Prosper-Olivier Lissagaray
Geschiedenis van de Commune van Parijs van 1871
Hoofdstuk 35


“Te Versailles zijn alle middelen gebruikt geweest om te verzekeren dat alle processen die geoordeeld zijn, zo ernstig, aandachtig en volledig mogelijk onderzocht werden...
Ik houd dus staande dat de uitgebrachte vonnissen niet alleen in rechte, volgens al onze wetten, onaantastbaar zijn, maar dat zij, voor het meest nauwgezet geweten, vonnissen zijn die de waarheid gezegd hebben.” (Zeer wel! Zeer wel!)
De minister van justitie Dufaure, redevoering tegen de amnestie. Zitting van 18 mei 1876.
“De Krijgsraden hebben, dat geef ik toe, voor het beste geoordeeld.”
Allain-Targé, gambetistisch afgevaardigde, zitting van 19 mei 1876.

De krijgsraden – De folteringen – Balans van de veroordelingen

Zesentwintig krijgsraden, zesentwintig rechterlijke mitrailleurs werden ingesteld te Parijs, Vincennes, op de Mont-Valérien, te St Cloud, Sèvres, St-Germain, Rambouillet tot Chartres. Bij de samenstelling zelfs der rechtbank werd niet alleen alle schijn van gerechtigheid, doch alle militaire verordeningen onder de voeten getreden. De Vergadering gaf zich niet eens de moeite, hun voorrechten te bepalen. En die door de strijd nog verhitte officieren, voor wie alle zelfs de meest gewettigde weerstand een misdaad was, werden op hun tegenstrevers afgezonden, zonder andere rechtsgeleerdheid dan hun gril, zonder anderen teugel dan hun menselijkheid, zonder andere onderrichting dan hun dienstbrief. Met zulke trawanten en een strafwetboek dat, in zijn duistere rekbaarheid, alles inhoudt, waren geen uitzonderingswetten nodig om geheel Parijs te treffen. Weldra zag men uit de rechterlijke holen de dolzinnigste stellingen voortbrengen en ontwikkelen; zo was het een dogma voor deze rechters dat de aanwezigheid op de plaats der misdaad de wettelijke medeplichtigheid uitmaakte.

In plaats van de krijgsraden naar de havens over te brengen, liet men de gevangenen de smartelijke reis naar Versailles hernemen. Elisée Reclus, bijvoorbeeld, werd in veertien gevangenissen rondgesleept; van de pontons bracht men ze te voet, met handboeien aan, naar de spoorweg; doch als ze te Brest door de straten gingen en hun ketens lieten zien, ontblootten de voorbijgangers het hoofd voor hen.

Met uitzondering van enige beschuldigden van aanzien, wier processen ik in het kort verhalen ga, werd de massa der gevangenen, na een onderzoek dat zelfs niet altijd hun identiteit waarborgde, voor die rechtbanken gesleept. Te arm om een verdediger te nemen, zonder raad, zonder getuigen ter ontlasting – degenen die zij riepen durfden niet komen, uit vrees van aangehouden te worden – deden die ongelukkigen maar een korte verschijning voor de rechtbank. De aanklacht, de ondervraging, de uitspraak werden in enige ogenblikken afgelapt. “Gij hebt gevochten te Issy, te Neuilly; veroordeeld tot verbanning. – Hoe, voor het leven, en mijn vrouw, mijn kinderen? – Tot een andere: Gij hebt in de bataljons der Commune gediend? – En wie had de mijnen gevoed als fabriek en werkhuis gesloten waren? – Nog tot verbanning. – En gij? Onwettige aanhouding. De galei.” Op 14 oktober, in minder dan twee maanden, hadden de 1e en de 2e krijgsraad meer dan 600 veroordelingen uitgesproken.

Ik kan, helaas, de martelaarsgeschiedenis niet samenstellen van de duizenden, Garden, vrouwen, kinderen, grijsaards, ambulanciers, geneesheren, ambtenaren van de uitgemoorde stad die in sombere rijen voor die rechtbanken defileerden. U is het die ik zou vereren, u vooral, ongenoemden, is het dat ik de eerste plaats geven zou, gelijk gij ze had op het werk, op de buitenste barricades, waar gij nederig uw plicht volbracht. Het echte drama der krijgsraden is niet in die plechtige zittingen, waar beschuldigden, rechters, advocaten voor het publiek poseerden, maar wel in die eenzame zalen die alleen een ongelukkige zagen, volstrekt door niemand gekend, tegenover een rechtbank, onverbiddelijk als het chassepot. Hoeveel van die nederige verdedigers der Commune, waarvan niemand de heldenmoed vertellen zal, verhieven fierder het hoofd dan de chefs! Als men weet hoeveel onbeschaamdheden, beledigingen, groteske bewijsvoeringen de rechters van de bezochte krijgsraden zich veroorloofden, kan men raden met hoeveel eerloosheden de ongekende beschuldigden overladen werden. Wie wreekt die slachtingen van ongekende helden, welke in stilte, als de laatste strijders van Père-Lachaise in het nachtelijk duister terechtgesteld werden.

De dagbladen hebben geen spoor van hun processen gelaten; maar, heb ik geen naam van slachtoffers, dan toch kan ik die van enige rechters in de vier winden der wereldgeschiedenis strooien.

Vroeger, in de dagen dat het Frans leger eergevoel bezat, in 1795, na Quiberon, moest men de officieren der Republiek met de dood bedreigen om hen te doen deelmaken van de krijgsraden, die de Vendeërs moesten oordelen. En nochtans hadden die overwonnenen, onder de kanonnen, met Engelse wapens, het vaderland van achteren aangevallen, terwijl de verbonden mogendheden het van voren troffen. Bazaine’s medeplichtigen streden om de eer, de overwonnenen van dit Parijs, dat de vesting van ’s lands eer geweest was, te mogen oordelen. Gedurende lange maanden werden 1509 officieren van dat onwaardig geworden leger, dat geen uur te veel had voor studie en hervormingen, 14 generaals, 266 kolonels en luitenant-kolonels, 284 commandanten rechters en commissarissen gemaakt. Hoe zou men een keus doen in die vuilnishoop. Als ik, op goed vallend uit, enige voorzitters noem, Merlin, Boisdenemetz, Jobey, Delaporte, Dulac, Barthel, Donnat, Aubert, dan gewaag ik van honderd anderen niet, die noch beter nog slechter zijn dan zij.

Men kent Merlin en Boisdenemetz. Kolonel Delaporte mocht met Gallifet meegaan. Oud, ziek en versleten, herleefde hij maar na een terdoodveroordeling. Hij was het die er het meest uitsprak, geholpen door griffier Duplan, die de vonnissen op voorhand gereed maakte en nadien de meest schaamteloze vervalsingen in de minuten deed. Jobey had, zegde men, zijn zoon in de strijd tegen de Commune verloren. Hoe wreekte hij zich dan ook! Hoe verheugde hij zich in de angstige blikken van zijn slachtoffers! Alle beroep tot de gerechtigheid, tot het gezond verstand was voor hem een belediging. Advocaten en beschuldigden zette hij op gelijke voet.

En nochtans deden weinig advocaten hun plicht. Velen hadden verklaard, dat het niet welvoeglijk was dergelijke beschuldigden bij te staan. Anderen wilden dat zij ambtshalve geëist werden. Op vier of vijf uitzonderingen na,[222] gingen zij eten met de officieren. Commissarissen en advocaten deelden aan elkaar hun middelen van aanval en verdediging mede. De officieren kondigden op voorhand de vonnissen aan. De advocaat Riché beroemde er zich op de eerste beschuldigingakte van Rossel opgemaakt te hebben. Van ambtswege genoemde advocaten kwamen niet op.

Die onwetende rechters, geweldig en aanmatigend, die advocaten, getuigen en beschuldigden beledigden, werden waardig door de commissarissen bijgestaan. Een van hun, Grimal, verkocht aan de demi-monde bladen, de papieren der gekende beschuldigden.[223] Gaveau, woedend en onnozel, die niet het minste talent had, kwam enige maanden nadien in een krankzinnigengesticht terecht. Bourboulon, een poseur, zocht naar anders niets dan naar redenaarseffecten. Barthélémy, een blonde en dikke bierdrinker, maakte geestige woordspelingen terwijl hij het hoofd der beschuldigen vroeg. Charrière, die op vijftigjarige ouderdom nog kapitein was, een soort tijgerkat, een domme en aanmatigende leugenaar, zegde dat hij “aan Cesar belofte van wreedheid gedaan had”. Jouesne, die in het leger om zijn dwaasheid gekend was, onderscheidde zich door zijn wreedheid. Bij zulke krijgsraden moest men niet veel uitgericht hebben. De onverbiddelijken waren de 3e, 4e, de 6e en de 13e te St-Cloud, die zich openlijk beroemde niemand vrij te spreken.

Ziedaar welke rechters en welke gerechtigheid de bourgeoisie had voor de proletariërs welke zij niet gefusilleerd had. Een voor een zou ik al de processen willen aanvatten en ontleden, tonen hoe de wetten verkracht, de eerste regels der rechtspraak miskend, de stukken vervalst, de getuigenissen verwrongen en de beschuldigden tot galei en doodstraf veroordeeld werden, daar waar een ernstige jury geen schijn van bewijs zou gevonden hebben; aantonen dat in al die processen maar iets blijkbaar was: de brutaliteit van de soldaat die zijn kaste wreekt, doch zulk werk zou uitermate groot zijn en technische kennis vereisen.[224] Ik zal maar de hoofdzaken aanvoeren. Zijn deze vonnissen overigens niet bereids veroordeeld?

In het jaar 1871 vroeg Versailles aan Zwitserland de uitlevering van Razoua, gouverneur der krijgsschool, en in het jaar 1876 aan Hongarije de uitlevering van de gedelegeerde Frankel. Beiden waren wegens moord en brandstichting door de krijgsraad ter dood veroordeeld. Zij werden terstond aangehouden en voor de rechtbanken van Genève en Pest gebracht. Zwitserland en Hongarije waren bereid de gevangenen uit te leveren, zo de regering van Versailles het wettelijk bewijs kon leveren dat zij de moorden en brandstichtingen, waarvoor zij veroordeeld waren, werkelijk bedreven hadden. De beide staten kenden zelfs aan de beschuldigden niet eens het voordeel van politieke misdadigers toe, doch gaven toe dat die vergrijpen misdaden tegen het gemeen recht waren. Versailles bepaalde zich daarbij de vonnissen der krijgsraden over te leggen en “kon er geen spoor van gegrondheid, geen duidelijk verslag of getuigenis, die de schuld vaststelde, bijvoegen.[225] Men moest de gevangenen in vrijheid stellen.

Rossel verscheen de 8e september voor de 3e krijgsraad. Tot zijn verdediging zegde hij dat hij de Commune gediend had in de hoop dat de opstand de oorlog tegen de Pruisen zou herbegonnen hebben. Merlin betoonde veel achting voor de beschuldigde, die van zijn kant met de diepste eerbied van het leger sprak. Doch aan de romaneske soldaten moest een voorbeeld gegeven worden en Rossel werd ter dood veroordeeld.

De 21e werd Rochefort veroordeeld tot verbanning in een versterkte plaats. De bonapartisten in de raad hadden het vooral op de opsteller van la Lanterne gemunt. Merlin verdedigde Pierre Bonaparte. Gaveau bracht tegen de beschuldigde in dat hij de persoon des Keizers gehoond had. Trochu, die Rochefort als getuige ter ontlasting geroepen had, antwoordde door een brief vol beledigingen aan degene die hem, gedurende de belegering, zijn populariteit opgeofferd had.

De revolutionaire pers had de eer enige slachtoffers te tellen. De jonge Maroteau werd voor twee artikels, alle twee in le Salut public verschenen, ter dood veroordeeld; Alphonse Humbert, voor drie of vier artikels in le Père-Duchêne, tot levenslange dwangarbeid.

Andere journalisten werden veroordeeld tot verbanning. Hun misdaad? De Commune verdedigd te hebben. Nochtans had de Commune zich tevreden gesteld met de dagbladen die Versailles verdedigden, op te heffen. In de grond was aan de krijgsraden opgedragen de revolutionaire partij te verdelgen.

De vrees voor de toekomst maakte hen onverbiddelijk. Na de talloze moorden in de rue des Rosiers wilden zij, zij ook, de nagedachtenis van Lecomte en Clément Thomas wreken. De echte daders van de terdoodbrenging waren onvindbaar. De uitbarsting van woede, die aan de beide generaals het leven gekost had, was schielijk, verpletterend geweest, als die welke in 1789 Flesselles, Foulon en Berthier doodde. De daders heetten de menigte en waren verzwonden, zodra deze uiteengegaan was. De rechters-officieren kozen de beschuldigden op goed vallend uit, evenals zij op de Buttes de eerste de beste gefusilleerd hadden.

“Simon Mayer,” zegde het verslag, “beproefde tot het laatste ogenblik de gevangenen te verdedigen en Kazdansky zelf wilde zich tegen de volbrenging der doodsbedreigingen verzetten. De menigte beledigde hem en trok hem zijn galons af.” Herpin-Lacroix had hopeloze pogingen beproefd. Lagrange, die geweigerd had het strafpeloton te vormen, voelde zich zo sterk van zijn onschuld, dat hij uit eigen beweging voor de rechters gekomen was. Het verslag maakte hem hoofdbeschuldigde samen met Simon Mayer, Herpin-Lacroix, Kazdansky en Verdagnier, een liniesergeant, die de 18e maart de kolf van zijn geweer omhoog gestoken had.

Kolonel Aubert, een boosaardige, declamerende kwezelaar, leidde de zaak. Niettegenstaande zijn pogingen en die van de commissaris, kon men niet het minste bewijs tegen de beschuldigden aanvoeren. Zelfs de officieren van de legers, die in de rue des Bosiers aanwezig waren, kwamen in hun voordeel getuigen.

“Simon Mayer heeft al gedaan wat hij kon om ons te redden,” zegde commandant Poussargue. Die officier had horen roepen: “Zelfs de verraders doodt men niet zonder vonnis! Stelt een krijgsraad in!” Woordelijk het gezegde van Herpin-Lacroix. Van al de beschuldigden herkende hij slechts Mayer. Een andere officier legde een gelijkluidend getuigenis af. Verdagnier bewees dat hij zich op het uur van de terdoodbrenging in de barakken van Courcelles bevond. De aanklacht sprak hem op dit punt tegen, doch zonder een enkele getuigenis te kunnen voorbrengen. Ribemont bewees dat hij aan het hoofd der aanvallers in de kamer der rue des Rosiers gedrongen was. Masselot had geen andere getuigenissen tegen hem dan die van vijandig gezinde vrouwen die beweerden dat hij er zich op beroemd had, op de generaals geschoten te hebben. Kapitein Beugnot, adjudant van de ministers en ooggetuige der terdoodbrenging, bevestigde integendeel dat de generaals door soldaten omringd geweest waren; M. de Maillefeu, dat het front der pelotons bestond uit negen soldaten, waarvan hij de regimenten opgaf.

Er waren zelfs geen officiële valse getuigen, gelijk in het proces der Commune. Nochtans was de aanklacht verre van de buit te laten varen; zij klampte zich aan diegenen vast, welke hun leven gewaagd hadden om de generaals te redden. De commissaris bedreigde een getuige, die zich warm ten voordele van een beschuldigde uitdrukte, hem te laten aanhouden. Na verschillende zittingen werd men gewaar dat men een persoon voor een anderen oordeelde; de voorzitter beval aan de pers dit voorval te verzwijgen. Elke zitting, elke nieuwe getuigenis ontlastte de beschuldigden, maakte alle veroordeling meer en meer onmogelijk. En niettegenstaande dit werden, de 18e november, Verdagnier, Simon Mayer, Herpin-Lacroix, Lagrange, Masselot, Leblond, Aldenhoff ter dood, de anderen tot gevangenisstraf en dwangarbeid veroordeeld. Een der terdoodveroordeelden, Leblond, was nauwelijks vijftien jaar en half oud.

Als die voldoening aan de officieren gegeven was, wreekten de krijgsraden, als goede hovelingen, de M. Thiers aangedane beledigingen. Fontaine, de ambtenaar der Commune, belast met het huis af te breken van hem die honderden huizen neergeschoten had, verscheen voor de 5e krijgsraad die hem voor een dief wilde doen doorgaan. Iedereen wist dat de meubelen en het zilverwerk van M. Thiers naar een bergplaats, de kunstvoorwerpen naar museums, de boeken naar openbare boekerijen, het linnen naar de ambulances gezonden waren en dat de kleine man sedert de intrede der troepen weer in het bezit van bijna al die voorwerpen gekomen was. Enige ervan waren in de brand der Tuileriën omgekomen; Fontaine werd door het verslag beschuldigd die ontvreemd te hebben, hoewel men bij hem slechts twee medaillons zonder waarde gevonden had. Op die beschuldiging, waartegen hij zich door een lange eerlijke loopbaan gevrijwaard dacht, kon Fontaine in het begin slechts door tranen antwoorden, wat de schandbladen der bourgeois hartelijk lachen deed. Hij werd tot twintig jaar dwangarbeid veroordeeld.

De 28e november herbegon de Vergadering haar fusillades. M. Thiers had geheel behendig aan de afgevaardigden het recht afgestaan de straffen te veranderen en door de Kamer een commissie van genadeverlening doen aanstellen. Zij bestond uit 15 leden, beulsknechten van de gemengde commissies van 52, grote eigenaars, koningsgezinden van het zuiverste water. Ziehier hun namen, die met recht tot de geschiedenis des volks behoren: Martel, voorzitter; Piou, ondervoorzitter; graaf Octave de Bastard, Félix Voisin, secretarissen; Batbie, graaf de Maillé, graaf Duchâtel, Peltereau-Villeneuve, François Sacaze, Tailhand, markies de Quinsonnaz, Bigot, Merveilleux, Duvignau, Paris, Corne. Een van hun, markies de Quinsonnaz, had gedurende de laatste strijd binnen Paris, de slachtingen in het palais du Luxembourg geleid. President Martel was een vuile oude bok, die de genade aan de schone aanzoeksters verkocht.

De eerste dossiers waarvan zij kennis namen waren die van Ferré en Rossel. De liberale pers pleitte warm de zaak van de jonge officier. In dat onrustig hoofd, zonder wanluidende politieke overtuigingen en die de Commune zo ongegeneerd de rug toegekeerd had, erkende de bourgeoisie weldra een van haar verdwaalde kinderen. Hij had overigens openlijke schuldbekentenis gedaan. De dagbladen gaven zijn gedenkschriften uit, waarin hij de Commune en de gefedereerden geringschatte. Men vertelde dag voor dag zijn leven in de gevangenis, zijn stichtende gesprekken met een dominee, de hartverscheurende bezoeken van zijn familie. Van Ferré geen woord, behalve dat hij afschuwelijk was. Zijn moeder was krankzinnig gestorven; zijn broer was als zinneloos opgesloten in een cel te Versailles; zijn vader in de citadel van Fouras gevangen; zijn zuster, een 19 jarig meisje, bracht zwijgend, in stoïcijnse kalmte, haar dagen en nachten door om de twintig franken te verdienen, die zij alle weken aan de gevangene zond. Zij had de hulp van vrienden afgewezen om met niemand de eer van haar heilige plicht te moeten delen. Men kon, inderdaad, niets afschuwelijker uitdenken.

Twaalf weken lang bleef de dood boven het hoofd der veroordeelden hangen. Eindelijk, 25 november, 6 uur in de morgen, kwam men hun zeggen dat zij sterven moesten. Ferré sprong uit zijn bed zonder de minste ontroering te laten blijken, wees het bezoek van de aalmoezenier af, schreef aan de militaire justitie om de invrijheidstelling van zijn vader te vragen, en aan zijn zuster opdat zij zijn lijk derwijze begraven zou, dat zijn vrienden hem weervinden konden. Rossel, in het begin tamelijk verwonderd, onderhield zich met zijn geestelijke. Hij schreef om te vragen dat men over zijn dood geen weerwraak nemen zou, iets wat volkomen overbodig was, en om aan Jezus Christus enige bedanking te sturen. Tot stervensgezel hadden zij een tot de Commune overgegane sergeant van het 45e linie, Bourgeois, die zich zo kalm toonde als Ferré. Rossel was verontwaardigd als men hem de handboeien aandeed. Ferré en Bourgeois achtten het beneden zich te protesteren.

De dag brak nauwelijks aan; het was zeer koud. Voor de heuvel van Satory omringden vijfduizend gewapende mannen drie witte palen, welke ieder door een strafpeloton van 12 man bewaakt was. Kolonel Merlin commandeerde, aldus de drie hoedanigheden van overwinnaar, rechter en beul verenigend. Heel het publiek bestond uit enige nieuwsgierigen, officieren en journalisten.

Te 7 uur verschenen de karren met de veroordeelden; de trommels sloegen de veldmars, de trompetten schalden. De veroordeelden kwamen met hun gendarmen uit de karren. Rossel sloeg aan voor een groep officieren die hij voorbijging. De kloekmoedige Bourgeois zag geheel dit drama onverschillig aan. Ferré, in het zwart, kwam als laatste. Hij rookte haastig een sigaar. Geen spier van zijn gelaat verroerde zich. Met vaste en gelijke stap ging hij naar de derde paal.

Rossel, bijgestaan door zijn advocaat en zijn dominee, liet vragen zelf vuur te mogen commanderen. Men weigerde. Hij wilde de hand van zijn rechters drukken om hulde aan hun vonnis te brengen. Zelfde weigering. Gedurende dit heen en weergeloop, bleven Ferré en Bourgeois onbeweeglijk en stilzwijgend staan. Om aan de ontboezemingen van Rossel een einde te stellen moest een officier hem doen opmerken dat hij de foltering der beide anderen verlengde. Men blinddoekte hem. Ferré weigerde, zette zijn neusnijper recht en keek de soldaten moedig in het gezicht.

Het vonnis wordt gelezen; de adjudanten slagen de sabel neer en de geweren vuren. Rossel en Bourgeois vallen achteruit. Ferré blijft staan; hij is maar in de zijde geraakt. Men schiet nog; hij valt neer. Een soldaat schiet hem met de achterlader in het oor, dat de hersenen rondspatten.

Op een teken van Merlin schalt de fanfare en defileren de troepen, volgens de gewoonte der wilden, in triomf voor de lijken. Wat kreten van afschuw had de bourgeoisie geslaakt, zo de gefedereerden onder de klanken van de muziek voor de lijken der gijzelaars geparadeerd hadden!

De lijken van Rossel en Ferré werden door de familie opgeëist; dat van Bourgeois verdween in het gemeenschappelijke graf op het kerkhof van St-Louis. Het volk zal de gedachtenis van deze man niet scheiden van die van Ferré; want zij stierven met dezelfde moed voor de zaak die zij met dezelfde toewijding dienden.

De liberale pers weende alleen over Rossel. Moedige provinciebladen vereerden al de slachtoffers en gaven de commissie van genadeverlening – “de commissie der moordenaars”, gelijk een afgevaardigde, M. Ordinaire, zoon, in de Vergadering zegde – prijs aan de afschuw van Frankrijk. Voor de jury gebracht, werden al deze dagbladen vrijgesproken.

Twee dagen na de terechtstelling te Satory, beval de commissie van genadeverlening Gaston Crémieux te doden. Hij was reeds sedert zes maanden veroordeeld en dit lang tijdsverloop, zijn gematigdheid gedurende de beweging, schenen de moord onmogelijk te maken. Maar de commissie der landjonkersvergadering wilde weerwraak nemen over de beruchte uitroep van Bordeaux. De 30e november, te 7 uur ’s morgens, bracht men Crémieux naar het Prado, een onmeetbaar plein langs de zee. Hij zegde tot zijn wachters: “Ik ga tonen hoe een republikein sterven moet.” Men plaatste hem tegen dezelfde paal waar de tot het oproer overgelopen soldaat Paquis een maand te voren gefusilleerd was.

Gaston Crémieux wilde niet geblinddoekt zijn en zelf vuur commanderen. Men stemde er in toe. Dan zegde hij tot de soldaten: “Mikt naar de borst, schiet niet in het hoofd. Vuur! Leve de Repu... Het laatste woord werd door de dood afgesneden. Evenals te Satory, dansten de soldaten voor het lijk.

De dood van die jongen enthousiast maakte een levendige indruk in de stad. Registers aan de deur van zijn huis geplaatst, waren in enige uren met duizenden handtekens getekend. De revolutionairen van Marseille zullen zijn kinderen niet vergeten.

Dezelfde dag wreekte de 6e raad de dood van Chaudey. Hij was alleen door Raoul Rigault bevolen en toegezien geweest. De mannen van het peloton waren over de grenzen geraakt. Préau de Vedel, de hoofdbeschuldigde, die toenmaals wegens een misdrijf van gemeen recht in Ste-Pélagie opgesloten was, had slechts de lantaarn gehouden. Maar de rechtspraak der officieren kende aan de eenvoudige uitvoerders dezelfde verantwoordelijkheid toe als aan de chefs, Préau de Vedel werd ter dood veroordeeld.

De 4e december verscheen, vóór de 3e krijgsraad, een schim met bleek en innemend gezicht; het was Lisbonne die reeds zes maanden aan zijn wonden van het Château-d’Eau leed. Dezelfde voor het gerecht als hij gedurende de Commune en te Buzenval was, beroemde die dappere der dapperen er zich op gevochten te hebben en wees hij maar de aanklacht van plundering af. Andere rechters hadden er een eer in gesteld, een dergelijke overwonnene te sparen; de Versaillais veroordeelden hem ter dood.

Enige dagen nadien hoort diezelfde raad een vrouwenstem uitroepen: “Ik wil mij niet verdedigen, ik wil niet verdedigd zijn.” Het is Louise Michel. Zij vervolgt: “Ik hoor met hart en ziel de maatschappelijke omwenteling toe, en ik verklaar de verantwoordelijkheid van al mijn daden te aanvaarden. Ik aanvaard ze algeheel en zonder voorbehoud. Gij beschuldigt mij deelgenomen te hebben aan de moord der generaals? Daarop zou ik ja antwoorden, ware ik te Montmartre geweest als zij op het volk wilden doen schieten; ik had niet geaarzeld zelf te doen schieten op degenen die dergelijke bevelen gaven. Wat de brand van Parijs betreft, ja, daar heb ik deel aan genomen. Ik wilde een muur van vlammen oprichten tegen de Versaillais overweldigers. Ik heb geen medeplichtigen en heb uit eigen beweging gehandeld.”

De kapitein-verslaggever Dailly eist de doodstraf. Zij: “Wat ik aan u vraag, die krijgsraad beweert te zijn, die u voor mijn rechters uitgeeft, die u niet verbergt gelijk de commissie van genadeverlening, aan u die militairen zijn en die iedereen op het gezicht vonnist, dat is het veld van Satory, waar onze broeders reeds gevallen zijn.

Gij moet mij uit de maatschappij verwijderen; men zegt u het te doen; de commissaris der Republiek heeft gelijk. Vermits ieder hart dat voor de vrijheid klopt, maar recht heeft op een weinig lood, vraag ik ook mijn deel! Laat gij mij leven, dan zal ik niet ophouden om wraak te roepen, en ik zal de wraak van mijn broeders op de moordenaars der commissie van genadeverlening roepen.”

De voorzitter. – Ik kan u het woord niet laten.

Louise Michel. – Ik heb gedaan... doodt mij, als gij geen lafaard bent!

Zij hadden er de moed niet toe, haar ineens te doden. Zij werd veroordeeld tot verbanning in een versterkte plaats.

Louise Michel was de enige niet die moed toonde. Vele anderen, waaronder Lemel, Augustine Chiffon dienen genoemd te worden, toonden aan de Versaillais hoe verschrikkelijk de Parijse vrouwen zijn, zelfs als zij overwonnen, zelfs als zij geketend zijn.

De terechtstellingen van la Roquette kwamen in het begin van 1872. Daar, evenals voor de processen van Chaudey en Clément Thomas, hield men geen enkele der echte daders, ter uitzondering van Genton die het bevel overbracht. Bijna al de getuigen, gewezen gijzelaars, toonden de verklaarbare woede van mensen die voor hun leven gebeefd hadden. De beschuldiging weigerde aan een losbarsting van woede te geloven en bouwde geheel een belachelijke historie op van een krijgsgerecht dat de dood der gevangenen zou besproken en bevolen hebben. Zij beweerde dat een der beschuldigden vuur gecommandeerd had en hij ging ondanks het plechtige protest van Genton veroordeeld worden, als men de echte chef van het peloton aanbracht die men, stervend, in een gevang ontdekt had. Genton werd ter dood veroordeeld. Zijn advocaat had hem op eerloze wijze belast en was er dan vandoor getrokken en de raad had geweigerd hem een nieuwe advocaat te verlenen.

De belangrijkste zaak die volgde was die der Dominicaner monniken van Arcueil. Geen terdoodbrenging was minder op voorhand beraamd geweest. Die geestelijken waren gevallen terwijl zij over de avenue vluchtten, getroffen door de mannen van het 101e. Het verslag beschuldigde Sérizier, die op dat ogenblik niet eens op de avenue d’Italie was. De enige getuige, die tegen hem gedagvaard was, zegde: “Ik bevestig niets door mij zelf, ik spreek van horen zeggen.” Doch men weet welke nauwe banden het leger aan de geestelijkheid verenigen. Sérizier werd ter dood veroordeeld, evenals een van zijn luitenants, Bouin, tegen welke geen enkele getuigenis kon ingebracht worden. De raad maakte van de gelegenheid gebruik om Wroblewski, die op dit uur op de Butte aux Cailles was, en Frankel, die dan aan de Bastille vocht, ter dood te veroordelen.

De 12e maart kwam de zaak van de rue Haxo voor de 6e raad, die nog altoos door Delaporte voorgezeten was. De daders van de terdoodbrenging der gijzelaars waren even onvindbaar gebleven als die van de moord op de generaals Clément Thomas en Lecomte. De beschuldiging klampte zich vast aan de bestuurder der gevangenis, François, die zich zolang mogelijk tegen de wegbrenging der gevangenen verzet had, en aan tweeëntwintig personen, tegen welke men geen andere bewijzen vond dan ter zitting tegengesproken wijvenpraat. Geen der getuigen herkende de beschuldigden. Delaporte vermenigvuldigde zijn bedreigingen met zoveel cynisme dat commissaris Rustaud, die in vorige processen nochtans proeven gegeven had, uitriep: “Maar gij wilt ze dan allen veroordelen!” ’s Anderendaags werd hij vervangen door de verdierlijkte Charrière. Ondanks dit alles ging de beschuldiging van uur tot uur op niet, door de ontkenningen der getuigen. Nochtans kwam er geen enkel der beschuldigden af. Zeven werden ter dood veroordeeld, negen tot dwangarbeid, de anderen tot verbanning.

De commissie van genadeverlening wachtte, met het chassepot in de hand, de prooi af die de krijgsraden voor haar opjoegen. De 22e fusilleerde zij drie der zogezegde moordenaars van Clément Thomas en Lecomte, juist diegenen wier onschuld door de debatten gebleken was: Herpin-Lacroix, Lagrange en Verdagnier. Aan de palen van de 28e november staande, riepen zij: “Leve de Commune!” en stierven met gerust, glanzend gelaat. De 19e maart werd Préau de Vedel ter dood gebracht. De 30e april was het de beurt van Genton. De wonden, die hij in mei ontvangen had, waren weer opengegaan en men zag een gebrekkige, op twee krukken, naar de heuvel strompelen. Daar smeet hij ze in de lucht, riep uit: “Leve de Commune!” en viel onder het geweervuur neer. De 28e mei kwamen nog aan de drie palen staan: Sérizier, Bouin en Baudin. Deze laatste was veroordeeld als chef van het peloton, dat voor de Tuileriën een Versaillais doodgeschoten had, welke zich verzet had tegen het oprichten van een barricade in de rue Richelieu. Zij zegden tot de soldaten van het peloton: “Wij zijn kinderen van het volk en gij bent het ook! Wij gaan u tonen hoe de kinderen van het volk van Parijs weten te sterven.” En zij ook, stierven onder de kreet: “Leve de Commune!”

Die mannen welke moedig naar het graf stapten, welke met een gebaar de geweren uitdaagden en welke al stervend riepen dat hun zaak niet sterven zou, die trillende stemmen, die fiere blikken troffen de soldaten diep. De geweren sidderden en, hoewel van dichtbij afgevuurd, doodden zelden op de slag. Op de strafuitvoering die volgde, gebood commandant Colin, welke die fusillades presideerde, de veroordeelden te blinddoeken. Zij waren getweeën: Baudoin, beschuldigd de St- Eloikerk in brand gestoken en een persoon gedood te hebben, die een barricade wilde innemen, en Rouilhac, die een bourgeois gedood had, welke op de gefedereerden schoot. Allebei stootten de sergeanten weg die hen kwamen blinddoeken. Colin gaf bevel hen aan de paal te binden. Driemaal brak Baudoin de koorden; Rouilhac verweerde zich wanhopend. De priester, welke de soldaten bijstond, kreeg stompen in de borst. Eindelijk wierp men ze ten gronde. Zij riepen: “Wij sterven voor de goede zaak!” Zij werden door de kogels vaneen geschoten. Na het defilé voor de lijken, kwam een officier met de punt van zijn laars de hersenen verpletteren die op de grond lagen, tot een kameraad zeggend: “Daarmee is het dat zij dachten.”

In juni 1872, nadat al de voornaamste processen gedaan waren, wreekte de krijgsraad de dood van een gefedereerde, kapitein Beaufort. Die zeldzame, onbegrijpelijke daad kan slechts op één manier uitgelegd worden, namelijk dat Beaufort tot de Versaillais behoorde. Wij ontvingen gewichtige bewijzen hierover.[226] Iets is zeker: waren Delescluze, Varlin en anderen door de gefedereerden ter dood gebracht, nooit zouden de Versaillais er aan gedacht hebben hun dood te wreken.

Drie van de vier aangeklaagden waren aanwezig: Deschamps, Denivelle en vrouw Lachaise, de beroemde marketentster van het 66e. Zij was Beaufort voor de op de boulevard Voltaire ingerichte krijgsraad gevolgd en had, na zijn uitleg gehoord te hebben, haar best gedaan om hem te beschermen. De beschuldiging maakte haar niet te min verantwoordelijk voor zijn dood. Op geschreven verklaring van een getuige, die men nooit terugvinden kon en die nooit met haar geconfronteerd werd, beschuldigde de verslaggever de marketentster Beauforts lijk beledigd te hebben. Op die eerloze woorden barstte zij in tranen los. Zij en Denivelle werden ter dood veroordeeld.

De walgelijke verbeeldingskracht van die liederlijke soldaten zocht alles uit om de beschuldigden te bevlekken. Kolonel Dulac, die een boezemvriend van Rigault aan het oordelen was, beweerde dat hun betrekkingen van schandelijke aard geweest waren. De beschuldigde had wel alle ontkenningen voor te stellen, toch volhardde de ellendige officier in zijn beweringen.

Verre van die handelwijze te schandvlekken, juichte de bourgeoispers toe. Onophoudend, onvermoeibaar sedert de opening van de krijgsraden, begeleidde zij elk geding met hetzelfde koor van verwensingen en met dezelfde bezoedelingen. Daar enige stemmen geprotesteerd hadden tegen die terdoodbrengingen die nog zo lang na de strijd plaats grepen, schreef Francisque Sarcey: “Het mes moest in de hand des beuls vastgeklonken zijn.”

Tot dan had de commissie van genadeverlening maar drie mannen tegelijk gedood. De 27e juli 1872 sloeg zij er vier ineens neer: François, de bestuurder der gevangenis la Roquette, Aubry, Dalivoust, de St-Omer, veroordeeld voor de zaak der rue Haxo. De St-Omer was meer dan verdacht. In de gevangenissen hadden de anderen hem vermeden. Vóór de geweren riepen zijn gezellen: “Leve de Commune!” Hij antwoordde: “Weg met haar!”

De 18e september werden Lolive, beschuldigd van deel genomen te hebben aan de terechtstelling van de aartsbisschop, Denivelle en Dechamps ter strafplaats gebracht. De twee laatsten riepen: “Leve de algemene en sociale Republiek! Weg met de lafaards!” De 22e januari, negentien maanden na de meidagen, bond de commissie van genadeverlening drie nieuwe slachtoffers aan de palen: Philippe, lid der Commune, om Bercy krachtdadig verdedigd te hebben, Benot die de Tuileriën in brand stak, Decamps, veroordeeld voor de brand der rue de Lille, hoewel men tegen hem generlei getuigenis had kunnen inbrengen. “Ik sterf onschuldig! Weg met Thiers!” riep hij. Philippe en Benot riepen: “Leve de sociale Republiek! Leve de Commune!” Zij vielen, zonder de moed der soldaten van de omwenteling van de 18e maart verloochend te hebben.

Dat was de laatste strafuitvoering te Satory. Vijfentwintig slachtoffers hadden de palen der commissie van genadeverlening rood geverfd. In 1875 liet zij te Vincennes een jonge soldaat fusilleren, die beschuldigd was van de dood van de mouchard Vizentini, welke door honderden handen in de Seine geworpen werd tijdens de betogingen aan de Bastille.[227]

De provinciebewegingen werden geoordeeld door de krijgsraden of de assisenhoven, volgens de departementen. Overal had men het einde van de strijd van Parijs afgewacht. Aanstonds na de zegepraal van Versailles, nam de reactie haar beloop. De krijgsraad van Espivent begon de reeks van al die processen. Hij had zijn Gaveau: commandant Villeneuve, een der bombardeurs van de 4e april, zijn Merlin, zijn Boisdenemetz: kolonels Thomassin en Donnat. De 12e juni verschenen voor deze rechters-soldaten, Gaston Crémieux, Etienne, Pélissier, Roux, Bouchet en al degenen die men in de beweging van de 23e maart wikkelen kon. De aanmatigende domheid van Villeneuve diende tot type voor al de militaire requisitoirs waarmee Frankrijk overstroomd werd. Crémieux, Etienne, Pélissier, Roux werden ter dood veroordeeld. Dat was voor de bourgeois en de jezuïeten nog niet voldoende. Espivent deed door het verbrekingshof verklaren, dat het departement Bouches du Rhône sedert de 9e augustus 1870 in staat van beleg was, krachtens een decreet van de keizerin, dat niet eens in het bulletin der wetten gestaan had, niet eens door het Senaat bekrachtigd of zelfs niet eens afgekondigd was. Met dat wapen in de hand vervolgde hij al degenen die hem aangewezen werden door de jezuïeten en die zich tegen het Keizerrijk getoond hadden. Het municipaal raadslid David Dubosc, gewezen gedelegeerde ter Commissie, een reder die verscheidene miljoenen rijk was, stond terecht onder de beschuldiging een politieagent een zilveren horloge ontstolen te hebben, en kwam maar vrij door de stemmengelijkheid, die te zijnen voordele kwam. ’s Anderendaags werd de kolonelvoorzitter vervangen door Donnat, luitenant-kolonel van het 4e jagers, die zijn verstand in absint verzopen had. Een 75 jarige werkman werd tot tien jaar dwangarbeid en 20 jaar ontzegging van zijn politieke en burgerlijke rechten veroordeeld om de 4e september een half uur lang, de politieagent aangehouden te hebben, die hem in 1852 naar Cayenne gezonden had. Een oude zottin, koppelaarster der jezuïeten, die op 4e september een ogenblik aangehouden werd, klaagde de gewezen bevelhebber der burgerwacht als de dader van haar aanhouding aan. De gewezen bevelhebber werd veroordeeld tot vijf jaar gevang en tien jaren ontzegging. Een der rechters-soldaten zegde, toen hij uitkwam, nadat hij zijn misdaad bedreven had: “Men moet vaste politieke overtuigingen hebben om in dergelijke zaken te veroordelen.” Met deze cynische medewerkers, kon Espivent al zij haat botvieren. Hij vroeg aan het parket van Versailles hem het lid der Commune Amouroux af te staan, die een ogenblik naar Marseille gedelegeerd werd. “Ik vervolg hem uit hoofde van soldaten tot desertie aangespoord te hebben,” schreef Espivent, “misdaad die met de dood gestraft wordt, en ik ben overtuigd dat die straf hem zal toegepast worden.”

De krijgsraad van Lyon bleef niet achter. Vierenveertig personen werden geoordeeld voor de zaak van de 22e maart en tweeëndertig veroordeeld tot straffen, die tussen verbanning en gevang afwisselden. Het oproer van 30e april leverde zeventig beschuldigden die te Lyon, evenals te Parijs, op goed vallend uit genomen werden. De burgemeester van la Guillotière, Crestin, als getuige opgeroepen, herkende onder hen niet een van degenen die hij die dag in zijn gemeentehuis gezien had. Voorzitters der krijgsraden: kolonels Marion en Rebillot.

Te Limoges werden Dubois en Roubeyrol, algemeen geachte democraten, als voornaamste aanstokers van het oproer van de 4e april, bij verstek ter dood veroordeeld; twee kregen twintig jaar om er zich op beroemd te hebben degenen te kennen die op kolonel Billet geschoten hadden. Een ander werd tot tien jaar veroordeeld om munitie uitgedeeld te hebben.

De vonnissen, door de jury uitgebracht, verschilden. De jury van Basses-Pyrénées sprak, op 8 augustus, Duportal, alsmede de vier of vijf andere personen vrij, die van de beweging van Toulouse beschuldigd waren. Zelfde vrijspraak te Rhodez, waar Digeon en de beschuldigden van Narbonne na acht maanden gevangenhouding verschenen. Een gunstig gestemde menigte vervulde de gerechtszaal en haar toegangen en begroette de vrijspraak met de kreten: “Leve de Republiek!” De waardige en krachtdadige houding van Digeon toonde eens te meer wat stalen wilskracht hij had.

De jury van Riom veroordeelde, voor de zaken van St Etienne, eenentwintig beschuldigden waaronder Amouroux, wiens gehele misdaad was twee gedelegeerden gezonden te hebben.

De jury van Orléans was streng voor de beschuldigden van Montargis die zij allen tot gevang veroordeelde, en wreed voor die van Losnes en Nevry-sur-Loire, waar men geen weerstand geboden had. Zij waren met drieëntwintig, waaronder drie vrouwen. Heel hun misdaad bestond in een rode vlag gezwaaid en “Leve Parijs! Weg met Versailles!” geroepen te hebben. Malardier, gewezen volksvertegenwoordiger, die eerst de dag vóór de betoging in de stad gekomen was en er geen deel aan genomen had, werd tot vijftien jaar opsluiting veroordeeld. Geen der beschuldigden werd gespaard. De landeigenaars van het departement Loiret wreekten de angst, door hun vrienden van Nièvre uitgestaan.

De bewegingen van Coulommiers, Nîmes, Dordives, Voiron gaven aanleiding tot enige veroordelingen.

In juni 1872 was het grootste werk der wraak volbracht. Van de 36.309[228] gevangen mannen, vrouwen en kinderen (zonder de soldaten, ongeveer 5.000 in getal), welke de Versaillais bekend hebben, waren naar hun eigen opgaven 1.179 in hun handen gestorven; 22.326 waren na lange wintermaanden in forten, pontons en gevangenissen opgehouden te zijn, vrijgelaten; 10.488 waren voor de krijgsraden gebracht die 8.525 van hun veroordeeld hadden. De vervolgingen hielden niet op. Bij de verkiezing van Mac-Mahon tot President der Republiek op 24e mei 1873 braken zij opnieuw met woede uit. Op 1e januari 1875 had de Versaillais justitie 10.137 contradictorische veroordelingen en 3.313 veroordelingen bij verstek uitgesproken.

De uitgesproken straffen werden volgens officieel verslag aldus ingedeeld:

Doodstraf270 waaronder 8 vrouwen
Dwangarbeid410 waaronder 29 vrouwen
Verbanning in een versterkte plaats3.989 waaronder 20 vrouwen
Eenvoudige verbanning3.507 waaronder 10 vrouwen en 1 kind
Opsluiting1.269 waaronder 8 vrouwen
Tuchthuisstraf64 waaronder 10 vrouwen
Openbare werken29
Gevangenisstraf van 3 maanden en minder432
» van 3 maanden tot 1 jaar1.622 waaronder 50 vrouwen en 1 kind
» van meer dan 1 jaar1.344 waaronder 15 vrouwen en 4 kind
Uit het land gezet322
Waakzaamheid der hoge politie117 waaronder 1 vrouw
Geldboete9
Kinderen beneden de 16 jaar naar verbeteringsscholen gestuurd 56
Totaal13.450 waaronder 157 vrouwen

Maar het verslag maakte geen melding van de veroordelingen, uitgesproken door de krijgsraden buiten de jurisdictie van Versailles, noch van die der assisenhoven.

Er dient dus bijgevoegd: 15 terdoodveroordelingen, 22 veroordelingen tot dwangarbeid, 28 tot verbanning in een versterkte plaats, 29 tot eenvoudige verbanning, 74 tot opsluiting, 13 tot tuchthuisstraf en een bepaald aantal tot gevangenisstraf. Het gezamenlijk cijfer der veroordeelden in Parijs en in de provincie, beliep over de dertien duizend zevenhonderd, waaronder honderdzeventig vrouwen en zestig kinderen.

De 10.000 contradictorisch veroordeelden waren voor drie vierde – 7.418 op 10.137 – gewone Garden of onderofficieren; 1.942 lagere officieren. Er waren maar 225 hoofdofficieren, 29 leden der Commune, 49 leden van het Centraal Comité. Ondanks hun rechtsverdraaiingen, hun onderzoeken, hun valse getuigen, hadden de krijgsraden tegen negen tiende der veroordeelden - 9.285 – geen andere misdaad dan het dragen van wapens of het uitoefenen van openbare ambten kunnen inbrengen. Van de 766 personen, die wegens misdaden van gemeen recht veroordeeld waren, waren er 276 voor eenvoudige aanhoudingen, 171 voor het gevecht in de straten, 132 voor feiten die door het verslag “andere misdaden” genoemd worden, doch, die klaarblijkelijk allen oorlogsfeiten waren.[229] Ondanks het groot aantal oud-veroordeelden, die met opzet in de vervolgingen begrepen waren, hadden bij de drie vierde der veroordeelden - 7.119 – in het geheel geen rechterlijke voorgaande; 524 hadden veroordelingen ondergaan voor misdrijven tegen de openbare orde (politieke misdrijven en overtredingen van enkele politie), 2.381 wegens misdaden of misdrijven, die het verslag zich wachtte te bepalen. Ten slotte leverde die opstand, die volgens de bourgeoisbladen door de vreemdeling uitgelokt en geleid werd, in het geheel maar 396 uitheemse veroordeelden.

Dat is de balans van 1874. De volgende jaren vermeerderden het nog. Het aantal krijgsraden verminderde, doch de organisatie bleef bestaan en de vervolgingen duurden voort. Op het ogenblik dat dit boek verschijnt (de Franse uitgave namelijk), zes jaar na de nederlaag is er nog geen einde aan de aanhoudingen en de veroordelingen.

_______________
[222] Onder anderen Dupont de Bussac, en vooral Léon Bigot die Maroteau, Lisbonne en een groot getal minder bekenden verdedigde. Een heel jaar lang gaf hij hun zijn tijd, zijn moeite en zijn geld, verzond hij memo’s, wendde hij stappen aan. Hij liet er het leven bij, viel door een beroerte getroffen aan de balie zelf. De vrienden der Commune zullen die schone opoffering niet vergeten.
[223] Voor die ontvreemdingen werd hij in 1876 tot vijf jaar gevang veroordeeld.
[224] Zou er zich in de hogescholen niemand bevinden die dit ondernemen wil? Wat schoon begin voor een leergierigen jongeling. Wat edelmoedige gelegenheid om de fouten der studenten gedurende de Commune uit te vegen, om de proletariër te verzoenen met dat deel der jeugd, die zich meer en meer van hem verwijdert!
[225] In 1876 was het dat de regering van Versailles aan de Hongaarse regering de uitlevering vroeg van Frankel, ter dood veroordeeld om deelneming aan de moord op de dominicanermonniken van Arcueil, de brandstichting der Gobelins enz. Frankel werd voorlopig gevangen gezet en de regering vroeg aan Versailles mededeling van het dossier. “Op die vraag, zegde de rechtbank van Boedapest in haar vonnis, heeft de Franse regering anders niet en alleen geantwoord door de overlegging van het vonnis van de krijgsraad. In dat vonnis vindt men geen spoor van gegrondheid, geen duidelijke getuigenis die de schuld vaststelt... Overwegende dat dit vonnis geheel ontbloot is van wettelijke bewijzen en bevestigingen, en geen middel opgeeft om zich dezelve aan te schaffen, wordt Frankel door de rechtbank ontslagen van alle tegen hem ingespannen vervolgingen.”
[226] Aanhangsel 34.
[227] Volgens de reactionaire dagbladen zou die agent eerst aan een plank gebonden zijn; dat is een hatelijke uitvinding die tijdens de debatten door niets bewezen werd. Vizentini die in een ogenblik van woede door het volk vastgegrepen en in de Seine geworpen werd, had zich nog kunnen redden, had een plank waaraan hij zich vastklampte, in het omslaan zijn hoofd niet getroffen.
[228] Verslag van generaal Appert, blz. 261-262.
[229] Zo werden de bij de huiszoekingen gedane inbeslagnemingen onder de diefstallen met braak, plunderingen enz. gerekend, alsof die daden uit persoonlijke interest gepleegd waren. Daarbij valt aan te merken dat, voor de krijgsraden, niet een der getuigen de beschuldigden van diefstal aanklaagde, dat niemand bewijzen kon dat de branden ten nutte gemaakt werden om diefstal te plegen.