Prosper-Olivier Lissagaray
Geschiedenis van de Commune van Parijs van 1871
Hoofdstuk 31


“Commandant Ségoyer is door de booswichten, die de Bastille verdedigden, gevangengenomen en, zonder inachtneming der wetten van de oorlog, dadelijk gefusilleerd.”
M. Thiers aan de Prefecten, 27 mei, 6 u. ’s avonds.

De weerstand trekt zich samen in Belleville – Vrijdag, 48 gijzelaars worden gefusilleerd in de rue Haxo – Zaterdag 27e, geheel het XXe wordt overweldigd – Inneming van Père-Lachaise – Zondag 28e, de strijd eindigt ’s morgens te 11 uur – Maandag 29e, overgave van het fort van Vincennes

In de nacht gaan de Versaillais voort met alle verlaten barricades te overvallen. Een Versaillais officier wordt door onze voorposten der Bastille verrast en gefusilleerd. “Zonder inachtneming der wetten van de oorlog,” zegt M. Thiers. Alsof hij zelf sedert drie dagen een andere wet volgde dan die der kannibalen.

De aanval begint met het krieken van de dag. Terwijl de Versaillais in la Villette de gasfabriek en op de boulevard du Temple de Cirque-Napoléon bezetten, naderen zij de Bastille langs de rue du faubourg St-Antoine en langs de boulevard Beaumarchais. De obussen van de Versaillais batterij, in de gare d’Orléans ingericht, verpletteren de ingang van de voorstad St-Antoine. Men loopt er heen met kanonnen. Dat zij zich goed houden of de Bastille is omgedraaid.

Zij houden zich goed. De rue d’Aligre en de avenue Lacuée wedijveren in opoffering. De gefedereerden laten zich doden, maar zij wijken niet. Dank aan hen, zal de Bastille haar stukken van barricaden, haar doorscheurde huizen nog zes uur lang kunnen verdedigen. Elke steen hier heeft zijn legende in de Geschiedenis der Revolutie. 89, juni 48 zouden hier boekdelen leveren. Doch wat zijn zij tegen 71! Verscheidene huizen vallen, langzamerhand, al brandende in. Doch in dat puin, tussen de brandende balken, staan mannen aan het kanon; zij stellen twintig maal de rode vlag op, die twintig maal door de Versaillais neergeschoten wordt. Machteloos over een heel leger te overwinnen, wil de oude oproerlinge toch een glansrijke dood sterven.

Met hoeveel zijn zij ’s middags? – Met honderd, vermits er ’s avonds honderd lijken op de grote barricade liggen. In de rue Crozatier zijn zij dood. Zij zijn dood in de rue d’Aligre, in de strijd of na de slag vermoord. En hoe sterven zij! In de rue Crozatier is een tot het volk overgelopen kanonnier omsingeld. “Gij moet sterven,” roepen de soldaten. Hij schokschoudert en zegt: “Men sterft maar eens!” Verder verweert zich een grijsaard. Met een geraffineerde wreedheid wil de officier hem op een mesthoop fusilleren. “Ik heb dapper gevochten,” zegt de oude, “ik heb het recht, niet in de stront te sterven.”

Overal sterft men dapper. Dezelfde dag wordt Millière, op de linkeroever aangehouden, naar de staf van Cissey gebracht. Die generaal die meedeed aan de vuilste smeerlapperijen van het Keizerrijk en zijn loopbaan als verrader eindigde,[178] had in het Luxembourg een van de slachthuizen van de linkeroever opgericht. Gedurende de Commune was de rol van Millière louter verzoeningsgezind. Hij had aan geen enkel gevecht deelgenomen; doch de haat der officieren voor al wie socialist is, de haat van Jules Favre bespiedde hem. En hij werd vóór het Panthéon gefusilleerd op bevel van stafkapitein Garcin,[179] die later tot de hogere graden benoemd werd. Een militair personage trad op het lijk toe en loste een achterlader in zijn linkerslaap. Millière’s hoofd springt terug en “naar achter gedraaid, verpletterd en zwart van het kruit, schijnt het de voorzijde van het gebouw te bezien.”[180]

De Bastille valt rond 2 uur. La Villette strijdt nog. In de morgen wordt de barricade aan de hoek van de rue de Flandre en de boulevard door haar commandant overgeleverd. De gefedereerden barricaderen de rue de Crimée en anderen. Het 269e dat de vijand reeds twee dagen het hoofd biedt, herbegint de strijd achter die nieuwe stellingen. Daar de linie van la Villette zeer groot is, gaan Ranvier en Passedouet versterkingen halen naar het XXe, waar men in het gemeentehuis logement en bons voor eten uitdeelt.

In de nauwe, kromme straten van Ménilmontant zijn talrijke barricades, maar schier allen zijn tegen de boulevard gekeerd.

Van op de wallen ziet men de Pruisen onder de wapens Versailles een handje toesteken: Zij gaan Vincennes bezetten, het fort omsingelen (dat nog in onze handen is), ontwapenen de gefedereerden die in Parijs willen komen; meer nog, zij houden het wild tegen voor Versailles. M. Thiers vraagt en krijgt hulp van de overwinnaars van Frankrijk.

Rond de middag steken de granaten de dokken van la Villette in brand, die ontzaglijke hoeveelheden petrol, olie en ontvlambare stoffen bevatten. Die brand verplicht ons de barricades der rues de Flandre en Riquet te verlaten.

Vinoy gaat maar altijd het XIIe op, na aan de Bastille een paar duizend man gelaten te hebben voor huiszoekingen en terechtstellingen. De barricade van rue de Reuilly houdt het enige uren uit, hoewel zij vanop de boulevard Mazas gekanonneerd wordt.

Er is generlei overheid meer. In de staf kent men maar de voortgang des vijands door de terugkerende overblijvende manshappen. Enige leden der Commune dwalen in het XXe rond. ’s Vrijdags zijn zij met een 12 tal in de rue Haxo (waar nu het hoofdkwartier is), als het Centraal Comité aankomt en aanspraak maakt op de dictatuur. Men geeft hem die, hem Varlin toevoegende. Van het Comité van Openbaar Welzijn is geen sprake meer.

Het enige lid dat figuur maakt is Ranvier, die in de gevechten een bewonderenswaardige krachtdadigheid aan de dag legt. In die dagen was hij de ziel van la Villette en Belleville, de mannen aanwakkerend, voor alles zorgend. De 26e plakt hij een proclamatie aan, iedereen te wapen roepend om het XIXe arrondissement te verdedigen.

Doch weinigen luisteren of lezen. De granaten van Montmartre, die sedert de vorige dag Belleville en Ménilmontant verpletteren, het zicht der talrijke gekwetsten, de klaarblijkelijke bewijzen van een nakend einde, bespoedigen de gewone voortekenen der nederlaag. Men ziet schuw voor zich. Al wie geen uniform aan heeft, riskeert doodgeschoten te worden. De tijdingen die van alle kanten van Parijs komen vermeerderen de angst en de wanhoop. Men weet dat de soldaten geen kwartier geven; dat zij de gevangenen afmaken en zelfs de geneesheren doden;[181] dat eenieder, die een uniform der Nationale Garde of ordonnantieschoenen aan heeft, op staande voet gefusilleerd wordt; dat de strijders die zich op levensbehoud overgeven, omgebracht worden; dat duizenden vrouwen, grijsaards en kinderen blootshoofds naar Versailles gebracht, en dikwijls onderweg vermoord worden; dat het voldoende is tot een strijder te behoren of hem schuilplaats te verlenen, om zijn lot te delen; dat ontelbare vrouwen gedood werden, onder voorwendsel dat zij pétroleusen waren.

Rond 6 uur worden 48 gijzelaars[182] uit de Roquette langs de rue Haxo gevoerd. Zij moeten sterven. Rond half zeven komt de stoet in de cité Vincennes. Het hek wordt gesloten. De menigte begeeft zich op de omliggende gronden. Leden der Commune trachten de Nationale Garden van hun voornemen te doen afzien; nutteloze pogingen: zij halen zich zelf moeilijkheden op de hals. De achterladers worden afgevuurd; de gijzelaars vallen en buiten juicht men. En nochtans zag men sedert twee dagen zonder morren gevangen soldaten Belleville doortrekken. Maar die gendarmen, die politiemannen, die priesters die Parijs twintig jaar lang onder de voeten trappelden, vertegenwoordigden het Keizerrijk, de bourgeoisie, de moordenaars, onder hun meest gehate vormen.

Dezelfde morgen had men ook Morny’s medeplichtige, Jecker, gefusilleerd. De Raad had hem niet gestraft: de gerechtigheid des volks maakte zich van hem meester. Vier gefedereerden kwamen hem halen naar la Roquette en gingen hem in de onbebouwde gronden tegen Père-Lachaise voor de kop schieten.

Die dag worden geen grote troepenbewegingen uitgevoerd. De meeste barricades houden stand. Een Versaillais generaal wordt in de rue St-Sébastien gedood. De brand der dokken van la Villette breidt zich uit.

De Vrijdagnacht is somber en koortsachtig in Ménilmontant en Belleville, die door obussen verwoest worden. Aan de hoek van elke straat eisen de schildwachten het wachtwoord (Bouchotte-Belleville), en soms is dit niet genoeg. Stukken en brokken van bataljons komen maar altijd toegestroomd. Vele van die mannen vinden geen onderkomen in de huizen en slapen op straat, elke ontploffende obus begroetend met de kreet: “Leve de Commune!”

In de rue de Belleville dragen Nationale Garden doodkisten op hun gekruiste geweren, voorafgegaan door toortsen. De trommel roffelt. Die strijders die, stilzwijgend onder de obussen, hun gezellen begraven, bieden een groots, indrukwekkend schouwspel aan.

In de nacht worden de barricades der rue d’Allemagne verlaten. 1.000 strijders, waaronder veel kinderen, vochten twee dagen lang tegen de 25.000 soldaten van Ladmirault.

De zaterdagmorgen is regenachtig; een vuile, vettige mist vervult het akelige luchtruim. Van de vroege morgen worden de barricades der portes de Montreuil en de Bagnolet ingenomen door de troepen, die zich zonder verzet in Charonne (achter Père-Lachaise) verspreiden. Rond 7 uur bezetten zij ook de verlaten barricades der place du Trune. Aan de ingang van de boulevard Voltaire stellen de Versaillais zes kanonnen tegen het gemeentehuis van het XIe aan. Nu zij zeker zijn van gelukken, willen de officieren gerucht maken. Die barricade, waartegen zij geheel de zaterdag schieten, heeft maar twee slechte kanonnen meer.

Te la Villette komen de soldaten langs hier en daar vooruit, vallen de barricade der rue Puebla in, die rond tien uur valt. Een matroos alleen blijft, achter de kasseien verscholen, wacht de Versaillais af, lost op hen zijn revolver, springt dan met zijn bijl in de rangen en richt onder hen een vreselijke slachting aan. De vijand ontvouwt zich in de zijstraten en komt in de rue Ménadier, die onze scherpschutters dapper verdedigen. Op de place des Fètes rijden twee kanonnen de rue de Crimée in, waar zij onze rechtervleugel beschermen.

Te 11 uur komen een tiental leden der Commune in de rue Haxo bijeen en bespreken de gekste ontwerpen als Ranvier, die langs alle hoeken en kanten snuffelt om mannen te vinden voor de verdediging der Buttes-Chaumont, binnenvalt en roept: “Gaat liever vechten in plaats van te discuteren.” Dat drijft de beraadslagers uiteen. Het was de laatste maal dat zij bijeenkwamen.

Op dit ogenblik bezetten de Versaillais het bolwerk 16. Rond de middag verspreidt zich een paniek. Men zegt dat de Versaillais langs de straten van Parijs en langs de wallen binnenkomen. De door obussen uit hun huizen gejaagde mannen en vrouwen willen de porte de Romainville uit. Te 1 uur laat men de ophaalbrug neer om de vrijmetselaars, die aan de Pruisen zijn gaan vragen of zij de vluchtelingen zullen doorlaten, binnen te laten. De menigte dringt naar buiten en verspreidt zich in de eerste huizen van het dorp les Lilas. De brigadier van de gendarmerie van Romainville roept tot de Pruisen: “Schiet, maar schiet toch op dat canaille!” Een Pruis schiet en kwetst een vrouw. Inmiddels trekt men de ophaalbrug op. Rond 4 uur komt kolonel Parent in zijn eigen naam aan de Pruisen de doortocht vragen. De officier antwoordt dat hij bevelen zou vragen.

Rond 2 uur komen de Versaillais aan de barricade der rue de Crimée. Te 4 uur zwijgen de kanonnen der Buttes-Chaumont, daar zij geen munitie meer hebben. De kanonniers gaan de scherpschutters der rues Ménadier, Fossart en des Annelets vervoegen.

Te 5 uur brengt Ferré de liniesoldaten uit de Prince-Eugènekazerne naar de rue Haxo. Het volk beziet hen zonder gramschap, wetende dat het kinderen des volks zijn. Zij worden in de kerk van Belleville gesloten. Terwijl men ze ziet voorbijgaan geeft men geen acht op de barricade van de place des Fêtes, die in de handen van de vijand valt. De laatste verdedigers der Buttes trekken zich terug op de faubourg du Temple en de rue de Paris.

Terwijl het front wijkt, worden wij van achteren aangevallen. Sedert 4 uur namiddags belegeren de Versaillais het kerkhof Père-Lachaise. Het bevat 200 gefedereerden, vastbesloten mannen, die echter discipline noch vooruitzicht hebben. 5.000 Versaillais vallen de omheining van alle kanten tegelijk aan, terwijl de artillerie van het bolwerk obussen naar binnen schiet. De kanonnen der gefedereerden hebben geen munitie meer. Te 6 uur durven de Versaillais, ondanks hun getal, de muren niet beklimmen; zij beschieten de grootte poort. Zij wijkt, ondanks de barricade die haar dekt. Dan begint een hopeloze strijd. Achter de graven verscholen, verdedigen de gefedereerden stap voor stap hun toevluchtsoord. Afgrijselijke gevechten, man tegen man, worden geleverd. In grafkelders kapt en kerft men tegen elkaar met blanke wapens. Vriend en vijand rollen stervend in hetzelfde graf. De vroeg aanbrekende duisternis stelt geen einde aan de vertwijfelde strijd.

De zaterdagavond hebben de gefedereerden maar twee stukken meer van het XIe en XXe arrondissement. Welke nacht voor de zeldzame strijders van deze laatste uren! Het regent bij beken. De brand van la Villette blaakt toverachtig in het duister. De obussen gaan voort Belleville plat te leggen; zij gaan zelfs tot over de vestingen, waar zij Pruisische soldaten treffen.

De gekwetsten komen in massa naar het gemeentehuis van het XXe, waar noch geneesheren, noch medicijnen, noch matrassen, noch dekens zijn, en waar zij moeten liggen sterven zonder hulp. Spionnen, in Nationale Garden verkleed, worden op staande voet door de kop geschoten. Het gerucht van kruitwagens, de bedreigingen, het gejammer, het geweervuur, het gefluit van de obussen, dat alles maakt een akelig, oorverdovend geluid. Elke minuut wordt een rampvolle mare gebracht. Om dat doodsgeklap te vernemen, zijn maar 6 of 7 leden der Commune, waaronder Trinquet, Ferré, Varlin, Ranvier. En, wanhopend over hun onmacht, gebroken door acht slapeloze en hopeloze nachten, geven zelfs de sterksten zich aan hun smart over.

Van 4 uur des morgens worden twee colonnes noord- en zuidwaarts op de ingesloten wijk gezonden. Onderweg stellen de Versaillais 200 gijzelaars in vrijheid die zich nog in la Roquette bevonden. Het gemeentehuis van het XXe wordt eerst te 8 uur ingenomen. De barricade van de rue de Paris, verdedigd door de commandant van het 191e en een 6 tal Garden, houdt het uit tot de munitie op is.

Te 9 uur is de weerstand ingesloten in de kleine blok tussen de rues du faubourg du Temple, des Trois-Bornes, des Trois-Couronnes en de boulevard de Belleville. Twee of drie straten, o.a. de rue Ramponneau stuiptrekken nog. Een 50 tal onversaagden, geleid door Varlin, Ferré, Gambon, met rode sjerp om, trekken de rue des Champs af en komen van het XXe op de boulevard de Charonne. Een garibaldien van reusachtige gestalte draagt voor hen een onmeetbare rode vlag. Varlin en zijn vrienden gaan de barricade van de rue du faubourg du Temple en de rue Fontaine-au-Roi verdedigen. Van voren en op zij is zij ongenaakbaar; de Versaillais gelukken er in die om te draaien langs de rues St-Maur en Bichat.

Te 10 uur zijn de gefedereerden bijna zonder kanonnen en ingesloten door de twee derde van het leger. Om het even! In de rues du Faubourg du Temple, Oberkampf, St-Maur, Parmentier wil men verder vechten. Daar zijn barricades die men niet kan omdraaien en huizen die geen achterdeur hebben. De Versaillais artillerie kanonneert haar tot de gefedereerden geen munitie meer hebben. Als de laatste patroon afgeschoten is, werpen zij zich op de bajonetten die hen insluiten. Rond tien uur wordt het laatste gefedereerd kanonschot gelost. Het dubbel geladen kanon slaakt met een vreeslijk gebulder de laatste zucht der Commune van Parijs.

De laatste barricade der Meidagen is in de rue Ramponneau. Een enkel gefedereerde verdedigt haar een heel kwartier lang. Tot driemaal breekt hij de Versaillais vlag af die op de barricade der rue de Paris geplant wordt. Ten prijze van zijn heldenmoed, gelukt het de laatste soldaat der Commune te ontsnappen.

Te 11 uur was alles gedaan. De Versaillais hadden zeer weinig verliezen. Wij hadden 3.000 doden of gekwetsten, waaronder, van de leden van de Raad: Delescluze, Vermorel, Jacques Durand en Brunel (zwaar gewond). Wat hadden de 15.000 nutteloos buiten Parijs gedode gefedereerden in de stad niet gedaan! Wat hadden de dapperen van Neuilly, Asniéres, Issy, Vanves en Cachan in het Panthéon en in Montmartre niet verricht!

Nu bleef het fort van Vincennes nog bezet. Dat fort, ontwapend ingevolge het vredesverdrag met de Pruisen, had geen deel aan de strijd kunnen nemen. Er waren 350 mannen en 24 officieren, gecommandeerd door de legioenoverste Faltot die in Polen en onder Garibaldi gevochten had. Men bood hem een verzekerde schuilplaats. Hij weigerde, daar hij zijn wapenbroeders niet wilde verlaten.

’s Zaterdags kwam men van Versailles om te onderhandelen voor de capitulatie. Faltot vroeg reispassen in blanco voor enige van zijn officieren van vreemde nationaliteit. Versailles weigerde. Inmiddels had Vinoy mannen uit het fort zelf omgekocht, die aanboden met de onhandelbaren kort spel te spelen. Onder deze was Merlet, algemeen wachter der genie en der artillerie, die vastbesloten was liever de plaats in de lucht te doen springen dan ze over te geven. Het magazijn bevatte 10.000 kg buskruit en 400.000 patronen. Maar een kapitein adjudant-majoor van het 99e, Bayard, kwam ’s zondags morgens te 8 uur het toestel demonteren waarmee Merlet gereed was het fort te doen springen, en Merlet voor de kop schieten.

’s Maandags liet de Versaillais kolonel nogmaals vragen zich over te geven. De strijd was al sedert 24 uren gedaan. De officieren kwamen overeen de poorten te openen. Te 3 uur kwamen de Versaillais binnen. Negen officieren werden afzonderlijk opgesloten. ’s Nachts werden de 9 officieren in de grachten voor een strafpeloton gebracht. Een van hun, kolonel Delorme, wendde zich tot de Versaillais die commandeerde en zegde hem: “Voel mijn pols, of ik schrik heb.”

_______________
[178] Minister van oorlog sedert 1871, werd hij in 1876, ondanks de hopeloze pogingen van Mac-Mahon, uit het ministerie gejaagd, niet alleen voor verduistering van gelden, maar ook nog om zijn minnares, een Duitse, een nieuw plan van de forten onder Parijs gegeven te hebben, plan dat naar Berlijn gezonden werd.
[179] De moordenaar heeft met opgeheven hoofd zijn misdaad verteld. Zijn woorden moeten voor de geschiedenis bewaard blijven: “Millière werd aangebracht; wij zaten met de generaal aan het dejeuner. Wij hoorden een zeer groot geluid en gingen buiten. Men zei mij: “Het is Millière.” Ik zorgde dat de menigte zich zelf geen recht deed. Ik ging tot hem en vroeg hem: “Ben jij wel Millière?” – “Ja, maar gij weet dat ik afgevaardigde ben.” – “Het is mogelijk, maar ik geloof dat gij uw hoedanigheid van afgevaardigde verloren hebt.” Dan zegde ik aan Millière dat de bevelen van de generaal waren dat hij moest gefusilleerd worden. Hij vroeg “Waarom?” Ik antwoordde: “Ik ken u slechts van naam, ik heb artikelen van u gelezen (vermoedelijk over Jules Favre), die mij tegen de borst gestuit hebben. Gij bent een adder die men met de voet vertrapt. Gij verafschuwt de maatschappij.” Hij onderbrak mij: “O ja, ik veracht ze, die maatschappij.” – “Hewel ze gaat u uit haar schoot jagen, gij gaat sterven.” – “Zonder vorm van proces, dat is wreedheid, barbaarsheid.” – “En al de wreedheden die gij bedreven hebt, telt gij die voor niets? In alle geval, daar gij zegt dat gij Millière bent, is er anders niet te doen.” De generaal had bevolen dat hij aan het Panthéon zou gefusilleerd worden, op de knieën om aan de maatschappij vergiffenis te vragen over al het kwaad dat hij haar gedaan had. Hij weigerde te knielen. Ik zei hem: “Het is het consigne, gij zult op de knieën gefusilleerd worden en anders niet.” Hij heeft een weinig komedie gespeeld, zich met de blote borst voor het strafpeloton geplaatst. Ik zei hem: “Gij poseert; gij wilt dat men zegge hoe gij gestorven bent; sterf stil, dat is beter.” – “In mijn belang en in het belang van mijn zaak, ben ik vrij van te doen wat ik wil.” “Het zij zo, maar zet u op de knieën.” – “Ik zal maar knielen als gij het mij doet doen door twee mannen.” Ik heb hem doen knielen en men is tot de uitvoering overgegaan. Hij riep: “Leve de mensheid!” Hij ging nog andere dingen roepen, als hij dood neerviel.” (Onderzoek over de 18e maart, deel II, blz. 239.)
Hij vergat een ding bij te voegen, dat is dat de stafofficieren achter Millière riepen, als hij weggebracht werd om gefusilleerd te worden: “Ga nu een voordracht geven!”
[180] Uit het verhaal van Louis Mie, afgevaardigde van de Gironde, die ooggetuige was.
[181] Aanhangsel 20.
[182] 34 gendarmen die de 18e maart op het volk schoten, 10 jezuïeten, monniken en priesters en 4 keizerlijke mouchards.