Ferry. Onderzoek over de 18e maart.
[82] M. Thiers zegt eerst in het onderzoek: “Men liet ze defileren”, dan, twintig regels verder: “Men wierp ze achteruit”. Leflô heeft niet verborgen dat de Raad bang was. “Het ogenblik scheen mij hachelijk en ik zei: Ik geloof dat wij er aan zijn, wij gaan vastgenomen worden... En, inderdaad, de bataljons moesten maar in het paleis dringen en wij werden tot de laatste gevat. Maar de drie bataljons gingen stilzwijgend voorbij”. Deel II, blz. 80.
[83] De verslaggever van de commissie van onderzoek over de 18e maart zegt: “Het Comité aarzelde niet al de besturen te bemachtigen”. Dit is zo niet een leugen om de vlucht des heren Thiers te verschonen, dan toch een bewijs van onwetendheid van de verslaggever, die de feiten van de 24e februari aan een “bevel van het Centraal Comité” toeschrijft.
[84] Zie Aanhangsel 2, de zitting van het Centraal Comité in de rue Basfroi, door een lid in haar bijzonderheden verteld.
[85] Vinoy heeft in l’Armistice et la Commune de onbeschaamdheid te zeggen: “De generaal verzamelde zijn mannen en stelde zich, met de degen in de hand, moedig aan het hoofd van zijn soldaten.” Zou men niet zeggen dat hij een bres gemaakt heeft.
[86] Tien dagen later nochtans beweerde hij dat hij alles verricht had, hij had het Stadhuis, de prefectuur van politie, de place Vendôme, de Tuileriën ingenomen enz. Dit alles vertelde hij in een gekken brief, die hij uit de Conciergerie schreef en die door de verslaggever van het Onderzoek over de 18e maart als klinkende munt aangenomen werd.
Ik wil mij niet bezighouden al de onnauwkeurigheden aan te halen waarvan dit verslag wemelt. Het is een onkundig en hatelijk samenraapsel van leugens, onnauwkeurigheden, dat past in dit onderzoek, waaruit alle getuigenissen der overwonnenen en zelfs der gematigde tegenstanders gesloten zijn. Hoewel als bron geheel van waarde ontbloot, heeft het toch die hoedanigheid de moraliteit en het verstand van de Franse hoge bourgeoisie van dat tijdvak te kenschetsen.
[87] Onderzoek over de 18e maart, Marseille, deel II, blz. 200.