Ernest Mandel
Kritiek op het eurocommunisme

1. De bittere vruchten van het “socialisme in één land”


De historische en ideologische wortels van het eurocommunisme

Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog vertegenwoordigde de IIe Internationale een indrukwekkende politieke kracht. Ze verenigde miljoenen leden in Europa, en werd door honderden volksvertegenwoordigers in de parlementen vertegenwoordigd. Ze mobiliseerde grote menigten op haar meetings en publieke manifestaties, met name tegen het militarisme en de oorlogsdreiging. Ze was de sociale, politieke en morele incarnatie van het verzet tegen de ramp die zich aan de horizon aftekende.

Vanaf het congres van Stuttgart in 1907 nam de IIe Internationale, na moeilijke debatten, een formulering aan die aan duidelijkheid niets te wensen overliet: “Als de oorlog ondanks alles toch zou uitbreken, is het de plicht van de socialisten te ageren voor zijn snelle beëindiging en met alle kracht te ijveren om de door de oorlog veroorzaakte economische en politieke crisis te gebruiken om het volk wakker te schudden en zo de afschaffing van de kapitalistische klassenheerschappij te versnellen.” De congressen van Kopenhagen (1910) en Bazel (1912) hernamen analoge formuleringen.[1] In feite herhaalden de voornaamste sociaaldemocratische partijen tot 27 juli 1914 de belofte zich met alle middelen tegen de oorlog te verzetten. Daarna, op 1 augustus 1914, greep een plotse ommekeer plaats in de voornaamste landen (Italië, dat neutraal was, vormde hierop een uitzondering). Onder voorwendsel van “landsverdediging”, verviel de sociaaldemocratie in een bijna ongenuanceerde steun aan de roversonderneming van haar eigen imperialistische burgerij, wat de objectieve betekenis van de oorlog was voor ieder van de imperialistische mogendheden die eraan deelnamen.

De traumatische schok, die door de ommekeer binnen de gehele revolutionaire linkerzijde van de arbeidersbeweging veroorzaakt werd, was diep en duurzaam. Hij nam niet enkel de vorm aan van een grondigere afrekening met de opportunistische, reformistische en revisionistische stroming die binnen de sociaaldemocratie objectief de openlijke overgang naar de klassencollaboratie en de “Godsvrede” sinds vele jaren voorbereid had. Hij nam ook de vorm aan van een diepgaande internationalistische reactie.

Zeker, de marxisten wisten — zowel op het ogenblik zelf als achteraf — dat het openlijke overlopen van de sociaaldemocratie naar het kamp van de imperialistische burgerij verscheidene sociale oorzaken had. Het kan niet enkel verklaard worden door een ideologische en politieke degeneratie. Deze laatste vergezelt slechts een toenemende integratie van de gebureaucratiseerde apparaten van de massapartijen en -vakbonden in de burgerlijke maatschappij.

De toename van het aantal winstgevende ambten, waarvan de mandatarissen van de sociaaldemocratische partijen binnen de burgerlijk-democratische staat genoten, riep uiteindelijk een belangengemeenschap tussen die mandatarissen en de burgerij in het leven. De aanzienlijke stijging van de levensstandaard van geprivilegieerde lagen van de arbeidersklasse werkte een politiek klimaat in de hand, waar het minimumprogramma (de onmiddellijke eisen) steeds meer gescheiden werd van het maximumprogramma (de omverwerping van het kapitalistische regime). De afwezigheid van een globaal begrip van de aard van het imperialistische tijdperk, de weigering van een oriëntatie naar grote buitenparlementaire massamobilisaties (oriëntatie die tevergeefs door Rosa Luxemburg verdedigd werd vanaf 1910), de afwezigheid van revolutionaire perspectieven en de onbekwaamheid om de gradualistische tactiek te wijzigen in functie van de overtuiging dat hevige schokken onvermijdelijk zouden worden: al deze politieke en theoretische zwakheden hadden ongetwijfeld eveneens de weg geëffend voor de catastrofe van augustus 1914.

Maar, zonder als beslissend te worden beschouwd, werd de afwezigheid van internationale discipline en van praktische gewoonte de resoluties toe te passen die bij meerderheid van stemmen door de congressen van de Internationale waren aangenomen, gerekend tot de voornaamste factoren die bijgedragen hadden tot de spectaculaire draai van de belangrijkste socialistische partijen op het einde van juli 1914.

Niet enkel Lenin verkondigde: de IIe Internationale is dood; het is nodig de IIIe Internationale op te bouwen op een veel steviger doctrinale en organisatorische basis. Ook Rosa Luxemburg, en een belangrijk deel van de “centristische” meerderheid op de Conferentie van Zimmerwald aanvaardden de idee dat “de Internationale ons enig vaderland is” en dat het nodig was de internationale discipline op te leggen binnen de revolutionaire arbeidersbeweging, tenminste voor wat betreft de grote internationale vraagstukken.[2] Dat begrip was niet het product van de overwinning van de oktoberrevolutie, van het overwicht dat de bolsjewieken vanaf de oprichting van de Komintern verwierven, of van een zekere neiging vanwege Lenin om zijn “Russische organisatorische opvattingen “tot de hele wereld uit te breiden. Het was het gemeengoed van alle internationalisten, bolsjewiek of niet, vanaf 1915. Het was de quasi-unanieme reactie op de catastrofe die de internationale arbeidersbeweging in augustus 1914 getroffen had.

Het was ook meer dan dat: een organisatorisch concept dat conform was aan een juistere theoretische visie op de tendens tot internationalisatie van de klassenstrijd in het imperialistische tijdperk. Het begrip “wereldrevolutie”, dat nogal vaag op de achtergrond was blijven hangen van het “orthodoxe marxisme” vóór 1914, als een herinnering aan wat in 1848 gebeurd was, of maximaal als een tendens van revoluties om zich uit te breiden over meerdere landen,[3] verwierf een brandende actualiteit in het kader van de bewustwording van de organische en contradictorische eenheid van de wereldeconomie, zoals ze door het imperialisme verwezenlijkt was.

Nagenoeg alle revolutionaire marxisten verwierpen terecht de utopische idee als zou een revolutie tegelijkertijd moeten uitbreken in de belangrijkste landen van de wereld (een idee die, achter haar radicale schijn, een excuus bood voor de reformistische en centristische weigering om te strijden voor de verovering van de macht door het proletariaat in ieder land, telkens wanneer de politieke en sociale krachtsverhoudingen het toestaan). Ze begrepen evenwel de onvermijdelijke samenhang van revoluties die eerst in één of meer landen de macht veroveren, en dan stoten op de internationale interventie van de burgerij, haar militaire interventie inbegrepen van contrarevoluties die tijdelijk de bovenhand hebben in andere landen en de tegenstellingen waarmee het zegevierende, tijdelijk geïsoleerde proletariaat geconfronteerd wordt aanzienlijk zouden doen toenemen; van internationale radicalisatie en verscherping van de klassenstrijd tengevolge van de internationale weerslag van de zegevierende revoluties en contrarevoluties; van de economische invloed van deze klassenstrijd op de ontwikkeling van de conjunctuur van de internationale kapitalistische economie op middellange en lange termijn en van de weerslag van die conjunctuur op de klassenstrijd zelf waarbij dat alles bovendien geïntegreerd is in het complex van de conflicten tussen onderdrukte naties (vooral, maar niet enkel, die van de koloniale en semi-koloniale landen) en imperialisme.

In functie van de specifieke strategische en tactische problemen die uit die complexe realiteit van de internationale klassenstrijd voortvloeien, d.w.z. uit die realiteit van de wereldrevolutie, werd de Communistische Internationale opgericht op basis van een algemeen aanvaarde internationale discipline. De idee van een democratische gecentraliseerde Internationale is essentieel een politiek concept, dat volwaardig deel uitmaakt van een totaaltheorie over de sociale realiteit van de wereld in het imperialistische tijdperk, en is niet het bijproduct van een “internationale extrapolatie van de organisatorische opvattingen van Lenin”. Niets van wat gebeurd is op wereldvlak in de loop van de zestiger jaren na de Oktoberrevolutie laat bovendien toe de geldigheid van die theorie fundamenteel aan te vechten. Ze vormde de granieten basis waarop de communistische beweging na 1917 gebouwd is. Ze blijft de granieten basis van het revolutionair marxisme van vandaag. Trotski had enkel de verdienste ze op een systematische en uitdrukkelijke manier te formuleren in het tweede luik van zijn theorie van de permanente revolutie.[4]

Stalin en zijn meerderheidsfractie binnen het Centraal Comité en onder de leidende kaders van de KPSU plaatsten een enorme lading springstof onder het blok graniet, toen ze, vanaf 1924, plotseling hun theorie ontwikkelden over de mogelijkheid de opbouw van het socialisme in één land te voltooien.[5]

Ook hier is de laatste oorzaak van die draai natuurlijk niet ideologisch. Ze moet niet gezocht worden in het kader van de theoretische bekwaamheid van een individu, of van het politieke doorzicht van een groep kaders. Ze is van sociale oorsprong en verbonden met precieze materiële belangen. Die theoretische zwenking wordt in laatste instantie verklaard door de opkomst en de zelfbevestiging, binnen de sovjetmaatschappij, van een nieuwe sociale laag die materieel bevoorrecht was, de sovjetbureaucratie, en door de groeiende symbiose tussen die laag en het partijapparaat. De stalinistische theorie van het “socialisme in één land” drukte vooral het kleinburgerlijke conservatisme van die bureaucratie uit, evenals het groeiende verlangen van het partijapparaat om van de voordelen van de macht te genieten. De idee, door ontelbare commentatoren ontwikkeld, als was die theorie aanvaard omdat ze “een concreet perspectief van economische ontwikkeling van het land” bood tegenover de reële mislukking van de wereldrevolutie, is volkomen anachronisch. Ze verklaart helemaal niet de werkelijke aaneenschakeling van de ontwikkelingen van de internationale klassenstrijd, van de economische politiek van de USSR, van de sociale strijd in het land, van de politieke conflicten en theoretische debatten in de KPSU en van de ontwikkeling van de Komintern.

De omvorming van de Komintern

Maar als men de theoretische herzieningen in laatste instantie dient te verklaren door sociaal-economische veranderingen (zo niet breekt men met het historisch materialisme, dat gebaseerd is op de stelling dat het maatschappelijk zijn het bewustzijn bepaalt), betekent dit geenszins dat eens zo’n herziening doorgevoerd is, ze geen eigen en tot op zekere hoogte autonome dynamiek heeft. In feite had de aanvaarding van de theorie over de mogelijkheid het socialisme op te bouwen in één land een sterke weerslag, die de gehele internationale communistische beweging schokte. Het feit dat de overgrote meerderheid van de eerlijke en overtuigde communistische kaders zich daarvan niet bewust waren, noch in 1924 noch in 1928, noch in 1934, toont de moeilijkheden aan voor het menselijke denkvermogen, zelfs wanneer het voorzien is van een uitzonderlijk analytisch instrument zoals de marxistische methode, om onmiddellijk een radicale omwenteling te vatten die zich voordoet in de coördinaten van het sociale veld waarin het zich voortbeweegt. Dat verhoogt des te meer de verdiensten van de communistische minderheid rond Leo Trotski, die bijna onmiddellijk inzag welke die rampzalige gevolgen op lange termijn zouden zijn.

Het aanvaarden van de theorie van het socialisme in één land leidde tot vijf veranderingen die de theoretische en strategische basis, zowel als de politieke praktijk en organisatorische structuur van de communistische partijen en de Communistische Internationale van top tot teen overhoop zouden halen, door hun objectieve functie in de hedendaagse wereld grondig te veranderen:

- Het hield een herziening in van het begrip zelf van wereldrevolutie en van de actualiteit van die wereldrevolutie in de imperialistische periode, wat trouwens een herziening van heel de theorie van het imperialistische tijdperk met zich meebracht.

- Daaruit vloeide een niet minder fundamentele wijziging voort van de verhouding tussen de verdediging van de geïsoleerde proletarische staat (en van het begin van socialistische opbouw binnen die staat), enerzijds, en de internationale revolutie anderzijds. De verdediging van het “bolwerk” werd uitgeroepen tot prioritaire taak van de communistische beweging en het wereldproletariaat, wat geleidelijk een groeiende onderschikking van de belangen van de internationale revolutie aan de (zogenaamde) belangen van de verdediging van het “bolwerk” met zich meebracht.

- Die onderschikking leidde tot de omvorming van de KP’s, de krachten die ageerden voor de revolutionaire omverwerping van het kapitalisme in hun respectieve landen, (en van de KI, instrument voor revolutionaire omverwerping van het imperialistische systeem en van het kapitalisme op wereldschaal) in prioritaire instrumenten tot verdediging van het “Sovjetbolwerk”, wat steeds meer leidde tot de automatische aanpassing van de tactiek van die partijen en de KI aan de zigzags van de diplomatie van het Kremlin.

- Dergelijke aanpassing kon niet anders dan uitmonden in een “nationaal messianisme” vanwege de Sovjet-Unie (in werkelijkheid een nationalistisch, kleinburgerlijk messianisme van de sovjetbureaucratie,[6] want die systematische onderschikking werd enkel gerechtvaardigd in functie van het doorslaggevend belang dat aan de Sovjet-Unie, aan het sovjetproletariaat en aan de KPSU voor de gehele mensheid werd toegekend. De begrippen leidende staat en leidende partij, die zo’n centrale rol gespeeld hebben in de stalinistische periode, en die Chroestjov en Brezjnev gepoogd hebben te redden uit de schipbreuk van het stalinisme, vinden hun oorsprong in dat kleinburgerlijke messianisme. Het onvermijdelijke organisatorische gevolg was het monolithisme binnen de KI en de KP’s, de onderdrukking van elk kritisch debat en van elk kritisch denken, die de rust en de belangen van de leiders van de “leidende staat” bedreigden, de bureaucratisering van de KI als bijproduct van de bureaucratisering van de KPSU en van de Sovjetstaat.

- In de mate waarin heel deze theoretische, politieke en organisatorische degeneratie de grondslagen ondermijnden waarop het programma en het bestaan van de Communistische Internationale berusten, kon ze deze laatste op lange termijn enkel doen uiteenvallen. De bureaucratieën van de communistische partijen onderwierpen zich slechts blind aan de bevelen van het Kremlin — waarvan steeds duidelijker werd dat ze niet overeenkwamen met de belangen van het proletariaat van hun respectieve landen, noch zelfs met hun eigen belangen als apparaat — in de mate waarin ze geen andere uitkomst zagen, hetzij in functie van hun materiële afhankelijkheid, hetzij in functie van de visie die ze hadden op de nationale en internationale politieke perspectieven op middellange termijn.[7]

Zodra deze situatie veranderde was het nog slechts een kwestie van tijd vooraleer het “ijzeren monolithisme” ineenstortte als een kaartenhuisje. Het “nationaal messianisme” van de KPSU zou zoveel “messianismen” voortbrengen als er machtige en materieel van het Kremlin onafhankelijke KP’s waren. Het “enige centrum” zou het polycentrisme voortbrengen. Het “proletarisch internationalisme”, geïdentificeerd met de “verdediging van het Sovjetbolwerk”, zou uitlopen op een proliferatie van “nationaal-communismen”. In die zin was het eurocommunisme impliciet aanwezig in de ontwikkeling van de communistische wereldbeweging vanaf het ogenblik dat de theorie van het socialisme in één land werd aanvaard. Met zijn profetisch genie begreep Trotski dit en hij heeft het sedert die tijd dan ook verkondigd:

Het marxisme heeft de arbeiders altijd geleerd dat zelfs de strijd voor de lonen en voor de verkorting van de werkdag niet kan leiden tot een overwinning wanneer hij niet gevoerd wordt als een internationale strijd. En hier ontdekken we nu dat het ideaal van de socialistische maatschappij kan verwezenlijkt worden door de krachten van één enkele natie. Dat is een genadeslag voor de Internationale. De vaste overtuiging dat het fundamentele klassenobjectief niet kan bereikt worden, nog veel minder dan de gedeeltelijke doelstellingen, door nationale middelen of in het nationale kader, vormt de kern van het revolutionaire internationalisme. Als men het uiteindelijke doel binnen de nationale grenzen kan bereiken door de inspanningen van het proletariaat van één natie, dan is de ruggengraat van het internationalisme gebroken. De theorie van de mogelijkheid van het socialisme in één land breekt de banden die het patriottisme van het overwinnende proletariaat verbinden met het defaitisme van het proletariaat van de burgerlijke landen. Het proletariaat van de ontwikkelde kapitalistische landen is tot nu toe enkel op weg naar de macht. Hoe zal het vooruitgaan? Welke wegen zal het gebruiken? De oplossingen zullen volledig afhangen van het antwoord dat het zal geven aan het volgende probleem: is de opbouw van de socialistische maatschappij denkbaar op nationaal niveau of is het een internationale taak?

Indien het, algemeen genomen, mogelijk is het socialisme te verwezenlijken in één land, moet men deze thesis niet enkel na de verovering van de macht, maar ook ervoor aannemen. Indien het socialisme verwezenlijkbaar is in het nationale kader van de achterlijke U. S. S. R., dan is het dat des te meer in het ontwikkelde Duitsland. Morgen zullen de verantwoordelijken van de Duitse KP deze theorie ontwikkelen. Het programmaontwerp geeft hun dat recht. Overmorgen zal het de beurt zijn aan de PCF. Het zal het begin zijn van de ontbinding van de KI volgens de lijn van het sociaalpatriottisme. De KP van om het even welke kapitalistische staat, overtuigd dat haar land beschikt over de ‘noodzakelijke en toereikende’ grondslagen om alleen de ‘integrale socialistische maatschappij’ op te bouwen, zal zich in de grond niet meer onderscheiden van de revolutionaire sociaaldemocratie, die zelf ook niet begonnen is met Noske, maar die definitief op deze klip vergaan is op 4 augustus 1914.

Als men zegt dat het feit zelf van het bestaan van de USSR een waarborg is tegen het sociaalpatriottisme — aangezien het patriottisme tegenover de arbeidersrepubliek een revolutionaire plicht is —, geeft men juist blijk van een enge nationale geest door het unilaterale toepassen van een exacte idee: men ziet enkel de USSR en men sluit de ogen voor het gehele wereldproletariaat. Dit laatste kan slechts naar het defaitisme tegenover de burgerlijke staat gericht worden door het essentiële probleem in het programma vanuit een internationaal gezichtspunt aan te pakken, door zonder medelijden het sociaalpatriottische gesmokkel af te wijzen, dat zich voor het ogenblik nog tracht te vermommen door in het theoretische gebied van het programma van de leninistische Internationale binnen te dringen.[8]

De draai van het VIIe congres van de Komintern

De omvorming van de Communistische Internationale van een instrument voor de socialistische revolutie tot een instrument van de diplomatie van de sovjetbureaucratie hield in zich de mogelijkheid van haar periodieke omvorming tot instrument van de burgerlijke contrarevolutie, d.w.z. van de verdediging van het privé-eigendom. Het conservatieve karakter van de bureaucratie, haar angst voor de internationale weerslag van elke vooruitgang van de revolutie doorheen de wereld, haar bewustzijn van het feit dat de passiviteit en de depolitisering van het sovjetproletariaat de basis vormen van haar macht en van haar privileges, het risico uiteindelijk deze passiviteit en deze depolitisering in vraag te zien stellen in functie van een grote vooruitgang van de wereldrevolutie: dat alles doet haar neigen tot een politiek van vreedzame coëxistentie met het imperialisme, van streven naar een verdeling van de wereld in invloedssferen, van verwoede verdediging van het status-quo.[9]

De draai naar een politiek van verdediging van de burgerlijke staat, van het sociaal status-quo binnen de imperialistische landen, wat de verdediging inhoudt van het privé-bezit in geval van een ernstige sociale crisis en van de nationale verdediging in geval van een imperialistische oorlog, werd officieel genomen op het VIIe Congres van de Komintern in de zogenaamde “democratische” imperialistische landen. Hij was voorafgegaan door een draai van de PCF in die zin sedert het sluiten van het militair verdrag tussen Stalin en Laval. De zogenaamde “volksfront”-politiek was er de duidelijkste vertaling van, haar toepassing gedurende de Spaanse burgeroorlog de meest radicale. Tegen de collectivisaties die spontaan waren doorgevoerd door de arbeiders en arme boeren van het republikeinse Spanje, tegen de door het proletariaat opgerichte machtsorganen, en met name die comités en die milities die een beslissende nederlaag toebrachten aan de militairfascistische opstandelingen in juli 1936 in bijna alle grote steden van het land, stelde de KP zich op als de meest verwoede, de meest consequente en de meest bloeddorstige verdediger van het herstel van de burgerlijke orde.

Zeker, ze deed dit niet als agent van de burgerij, maar als agent van het Kremlin, geobsedeerd door de angst dat een zegevierende socialistische revolutie in Spanje en in Frankrijk zou leiden tot een “grote alliantie” van alle imperialistische mogendheden tegen de Sovjet-Unie. Zeker, het ging slechts om een tactische draai. Zodra de sovjetdiplomatie het geweer van schouder veranderde en het Hitler-Stalin-pact sloot, begonnen de KP’s de “Engels-Franse imperialisten” te beschuldigen van oorlogszuchtig te zijn, werden ze weer “defaitistisch” in de “democratische” imperialistische landen en aarzelden ze zelfs niet in de herfst van 1939 het vredesoffensief van de nazi-diplomatie te steunen, dat de stopzetting van de vijandigheden eiste zonder herstel van de onafhankelijkheid van Polen en Tsjecho-Slowakije.

Deze twee overwegingen zijn van belang om te begrijpen dat de sovjetbureaucratie wier privileges als materiële basis een productiewijze hebben die voortkomt uit de afschaffing van het privé-bezit en van het kapitalisme, wanneer de gelegenheid zich voordoet, en binnen enge grenzen, kan pogen haar macht uit te breiden door de zone uit te breiden waar deze nieuwe productiewijze functioneert. Zij deed dit reeds in 1939-1940 in Oost-Polen, in de Baltische landen, in Bessarabië. Ze deed het, op grotere schaal, in 1947-1948, in de landen van haar militair “glacis”, die veroverd waren op het einde van de Tweede Wereldoorlog in Oost-Europa. Ze deed het evenwel telkens met behulp van militairbureaucratische middelen onder haar strikte controle, zonder een echte massale volksrevolutie te leiden, in dergelijke omstandigheden dat er geen enthousiaste herpolitisering van het sovjetproletariaat uit kon volgen, en na een voorafgaand akkoord met het imperialisme over de verdeling van de wereld in invloedssferen. Het is uitgesloten dat dit zich in een voorzienbare toekomst opnieuw zou voordoen in Europa of in Azië. Deze uitzonderingen bevestigen dan ook de globale appreciatie van de buitenlandse politiek van de bureaucratie als contrarevolutionair, nadat deze zich omgevormd had tot een gekristalliseerde sociale laag in de USSR, die niet anders kan uitgeschakeld worden dan door een politieke revolutie.

De KP’s maakten de draai van 1935 uit trouw aan de Sovjet-Unie, zoals zij ze zagen (d.w.z. trouw aan de sovjetbureaucratie waarvan ze steeds sterker afhankelijk waren). De draai van het VIIe Congres van de Komintern evenwel, en alles wat hij inhield, bracht een ander autonoom mechanisme aan de gang waarover het Kremlin de controle zou verliezen. Door zich steeds meer te integreren in de burgerlijke staat en door zich voordelen van de burgerlijke parlementaire democratie toe te eigenen als resultaat van hun electorale en syndicale successen, waren de apparaten van de KP’s van de “democratische” imperialistische landen voortaan onderworpen aan een onafhankelijke materiële druk die in zekere zin tegengesteld was aan die van het Kremlin. Indien het socialisme in één land leidt tot nationaal-communisme, dan leiden de theorie en de praktijk van het volksfront tot een politieke lijn die bijdraagt tot een gradueel proces van sociaaldemocratiesering. Dat zijn twee van de voornaamste historische wortels van het eurocommunisme.

Het merendeel van de eurocommunistische leiders met het meeste doorzicht zijn zich daarvan volkomen bewust. Zij beroepen zich voortdurend op de “grote historische precedenten” van de politiek van het Volksfront en van de “Antifascistische Unie van de Weerstand”, tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog, als voorbereidende etappen van het eurocommunisme. Ze hebben geen ongelijk, wanneer ze zo, op hun manier, de gedeeltelijk onwetende en gedeeltelijk onoprechte maoïsten eraan herinneren dat de werkelijke ideologische voorvader van het eurocommunisme Jozef Stalin zelf is. Het volstaat de documenten na te gaan van de PCF, de PCI, de PCE en vele andere KP’s van de periode 1935-1938 en 1941-1947 om onder de pen van hun leiders van die tijd, van de trouwste rechterhanden van Stalin in de USSR zelf en er buiten, zelfs van Stalin zelf, dezelfde revisionistische formuleringen te vinden over de burgerlijke staat, over de “nieuwe democratie” en de “vooruitgeschreden democratie”, waarover onze mao-stalinisten vandaag veinzen verontwaardigd te zijn, waarbij ze trouwens vergeten dat Mao zelf ze getrouw had overgenomen in 1941.[10]

De onaangename verrassing voor het Kremlin komt voort uit het feit dat het dacht alle bewegingen van deze machine te kunnen controleren: “Draai naar rechts, draai naar links, opgepast.” Haar bureaucratische trots kreeg reeds een flinke schok bij het sluiten van het Hitler-Stalin-pact. De latere gebeurtenissen hebben de ernstige crisis die met name de PCF in die periode doormaakte doen vergeten: tot veertig procent van haar parlementaire groep, waaronder verscheidene leden van het politiek bureau, keurden, bij die gelegenheid, Moskou af, een deel hiervan liep over naar het kamp van de eigen bourgeoisie.[11] Het grootste gedeelte van het apparaat nochtans bleef het Kremlin trouw.

Hetzelfde gebeurde na het begin van de “koude oorlog” die volgde op de “grote antifascistische alliantie”. Alle KP’s van kapitalistisch Europa maakten gehoorzaam een draai van 180 graden. Zij bevestigden als één man dat, als het Rode Leger, “bij zijn achtervolging van de imperialistische agressor”, aan de grens van hun land zou komen, het er met open armen zou ontvangen worden, als een bevrijdende kracht. Dat was zeker niet de taal van een sociaaldemocratische partij.

Op verschillende tijdstippen in de zestiger jaren (in enkele gevallen reeds in de loop van de vijftiger jaren), maakten KP’s van het kapitalistische Europa opnieuw de draai naar de aanpassing aan de sociaaldemocratie; dit viel min of meer samen met een parallelle zwenking van het Kremlin: einde van de koude oorlog, herbevestiging van de “vreedzame coëxistentie”, reis van Chroestjov naar de Verenigde Staten, “geest van Camp David”, ontmoeting Chroestjov-Kennedy te Wenen, en zo verder. Deze keer, echter, was de machine niet enkel moeilijker te controleren dan in 1935-1938 of in 1941-1947, maar ze was vrij ernstig ontregeld.

De hoofdzaak hiervan ligt in de cumulatieve gevolgen van de opeenvolgende draaien, in de duur van de nieuwe reformistische draai, in de gewijzigde samenstelling van het apparaat van de KP’s, in het verschillende karakter van de rekrutering van de KP’s op basis van hun neoreformistische politiek van lange duur. De draaien die zich alle drie jaar opvolgden, en een grote soepelheid en verscheidenheid van ervaring gaven aan de bureaucraten en de kaders van de KP, werden vervangen door een reformistische praktijk die sedert twintig jaar, indien niet langer, zonder onderbreking wordt toegepast. Een hele generatie eurocommunistische kaders heeft niets nieuws meer geleerd dan goede verkiezingen voor te bereiden en acties te voeren voor onmiddellijke eisen. De geleidelijke verdwijning van heel de communistische generatie die gevormd werd in de jaren vóór 1935, tijdens het verzet, zelfs tijdens de jaren van de koude oorlog, die een heel andere praktijk kende dan die van vandaag, speelt in dit geval een zeer belangrijke rol.

Een ander cumulatief proces is niet minder betekenisvol, nl. dat van de quasi-permanente installatie van het apparaat van de KP’s dichtbij de “ruiven” van de burgerlijke democratische staat. Hier herhaalt zich een proces van degeneratie dat bijna analoog is aan dat wat de klassieke sociaaldemocratie gekend heeft tussen 1900 en 1914. Het geldt vooral voor de grote communistische partijen in kapitalistische landen, vóór alles de PCI en de PCF. Lange jaren van clandestiniteit hebben tot nu toe de Portugese en de Spaanse KP beschermd tegen de directe gevolgen van deze corruptie (dat kan snel veranderen); de rechtse lijn van die partijen wordt voor het ogenblik bepaald door ideologische factoren en de strategische oriëntatie. Maar zelfs de kleinere KP’s zoals die van Zweden, België, Zwitserland, Nederland, Finland en Groot-Brittannië worden gedeeltelijk aangetrokken door die beweging, hetzij op gemeentelijk vlak, hetzij op syndicaal vlak. Soms, mede door het voorbeeld van een buur, wint de ideologie het van de realiteit. Het verlangen om toegang te hebben tot deze “ruif” gaat het binnengaan zelf vooraf en dicteert van dan af de politieke lijn.

De nadruk moet evenwel vooral gelegd worden op de verandering van de internationale context. De gezamenlijke crisis van het imperialisme en het stalinisme ondermijnt de concepten waarop de stalinistische ideologie gebaseerd was. De Chinese revolutie heeft de kapitalistische omsluiting van de USSR gebroken. Samen met de Joegoslaafse, Vietnamese en Cubaanse revoluties, heeft ze de mythe vernietigd van “de Sovjet-Unie enig bolwerk van de wereldrevolutie”. Het Chinees-Russisch conflict maakt het Togliatti mogelijk een Pontius Pilatus houding te ontwikkelen (“ze zijn allebei een beetje schuldig”) en ondermijnt nog verder het concept van een te verdedigen “centraal bolwerk”. Bovendien is de identificatie van de opgang van de wereldrevolutie met de enkele verdediging van het “socialistische kamp” — vooral wanneer Joegoslavië eerst, en China daarna, buiten dit “kamp” gesloten werden, en wanneer dit “kamp” het socialistische Hanoi heeft laten bombarderen zonder omzeggens te reageren — steeds minder geloofwaardig. Op schijnbaar ongerijmde wijze vernietigt de militaire en industriële versterking van de USSR zelf één van de belangrijkste drijfveren die in de jaren dertig en veertig de stalinistische machine deden functioneren. Niemand gelooft ernstig dat een dodelijke bedreiging van vernietiging vandaag op de Sovjet-Unie weegt, wat veel communisten natuurlijk (terecht) dachten in de periode van Hitler (waarbij het iets anders is te weten of ze voor het juiste antwoord kozen tegenover deze bedreiging). De idee van de “vreedzame concurrentie tussen de twee kampen” die door het “socialistische kamp” zou moeten gewonnen worden vooraleer het socialisme in het Westen kan triomferen, is de nieuwe mythe die de oude vervangt. Maar haar overtuigingskracht is sterk verminderd.

In die omstandigheden is de absolute noodzaak van een onderworpenheid aan de bevelen van het Kremlin niet meer evident, zelfs niet in de bekrompen logica van het socialisme in één land. De belangen van de apparaten van de “nationale” KP’s worden steeds meer autonoom tegenover die van de sovjetbureaucratie. Deze autonomie heeft haar eigen logica, haar eigen gevolgen. Stemmen winnen bij de verkiezingen, burgemeesters- en parlementaire mandaten verwerven, de controle over de vakbonden en massacoöperatieven behouden of verwerven, dit alles haalt geleidelijk aan de bovenhand op de imperatieven van de verdediging van de USSR, zelfs van die van het “socialistische kamp”. Dat de twee imperatieven in botsing kunnen komen met elkaar, dat bevestigden de reacties van de communistische basismilitanten, van de arbeidersklasse en van de werkende massa’s in kapitalistisch Europa tegenover de invasie in de socialistische Tsjecho-Slovaakse Republiek in 1968, aan elke bureaucraat van een KP van kapitalistisch Europa die in staat was zijn ogen en oren te openen.

De etappen in de crisis van het stalinisme

In die zin is de graduele opkomst van het fenomeen “eurocommunisme” — want het gaat om een graduele vorming, en niet om een radicale omvorming van de ene dag op de andere, zoals veel waarnemers veinzen te geloven — onverbrekelijk verbonden met de groeiende crisis van het stalinisme. Zij vormt zich beetje bij beetje om tot een ontbindingscrisis.[12]

Wij hebben het al gezegd: de ontbindingscrisis van het stalinisme vloeit onvermijdelijk voort uit de verovering van een van het Kremlin onafhankelijke materiële en politieke basis door een aantal KP’s, eens de doctrine van het socialisme in één land algemeen aanvaard was door het geheel van deze partijen. De duidelijkste gevallen zijn natuurlijk die van de Joegoslavische en de Chinese KP. Beide hebben de macht veroverd aan het hoofd van een grote volksrevolutie,[13] waarbij ze miljoenen (in het geval van China, tientallen miljoenen) arbeiders en boerenproducenten mobiliseerden, zij het dan een vanaf haar aanvang gebureaucratiseerde revolutie en een bureaucratisch gecontroleerde en in grote mate gemanipuleerde mobilisatie. Daardoor genoten die partijen en hun leidingen een enorm prestige bij de werkende massa’s van hun land en verwierven ze de autonome materiële en politieke basis om met succes weerstand te bieden aan de oekazen van het Kremlin, wat geen enkele communistische leiding die vóór 1943 in de Komintern wilde blijven had kunnen doen. Het geval van de Tsjechoslovaakse KP gaat in dezelfde zin. Deze partij had de macht gekregen uit de handen van het Kremlin in februari 1948, aangezien de militairbureaucratische druk op dat ogenblik een heel wat beslissender rol speelde dan de mobilisatie van een fractie van de arbeidersklasse die gecontroleerd werd door de KP. Door het nabootsen van de stalinistische methoden en door haar onderwerping aan de sovjetbureaucratie, had ze haar basis binnen de bevolking tussen 1949 en 1967 aanzienlijk verkleind. Maar de beslissing van haar “centristische” fractie het proces te openen dat zou leiden tot de Praagse Lente in 1968, de volkssteun aan deze nieuwe oriëntering, de snelle verovering van de autonomie van actie en de stijgende politisering van de arbeidersklasse, dat alles verleende haar een massale steun binnen de werkende massa’s toen ze haar eerste verworvenheden (die objectief gezien verworvenheden waren van de voorlopers van de politieke revolutie) tegen de stijgende druk van het Kremlin verdedigde. Deze steun maakte het hoogtepunt van het XIVe congres van de KPT mogelijk, een clandestien arbeiderscongres van verzet tegen het dictaat van het Kremlin. Maar het dictaat werd ondersteund door de tanks, en de “centristische” fractie werd weggeveegd door de “normalisatoren”, als gevolg van die tanks en van haar eigen aarzelingen.

Het geval van de Cubaanse groep rond Fidel bevestigt dezelfde regel door een negatief voorbeeld. Deze groep greep de macht aan het hoofd van een ontzaglijke massamobilisatie van arbeiders en boeren, die wel heel wat minder gebureaucratiseerd en gemanipuleerd was dan die van Joegoslavië of van China. Hij veegde de opwerpingen, het verzet en de sabotage van de Cubaanse stalinisten weg en voltooide een proces van permanente revolutie door de vernietiging van de burgerlijke orde en de oprichting van een arbeidersstaat, waarbij hij zo aanvankelijk een bijna volledige politieke onafhankelijkheid verwierf t.o.v. het Kremlin. Het isolement evenwel van de Cubaanse revolutie in het Westerse halfrond, de blokkade en de agressie vanwege het Amerikaanse imperialisme, de toenemende broosheid van de militaire en economische situatie doorheen de jaren zestig, de nederlagen geleden door de Latijns-Amerikaanse revolutie, brachten een steeds toenemende materiële afhankelijkheid met zich mee ten opzichte van de sovjetbureaucratie. Vandaar de politieke achteruitgang van de groep rond Fidel.

Gewend als ze was enkel te doen te hebben met knechten waaraan bevelen gegeven worden of met “trotskistische vijanden van het volk” die worden uitgeroeid, was de sovjetbureaucratie het noorden kwijt ten gevolge van de onvoorziene weerstand waarop ze plots botste in haar eigen invloedssfeer. Haar eerste reflex was er een van geweld overgeplaatst op het vlak van de staatsbetrekkingen: excommunicatie van Tito, blokkade van Joegoslavië, mobilisatie van het leger aan de Joegoslavische grenzen, oproepen tot opstand, zelfs tot moord.

De brutale methode mislukte. Chroestjov boog deze lijn om in de richting van de verzoening. “De Trotskistisch-fascistische bandieten van de Tito-Rankovic-kliek” vormden zich van de ene dag op de andere om tot “zeer dierbare Joegoslavische kameraden”.[14] De aankomst op de luchthaven van Belgrado van Nikita in hoogsteigen persoon, om zijn teruggevonden “dierbare kameraden” te omhelzen, bracht een zware slag toe aan de mythe van de onfeilbaarheid van de KPSU en van de ondergeschiktheid van alle KP’s aan de bevelen van het Kremlin als de excommunicatie van Tito zeven jaar tevoren.

Daarna ging dezelfde Chroestjov, gevolgd door Brezjnev, op dezelfde brutale manier te werk met de Chinese leiding, toen deze weigerde te buigen: economische blokkade, weigering van militaire hulp, mobilisatie en concentratie van het leger aan de Chinese grens. Opnieuw was de mislukking totaal. De Chinese leiding, verre van toe te geven aan de druk van de excommunicatie, bevestigde steeds sterker haar politieke en organisatorische autonomie.

Bij deze twee schokken moeten natuurlijk die van het XXe Congres van de KPSU en van het begin van de destalinisatie gevoegd worden. Niet enkel de mythe van de onfeilbaarheid werd er — zonder twijfel definitief — vernietigd. Maar de duidelijke onbekwaamheid van de bureaucratie om de diepere oorzaken van de stalinistische degeneratie te verklaren, de flagrante ontoereikendheid van de formule van “persoonlijkheidscultus”, de onmacht van het sovjetapparaat om enige institutionele hervorming door te voeren die zelfs maar de minste waarborgen kon bieden tegen de terugkeer naar zulke monsterachtige misdaden en fouten, dat alles ontnam alle geloofwaardigheid aan het “sovjetmodel” als elders te propageren “model voor de opbouw van het socialisme”, en ondermijnde bijgevolg onherstelbaar het principe van de leidende staat en de leidende partij. Togliatti had het als eerste begrepen en had in zijn “Testament van Yalta” een oorzakelijk verband gelegd tussen de ontoereikendheid van de theorie van de persoonlijkheidscultus. de “onvolmaaktheden” van het sovjetmodel van socialisme en de onvermijdelijke opkomst van een “polycentrisme” binnen de internationale communistische beweging.[15] Het Kremlin was de controle aan het verliezen over alles wat het niet meer via de meest directe militaire en economische weg kon controleren.

De inval in de Tsjecho-Slovaakse Socialistische Republiek deed de beker overlopen. Welke weg is er niet afgelegd tussen de verplettering van de Hongaarse revolutie door de Sovjettanks in november 1956, zonder dat ook maar één enkele KP-leiding — met uitzondering van de Joegoslavische — de minste openlijke kritiek uitte, en de talrijke protesten van de kant van de eurocommunistische KP’s die volgden op de invasie van de CSSR! Niet enkel het echte enthousiasme dat de Praagse Lente had opgewekt in de rangen van de Europese KP’s, zo niet in die van het gehele Europese proletariaat, verklaart deze zwenking. De veelvuldige banden die de Dubcek-leiding gelegd had met de eurocommunisten hebben er natuurlijk iets mee te maken. De duidelijke impopulariteit van die daad in de ogen van de werkende massa’s van Europa, de vrees voor een nieuwe golf van anticommunisme en voor zware electorale verliezen speelden ook een rol in deze zaak.

Maar bovenal was er een stille politiek-historische ongerustheid: “En als wij, Italiaanse, Franse, Britse communisten morgen aan de macht zouden zijn en onze politiek zou onze “grote broer” niet bevallen, wat zou hem dan beletten “onze landen” te behandelen zoals hij Tsjecho-Slowakije heeft behandeld? Wat zou hem beletten ‘ons’ te mishandelen of, erger, zoals ‘ze’ Frantisek Kriegel en zijn gekidnapte kameraden hebben mishandeld vanaf de aankomst van de tanks in Praag?” Dit vermogen om zich het onvoorstelbare voor te stellen, dat nog niet verworven was in 1936 en in 1949, was deze keer goed en wel aanwezig. De tijd had zijn werk gedaan. De ervaring van het stalinisme, tenminste in zijn ergste aspecten, was geassimileerd. Er is iets als unanieme opwelling van afschuw geweest: “Dat, bij ons? Nooit!”

De stalinistische Internationale was niet meer. Of tenminste, zij liet zich steeds meer herleiden tot de skeletachtige organisaties die rechtstreeks leefden van de subsidies van het Kremlin. Er was, binnen haar, geen plaats meer voor massapartijen met eigen wortels in hun arbeidersklasse, in die mate waarin de internationale arbeidersklasse nu de essentie van de aard van het stalinisme geassimileerd had.

Eurocommunisme en vreedzame coëxistentie

De draai van het VIIe Congres van de Komintern werd essentieel gerechtvaardigd door de noodzaak voor de USSR “te manoeuvreren tussen de imperialistische mogendheden”. Deze noodzaak is een objectief feit. Het Rusland van Lenin en Trotski moest ook het verdrag van Brest-Litovsk en het verdrag van Rapallo sluiten. Daarentegen is het geen noodzaak, maar een opgeven van elementaire principes van het marxisme, wanneer de arbeiderspartijen hun koers van onherroepelijke oppositie tegenover de imperialistische burgerij wijzigen in functie van die verdragen en hun tactiek in overeenstemming brengen met de noodzakelijkerwijs conjuncturele en voorbijgaande manoeuvres van de diplomatie van de arbeidersstaat.

De “verdeeldheid van de imperialistische mogendheden” opent een manoeuvreerruimte zowel vóór als na de Tweede Wereldoorlog. Zij mikt niet enkel op de tegenstelling tussen de imperialistische mogendheden onderling. Ze mikt zelfs steeds meer op de (voorbijgaande) steun aan de één of andere interne fractie van de imperialistische burgerij van een zelfde land tegen deze of gene andere fractie. Elke communistische partij die zich op deze weg laat meeslepen, voegt aan haar opgeven van de klassenonafhankelijkheid van het proletariaat en van de elementaire principes van het communisme toenemende risico’s toe om zelfs de verdediging van de meest rechtstreekse materiële belangen van de arbeidersklasse op te geven.

Herinneren we ons nog de steun die werd verleend door de PCF aan de “verdediging van de nationale onafhankelijkheid” door De Gaulle en de gaullisten tegen de “atlantisten” die de EDO steunden? Het vervolg is gekend. De Gaulle komt in 1958 aan de macht door middel van een militaire staatsgreep en stelt een “Sterke Staat” in die gedurende bijna een tiental jaren de Franse arbeidersklasse ver terugslaat. Mei ‘68 was nodig om het verloren terrein terug te winnen.

We hebben hier echter weer te maken met een door het Kremlin steeds minder gecontroleerde machine. Wie zal oordelen, en aan de hand van welke criteria, welke imperialistische en welke variante van burgerlijke politiek “de gunstigste voor de vrede” is? Vroeger was de keuze eenvoudig. Stalin had altijd gelijk, zelfs toen hij in 1940 plots aan de Duitse arbeiders verkondigde dat hun hoofdvijand niet langer Hitler was maar wel “de oorlogszuchtige fractie van Fritz Thyssen” die het Duits-Russisch niet-aanvalspact wilde breken. Aangezien de rehabilitatie van Tito en het XXe Congres de onfeilbaarheid voorgoed hebben uitgeschakeld, is het nu niet duidelijk op welk paard men moet wedden voor “de prijs van de vrede”.

Zijn de atlantisten vijand nummer één van de vrede en de ontspanning? Dat schijnt Georges Marchais nog te denken. (Het Kremlin, van zijn kant, apprecieert dat oordeel niet zozeer. Het was niet zo erg ontevreden over de atlantisten Nixon en Kissinger, integendeel.)

Maakt het gevaar van een onafhankelijk Duits (of Duits-Brits, of Frans-Duits-Brits) kernwapen de NAVO eerder tot een geringer kwaad? De voorkeur van Segré schijnt eerder in die zin te gaan (en wij zouden niet verwonderd zijn als hij de geheime zegen van Gromyko heeft gekregen). Kan men de NAVO minder schadelijk maken door een “socialistische” vinger op de trekker te plaatsen? Marchais en Berlinguer neigen voorzichtig in de richting van deze “tussen”-oplossing. Is het niet beter een standpunt van “positief neutralisme” te verdedigen? Dat schijnt de door Santiago Carillo aangenomen stelling te zijn. En Cunhal, die zich houdt aan het geraas van vroeger tegen de NAVO, tot groot genoegen van de KP van de VS, merkt bezorgd dat de Pravda steeds minder zijn vurige geloofsbelijdenissen publiceert. Slechts de DKP heeft geen probleem: zij herhaalt als een papegaai wat in Oost-Berlijn gezegd wordt.

Wanneer de maoïsten trachten een requisitoir op te stellen tegen de buitenlandse politiek van de eurocommunisten, is de acrobatie waartoe ze gedwongen worden om de ingewikkeldheid van de standpunten in hun simplistisch systeem te doen passen dan ook pijnlijk om te zien: de eurocommunisten, die “moderne anticommunisten” (sic), bewijzen hun onderworpenheid aan het Russische sociaalimperialisme door te weigeren zich resoluut te verzetten tegen het Amerikaanse imperialisme en door de nationale onafhankelijkheid op te offeren die slechts kan verwezenlijkt worden door een hevige strijd tegen de twee supermachten, die onderling akkoord gaan om Europa te onderwerpen, en waarvan het wederzijdse akkoord een hevige en onverbiddelijke strijd inhoudt voor de hegemonie, die hen er morgen zal toe brengen elkaar uit te moorden (en ons allen uit te moorden) in de loop van de onvermijdelijke Derde Wereldoorlog. Daarom is een tactische alliantie met het minder agressieve want verzwakte Amerikaanse imperialisme niet a priori uit te sluiten.[16]

Bevordert het eurocommunisme de hegemonie van het Amerikaanse imperialisme of versterkt het integendeel de bevestiging van het imperialistische Europa tegenover de VS? In deze platte vorm gesteld, maken deze vragen elk redelijk antwoord onmogelijk.

Het eurocommunisme is een fenomeen van politieke en ideologische achteruitgang van een fractie van de Europese arbeidersbeweging, in een situatie van verscherping van de spanningen tussen de klassen en van de klassenstrijd. Deze verscherping is het die de kapitaalvlucht opeenvolgend uit Portugal, Italië, Frankrijk en Spanje veroorzaakt, en niet de steeds meer reformistische politiek van de eurocommunistische leiders. Evenzo, als het perspectief van een regeringsdeelname van de eurocommunistische KP’s fracties van de Europese burgerij afschrikt, dan is het niet zozeer in functie van de slagen die brave ministers van plan zijn toe te brengen aan het privé-bezit: iedereen weet dat hun plannen gematigder zijn dan die van het uitvoerend comité van de Labour Party van 1945 of van 1947. Bovendien, zoals dit voorbeeld bewijst, woorden zijn nog geen daden, en plannen evenmin regeringspolitiek! Het is in functie van de perspectieven van een revolutionaire opgang van de massa’s die moeilijk te controleren is door de KP’s — hoewel hij ongewild gestimuleerd wordt door het aan de macht komen van een “regering van links”, en door de reacties die die zou teweegbrengen vanwege de grote burgerij — dat het imperialisme bang is.

Er is geen enkele reden om te veronderstellen dat de eurocommunistische leiders zich zouden hebben omgevormd tot rechtstreekse agenten van het Amerikaanse imperialisme, zelfs indien sommige van hun manoeuvres deze of gene operatie van de Carter-administratie kunnen dienen. Er kan geen enkele materialistische verklaring gegeven worden voor zo’n vergezochte hypothese. Hun toenemende integratie in het burgerlijke staatsapparaat zou van hen, op zijn meest, agenten maken van hun eigen burgerij, die de Europese burgerij is, en zeker wel een bondgenoot maar ook een concurrent (en een steeds heviger en steeds zelfverzekerder concurrent) van het Amerikaanse imperialisme. Hindert het eurocommunisme haar manoeuvres tegenover Washington? Ja, als men het de verantwoordelijkheid voor de kapitaalvlucht, voor de staking van investeringen, voor de economische quasi-stagnatie toeschrijft, wat absoluut niet gerechtvaardigd is. Neen, als men er een bijkomend element van restabilisatie van de burgerlijke orde in kapitalistisch Europa in ziet, in feite de laatste dijk die de socialistische revolutie zal moeten neerhalen voor de overwinning.

Gedurende twee decennia stond heel de militante fractie van de Zuidwest-Europese arbeidersklasse erg vijandig tegenover”haar” burgerlijke staat, met “haar” leger en “haar” politie. Als het “historisch compromis” een betekenis heeft, dan is dat wel het uitschakelen van die vijandigheid.[17] Opnieuw is de parallel met de sociaaldemocratie van 1914 tot 1929 treffend. Voor het (naar onze mening weinig waarschijnlijke) geval dat dit manoeuvre met succes bekroond zou worden, zou de Europese burgerij er versterkt en niet verzwakt uit komen tegenover het Amerikaanse imperialisme. Paradoxaal genoeg, zouden de meest overtuigde voorstanders van de maoïstische theorie van de twee supermachten gunstig moeten staan tegenover de eurocommunistische strategie, want deze strekt tot de versterking van “de onafhankelijkheid (en de kracht) van het (imperialistische) Europa” tegenover de USA. En hoe kan men de ogen sluiten voor het feit dat de omvorming van grote arbeiderspartijen van agentschappen van de sovjetbureaucratie tot autonome politieke krachten die geneigd zijn tot een “historische” alliantie met een fractie van hun imperialistische burgerijen datzelfde imperialistische Europa eveneens versterkt ten opzichte van de USSR?

Het lijdt geen twijfel dat de eurocommunistische partijen oprechte voorstanders zijn van de ontspanning. Ze zijn ervan overtuigd dat hun reformistische projecten, om maar niet te spreken van hun project van regeringsdeelname, niet de minste kans hebben werkelijkheid te worden als men zou hervallen in de Koude Oorlog, om maar niet te spreken van een oorlog zonder meer. Het zou absurd zijn ze te beschuldigen van oorlogszucht. Als er één verwijt is dat men hen kan maken, dan is dat het feit dat ze de gevaarlijke pacifistische illusie verspreiden dat de vrede op lange termijn kan gered worden alleen al door de “druk” op het kapitalisme, zonder dit af te schaffen. Deze pacifistische illusie echter hebben ze geërfd van de “stalinistische orthodoxie” waarvan ze een volwaardig deel was en is. Ze is een ander logisch uitvloeisel van het socialisme in één land.

De vrees die door bepaalde burgerlijke kringen wordt uitgesproken dat, onafhankelijk van de “goede trouw” waarmee de eurocommunistische leiders zich distantiëren van Moskou, hun groter gewicht in het politieke leven en, in voorkomend geval, in de regeringen van kapitalistisch Europa “objectief gezien” het gevaar inhoudt van een “finlandisering”, van een “neutralisering” van dat Europa, is om twee redenen ongegrond. In de eerste plaats omdat de leiders van de PCF, en van de PCI reeds duidelijk hebben gesteld dat ze het breken met het Atlantische bondgenootschap niet meer vooropstellen als voorafgaandelijke voorwaarde voor regeringsdeelname (het is interessant te noteren dat de Portugese KP, die nochtans een trouwe volgeling is van het Kremlin, hetzelfde heeft gedaan onder de voorlopige regeringen waaraan ze deelnam in 1974-1975). Verder, omdat in tegenstelling tot de Finse situatie, de eurocommunistische leiders zich hebben uitgesproken voor een versterking en niet voor een verzwakking van de “nationale verdediging” van “hun” burgerij. Deze burgerij nu is allesbehalve “neutraal”.

Bijgevolg is het enige realistische element in de vrees van die meest verstokte bourgeois, het feit dat dezelfde veranderingen in de sociaal-politieke krachtsverhoudingen die zouden kunnen leiden tot de regeringsdeelname van de eurocommunisten, breuken in het Atlantische bondgenootschap met zich mee zouden kunnen brengen. Dat is zonder twijfel waar. Om niet in een sofisme te vervallen zou men daar nog aan moeten toevoegen dat het politieke doel van de eurocommunistische leiders er juist in bestaat die veranderingen te beperken, ze te kanaliseren in banen die verenigbaar zijn met het behoud van de burgerlijke orde (en desnoods met het behoud van het Atlantische bondgenootschap). Als zich ooit een breuk met de NAVO zou voordoen in één of ander West-Europees land, zou dat niet gebeuren wegens maar ondanks de politieke inspanningen van de eurocommunisten.

Het valt nog te bezien of vanuit het standpunt van de sovjetbureaucratie de NAVO en de huidige situatie niet te verkiezen zijn boven de herverdeling van de kaarten die zou volgen uit een autonome militaire versterking van het Europese imperialisme, waar het eurocommunisme op zijn manier zou hebben toe bijgedragen. Dat is best mogelijk, zoals het best mogelijk is dat de medeplichtige knipoogjes van het Kremlin naar Giscard, die zich herhalen sinds de laatste presidentsverkiezingen en waaraan Marchais — terecht, vanuit zijn standpunt — “het gebrek aan proletarisch internationalisme” verwijt, een stille ongerustheid uitdrukken tegenover een “tripolair” Europa, met een zelfstandige Duits-Frans-Italiaans-Britse herbewapening (zonder te spreken van een “quadripolair” Europa met een zegevierende socialistische revolutie in één of verschillende landen van Zuid-West-Europa).

Voor de internationale arbeidersbeweging en voor de Europese arbeidersklasse zijn deze spelletjes in grote mate absurd en tegelijkertijd uiterst gevaarlijk. De arbeidersklasse heeft niet te kiezen tussen verschillende varianten van burgerlijke internationale politiek. En het is nu juist daarover dat het gaat in al deze speculaties. De arbeidersklasse moet strijden voor een internationale arbeiderspolitiek, d.w.z. een onafhankelijke klassenpolitiek, gekant tegen elke alliantie met één fractie van het imperialisme tegen een andere. Dat kan tegenwoordig vertaald worden door twee formuleringen: “Tegen de bewapening (vooral de kernbewapening) en tegen de oorlogsvoorbereidingen van elke imperialistische burgerij! Voor de Verenigde Socialistische Staten van Europa!”

Is er plaats voor een “echt reformisme” in het kapitalistische Europa van vandaag?

Wanneer wij het hebben over een proces van sociaaldemocratisering van de West-Europese KP’s, spartelen de vertegenwoordigers van het eurocommunisme tegen: “Wij hebben niets gemeen met de sociaaldemocratie van vandaag”, verzekeren ze. Wij hebben nooit beweerd dat de KP’s zich aan het omvormen zijn in datgene wat de miserabele sociaaldemocratie van Helmut Schmidt, van Wilson-Healy-Callaghan of van Mario Soares is. Wij hebben het klaarblijkelijke parallellisme onderstreept met de evolutie van de sociaaldemocratie van de jaren 1910-1930, die toch wel verschilde van die van nu. De eurocommunistische leiders hebben die parallel nooit ernstig weerlegd.

Welnu, wij spreken van een proces. De huidige sociaaldemocratie is het product van die van de jaren 1920, maar ze verschilt er erg van. Zo ook was de sociaaldemocratie van de jaren twintig het product van de capitulatie van 1914, maar ze had ten gevolge daarvan belangrijke veranderingen ondergaan ten opzichte van die van vóór augustus 1914. En de capitulatie van augustus 1914 was op haar beurt het product van de veranderingen die zich hebben voorgedaan binnen de klassieke sociaaldemocratie vóór de Eerste Wereldoorlog.

Op een analoge wijze is het eurocommunisme, dat de KP’s nog niet heeft omgevormd tot sociaaldemocratische partijen, maar enkel hun ontwikkeling in die zin heeft versneld, het product van een steeds systematischere optie van lange duur sedert het einde van de Koude Oorlog, een optie die zelf voortvloeit uit de door het VIIe Congres, het volksfront en de politiek van antifascistische eenheid van de periode 1941-1947 in de Komintern ingevoerde veranderingen, die onvoorstelbaar waren zonder de draai naar het socialisme in één land in de USSR en in de Komintern vanaf 1924.

Bij zijn beschrijving van de oorzaken van het sociaalpatriottische verraad binnen de sociaaldemocratie, onderstreept Trotski het volgende kenmerk: “Het patriottisme van de Duitse sociaaldemocraten was aanvankelijk het zeer legitieme patriottisme dat hen geïnspireerd werd door hun partij, de machtigste van de IIe Internationale. De Duitse sociaaldemocratie wilde ‘haar’ socialistische maatschappij opbouwen op de basis van de hoog ontwikkelde Duitse techniek en op de uitzonderlijke organisatorische kwaliteiten van het Duitse volk. Als men de verstokte bureaucraten, de carrièristen, de parlementaire zwendelaars en de politieke oplichters in het algemeen, terzijde laat, vloeide het sociaalpatriottisme van de gewone sociaaldemocraat precies voort uit de hoop een Duits socialisme op te bouwen. Men kan toch niet denken dat honderdduizenden militanten die de sociaaldemocratische kaders vormden (om maar te zwijgen over de miljoenen arbeiders aan de basis) de Hohenzollern of de burgerij trachtten te verdedigen. Neen, zij wilden de Duitse industrie verdedigen, de Duitse wegen en spoorwegen, de Duitse techniek en cultuur, en in de eerste plaats de organisatie van de Duitse arbeidersklasse als ‘noodzakelijke en toereikende’ nationale grondslagen van het socialisme.[18]

De analogie met de evolutie van de PCF, en vooral met die van de PCI is treffend. Als een leidmotief herhaalt zich in de geschriften van de eurocommunisten dat elke “catastrofale” crisis van de “democratische staat” “de verworvenheden van de arbeidersklasse” in gevaar zou brengen. Dat is de diepere reden waarom de KP’s zich omvormen tot een “ordefactor”.[19] Ze zullen de dankbaarheid winnen van de “middenlagen” voor hun onbaatzuchtigheid, hun “staatszin”, hun weigering “de moeilijkheden voor partijpolitieke doeleinden uit te buiten”. Zo zullen zij het verworvene consolideren en dan, beetje bij beetje, uitbreiden...

Wij zullen terugkomen op de duidelijke tegenstrijdigheden die vervat zijn in de strategie die op zulke redeneringen gebaseerd is.[20]Wat onweerlegbaar is, is dat deze laatste analoge redeneringen van de sociaaldemocratie letterlijk hernemen: de derde historische wortel van het eurocommunisme is de ‘afmattingstrategie’ van wijlen Kart Kautsky. En deze is gedoemd tot dezelfde nederlagen en bankroeten waartoe de klassieke sociaaldemocratie geleid heeft.

Feit is dat dit alles de beslissende factor van de politiek in de burgerlijke maatschappij buiten beschouwing laat, nl. de elementaire klassenstrijd. Door het voortdurend invoeren van mediaties tussen de sociaal-economische en de politieke analyse, maakt deze laatste zich tenslotte volledig van haar basis los en wordt uiteindelijk beschouwd als een volmaakt onafhankelijk spel waarin geslepenheid, tactiek, manoeuvres, compromis en psychologie alles zijn en het materiële klassenbelang niets meer. Maar heel de geschiedenis van de XXe eeuw spreekt zulke bureaucratische, op manoeuvres gerichte en manipulatorische opvattingen van de politiek tegen, die niet in essentie stalinistisch zijn, in de mate waarin ze gemeen zijn aan de sociaaldemocratische bureaucratie en aan de stalinistische bureaucratie. De Europese burgerij is wel te onderlegd en ervaren om verlamd te worden door “listen”. Wat de arbeidersklasse betreft, die politiek minder ervaren is, zij kan bij gelegenheid wel bedrogen worden door handige manoeuvres. Het bedrog loopt echter uit op haar demoralisatie die leidt tot haar verzwakking. En deze verzwakking doet de weegschaal overhellen in een richting die tegengesteld is aan alle reformistische (en eurocommunistische) plannen.

Twee essentiële kenmerken van de huidige conjunctuur maken de “graduele omvorming van het kapitalisme” waarop de eurocommunisten mikken, nog minder realistisch dan de gelijkaardige projecten van Kautsky en co vóór de Eerste Wereldoorlog.

In de eerste plaats ontwikkelt het kapitalistische Europa zich op het ogenblik in een klimaat van een economische en sociale crisis van lange duur, die de manoeuvreerruimte van de imperialistische burgerij en haar mogelijkheden om hervormingen toe te staan tot een minimum beperkt heeft. In feite gaat het overal over soberheid en niet over hervormingen. De meeste eurocommunistische projecten (te beginnen bij het Franse “Programme Commun”) werden geconditioneerd door een projectie op middellange en lange termijn van een economische groeivoet van 5 % per jaar. In het kader van het, zelfs “aangepaste”, kapitalistische stelsel is dit totaal utopisch geworden voor de komende jaren. Elke reformistische oriëntatie is een oriëntatie van beheer van de crisis en geen oriëntatie naar “grondige veranderingen”. Ze zal dit blijven in het kapitalistische Europa van de jaren zeventig en tachtig. Het is slechts door te breken met de burgerij, door het kapitalistische stelsel af te schaffen, dat de weg naar een versnelde groei kan vrijgemaakt worden.

Vervolgens is de internationalisatie van de productiekrachten, van het kapitaal en van de klassenstrijd veel verder gevorderd dan in 1914, in 1936 of in 1945. De internationale interpenetratie van het kapitaal binnen de Gemeenschappelijke Markt is een feit, zelfs al blijft het een fenomeen dat zich op ongelijkmatige en contradictorische manier ontwikkelt. In die omstandigheden is elk project van graduele omvorming van het kapitalisme op nationale basis dat tegelijkertijd de fundamentele structuren van de kapitalistische economie behoudt, even utopisch, zo niet reactionair. Het kan enkel een verscheurende keuze met zich meebrengen tussen twee kwalen die de arbeidersklasse moet mijden als de pest: hetzij een reeks opeenvolgende capitulaties voor de dictaten van het internationale kapitaal (zie Wilson-Healy-Callaghan), hetzij een toenemend beroep op het protectionisme. De twee opties zullen uitlopen op een achteruitgang van de levensstandaard van de arbeidersklasse. Beide sluiten deze laatste in een politieke uitzichtloze situatie op.

De leiders van de PCI voelen dit trouwens vaag aan. Ze leggen er de nadruk op dat ze niet willen vervallen in protectionisme. Zij gaan zelfs zover de Gemeenschappelijke Markt, het Europa van het kapitaal, te valoriseren. Dat maakt het eurocommunistische politieke project des te idealistischer. Wie zou men willen doen geloven dat men het socialisme “gradueel” zou kunnen invoeren in Italië en Frankrijk terwijl men verbonden blijft met het West-Duitse en Britse grootkapitaal.

Het socialisme in één land, vertaald in “nationaal communisme” dat gradueel moet gerealiseerd worden in elk land van Europa afzonderlijk, leidt tot een totale impasse. Het communisme, zoals elke politiek en klassenproject van het proletariaat, is internationaal of is niet.

Het “enige centrum”, het proletarisch internationalisme en de toekomst van het eurocommunisme

Het proletarisch internationalisme is gebaseerd op de gemeenschap van klassenbelangen van het proletariaat van alle landen, die in tegenstelling staat tot de kapitalistische concurrentie, gestructureerd in markten en staten die van elkaar gescheiden zijn door de logica van het privé-bezit van de productiemiddelen. Het impliceert de onontbeerlijke solidariteit met elke arbeidersstrijd die verenigbaar is met het klassenbelang.[21] Men kan het in theorie en in praktijk slechts loochenen wanneer men die gemeenschap van belangen loochent, en aldus de belangrijkste premissen van de marxistische theorie over de mogelijkheid van een socialistische emancipatie van de mensheid verwerpt. Deze negatie impliceert in het beste geval het terugvallen op de utopie, een socialisme dat voortgekomen is uit de indoctrinatie en de propaganda, en niet berust op de bewustwording van gemeenschappelijke materiële en sociale belangen. In het ergste geval impliceert ze het opgeven van elk socialistisch perspectief, d.w.z. het vervallen in het pessimisme of de onverschilligheid met betrekking tot de toekomst van de menselijke soort.

Maar zoals elk luik van het klassenbewustzijn van het proletariaat, kan het proletarisch internationalisme slechts een geleidelijke verovering zijn van de massa loontrekkenden, gebaseerd op de strijdervaring en de ervaring van effectieve solidariteit. Geloven dat het automatisch zal voortvloeien uit bevelen van boven of uit de verspreiding van redevoeringen, artikels, brochures en boeken — hoe belangrijk deze opvoeding enerzijds ook is —, betekent niets begrijpen van de concrete vorming van het klassenbewustzijn in brede massa’s, betekent een terugvallen in het historisch idealisme.

Welnu, de enige praktijk die kan leiden tot een steeds bredere verspreiding van het proletarisch internationalisme, is een praktijk van wederzijdse solidariteit. Door de KI van haar oorspronkelijke doelstellingen af te wenden, door ze te verbasteren tot een volgzaam instrument voor haar diplomatieke manoeuvres en voor de verdediging van haar particuliere privileges, heeft de stalinistische bureaucratie de genadeslag toegebracht aan het proletarisch internationalisme in de rangen van de beweging die ze op wereldvlak controleerde.

De Duitse, Spaanse, Franse arbeiders, de (ontbonden) Poolse en Joegoslavische KP’s, de Duitse en Oostenrijkse communisten die naar de Sovjet-Unie gevlucht waren en vervolgens door Stalin aan Hitler uitgeleverd werden, het Tartaarse volk dat “van de kaart geveegd werd” waren enkelen onder degenen die in eigen persoon de bittere vruchten van het socialisme in één land gedwongen hebben kunnen proeven. Het conflict Stalin-Tito, het Sino-Sovjet-conflict, het conflict met de leiding van de Tsjechoslovaakse KP in 1968, de rel van het eurocommunisme, dat zijn de opeenvolgende boemerangs die de sovjetbureaucratie uiteindelijk hebben getroffen ten gevolge van die eerste zonde.

Wanneer de woordvoerders van die bureaucratie en haar volgzame papegaaien in de Bulgaarse, de genormaliseerde Tsjechoslovaakse, de Duitse, de Oostenrijkse, de Noord-Amerikaanse KP’s vandaag de zogenaamde “eurocommunistische” leiders ervan beschuldigen “het proletarisch internationalisme te verraden”, evenaart enkel hun naïeve onhandigheid hun cynisme. Met welk recht kunnen zij die ontelbare revoluties, stakingen, economische en politieke bewegingen van de arbeiders van honderd verschillende landen over de wereld hebben verraden en blijven verraden, vandaag dat principe inroepen dat enkel een aanvaardbare waarde heeft wanneer het gebaseerd is op een strikte wederkerigheid en algemeenheid? Heeft een Spaanse mijnwerker van de Asturias die verschillende van zijn eisenbewegingen onder het Franquistische regime heeft zien verzwakken door de invoer van steenkool vanuit de “socialistische landen”, lessen in proletarisch internationalisme te ontvangen van degenen die zich bij deze gelegenheid als platte stakingsbrekers gedragen hebben? Kunnen de militanten van de Britse Labour die zich herinneren dat het Kremlin hen, uit angst dat de “grote antifascistische alliantie” gestoord zou worden, de raad gaf in 1945 een bondgenootschap met hun kapitalistische uitbuiters van de Tory-partij, Churchill en Eden, in stand te houden, geloof hechten aan de oproepen tot proletarisch internationalisme die van die verdachte bron komen? Kunnen de Indische arbeidersmilitanten die weten dat het Kremlin de leiding van de Indische KP verplichtte de beweging voor de nationale onafhankelijkheid van dat koloniale land in augustus 1942 openlijk te bestrijden, geloof hechten aan de verwijzingen naar het proletarisch internationalisme die door Brezjnev en Dange gedaan worden?[22]

In heel deze campagne is de bekende uitdrukking van Maurice Thorez onder de oppervlakte aanwezig: “Het proletarisch internationalisme is de solidariteit met de Sovjet-Unie.[23] Neen, het proletarisch internationalisme is de gemeenschappelijke verdediging van de belangen van de proletariërs van alle landen (waaronder zich natuurlijk ook de belangen van de Sovjet-Unie bevinden, daarin begrepen de verdediging van al wat er overblijft van de veroveringen van Oktober). Al wie niet begrijpt dat deze formule van Thorez vandaag onaanvaardbaar is voor de overgrote meerderheid van de KP-militanten en voor de quasi-totaliteit van het wereldproletariaat, heeft niets begrepen van wat er in de wereld veranderd is in de loop van de laatste 30 jaar.

Wanneer ze het “enig centrum” dat de internationale communistische beweging leidt, verwerpen, denken de eurocommunistische leiders de onderwerping aan de instructies van het Kremlin, de onderwerping van hun partijen aan belangen die niet de hunne zijn, te verwerpen (wij zeggen niet: die niet die van hun proletariaat zijn, want het is al een hele tijd geleden dat ze er zelf mee opgehouden zijn die belangen op een consequente manier te verdedigen). De communistische militanten denken een zolang begeerde “autonomie”, een zolang begeerde “onafhankelijkheid” te vinden. De dialectiek van de klassenstrijd is echter onverbiddelijk. Nu ze aan de voogdij van de sovjetbureaucratie ontsnappen, zullen ze onvermijdelijk onder de voogdij van hun eigen burgerij komen te staan, tenzij ze de lijn van de onverzettelijke antikapitalistische strijd vinden.

In het imperialistische tijdperk nu is er helemaal geen onverzettelijke antikapitalistische strijd mogelijk die geen internationale strijd is. Er is helemaal geen consequente internationale strijd mogelijk zonder een internationale organisatie. Het beroemde enige centrum dat Stalin en het stalinisme zo grondig in diskrediet hebben gebracht door het gelijk te stellen met de bureaucratische bevelen in dienst van een fractie van de klasse (de geprivilegieerde bureaucratie van de USSR), is de enige wisseloplossing die de communistische militanten, die werkelijk de klassenonafhankelijkheid tegenover de burgerij en de sovjetbureaucratie willen weervinden, rest.

Elk “nationaal-communisme” in een kapitalistisch land is gedoemd een “communisme” te zijn dat zich integreert in de burgerlijke staat. Elke weigering zich in de burgerlijke staat te integreren kan op de lange duur slechts coherentie en geloofwaardigheid verwerven wanneer ze gegrond is op een internationaal project van klassenstrijd en van proletarische organisatie. Men kan zich niet tegen zijn eigen burgerij verzetten op het vlak van de binnenlandse politiek en neutraal zijn tegenover haar of met haar instemmen op internationaal en militair vlak. De onverschilligheid tegenover het verraad van de internationale klassenstrijd zal zich vroeg of laat omvormen tot een onverschilligheid tegenover en een verraad van de nationale klassenstrijd. Dat is de objectieve dialectiek van de burgerlijke maatschappij zoals ze bevestigd werd door ontelbare precedenten.

Zeker, toen een handvol revolutionaire marxisten rond Leo Trotski de wederopbouw van de Internationale hebben aangevat, waren ze zich er helemaal van bewust dat hun onderneming enkel de nieuwe communistische massa-Internationale van morgen anticipeerde. Zij vormden daar slechts de eerste kern van. Zelfs wanneer ze vandaag reeds tien, twintig maal sterker zijn dan bij hun stichtingsvergadering juist na de Tweede Wereldoorlog, blijven ze nog steeds niet meer dan dit: de kern die de continuïteit en de verrijking van het communistische programma heeft verzekerd, en die duizenden kaders op die basis heeft opgevoed. De rest, de fusie van die kaders en dat programma met de brede massa’s, zal het gecombineerde product zijn van hun politieke bekwaamheid en van de ontwikkelingen van de klassenstrijd (die sprongen vooruit in het klassenbewustzijn teweegbrengen, maar niet automatisch).

Resoluut tegen de stroom in roeiend, bevestigen de revolutionaire marxisten vandaag opnieuw met nadruk: “Neen aan de ‘nationale communismes’! Ja aan het ‘enige centrum’!” Geen bureaucratisch centrum dat via administratieve kanalen bevelen geeft. Geen centrum dat nationale leidingen benoemt of de bons geeft, onafhankelijk van de rijpheid en het inzicht van de meerderheid van de leden van de nationale partijen. Zeker geen centrum dat enig geldende “tactieken” dicteert zonder rekening te houden met de ongelijkmatige ontwikkeling van de krachtsverhoudingen tussen de klassen in de verschillende landen (wat de eurocommunisten zedig betitelen als “geen rekening houden met de specifieke historische kenmerken van iedere natie”). Vooral geen centrum dat bevelen geeft die de belangen van de klassenstrijd van het proletariaat in een bepaald land onderschikt aan de belangen van een fractie van het proletariaat van een ander land of aan de diplomatieke manoeuvres van gelijk welke staat.

Maar wel een enig centrum dat toelaat de ervaringen, de praktijk — en de lessen die eruit voortvloeien — van de proletariërs van alle landen te centraliseren. Een centrum dat op die basis en doorheen open discussie en overreding, een gemeenschappelijke oriëntatie van alle communisten over de grote internationale problemen uitwerkt. Een centrum dat aldus toelaat het stadium van de verbale “solidariteit” en van de flauwe “uitwisseling van ervaringen” te overschrijden om tot een toenemend aantal gemeenschappelijke acties van de proletariërs op wereldvlak te komen. Een centrum dat zo tegenover de internationale centralisatie van de burgerlijke contrarevolutie een progressieve centralisatie van het internationale revolutionaire initiatief stelt.

In het tijdperk van de “multinationals”, van de steeds verder doorgedreven internationalisatie van het kapitaal, is de toenemende internationalisatie van de klassenstrijd een objectieve en onomkeerbare tendens. Enkel internationaal gecoördineerde klassenacties kunnen een effectief antwoord bieden aan internationale manoeuvres van het kapitaal. Een internationale centralisatie van de politiek en de klassenorganisatie weigeren, betekent achterblijven op de objectieve en spontane tendensen van de klassenstrijd, in plaats van ze voor te zijn. Hoe kon men efficiënt handelen tegen de steun die het imperialisme verleende aan de militairfascistische putsch van Pinochet, tenzij door een antwoord op internationaal vlak? Hoe kan men de revolterende koloniale slaven helpen die door het imperialisme worden aangevallen, tenzij door een antwoord op internationaal vlak? Hoe kon men de blokkade van Portugal neutraliseren toen zich daar het revolutionair proces van 1975 voordeed, tenzij door een internationaal gecoördineerd antwoord van de arbeiders? Ondertussen echter bereikt het eurocommunisme tragikomische resultaten, wanneer de PCF, de “Franse wijn” verdedigt tegen de “Italiaanse wijn” die door de PCI gesteund wordt. In het tijdperk van oorlogen, revoluties en contrarevoluties, heeft het dilemma “permanente revolutie of socialisme in één land”, “proletarisch internationalisme of nationaal communisme”, “enig centrum, d.w.z. internationale organisatie, of sociaalpatriottische versnippering” aanzienlijke implicaties, waarvoor Lenin, Trotski, Rosa en hun kameraden vanaf 1914 gevoelig waren maar die zoveel communisten (en niet enkel degenen die tot voor kort aan het Kremlin gebonden waren) vergeten schijnen te zijn. Gezien de vermenigvuldiging van de gewapende conflicten in de wereld, dreigt elke weigering van internationale discipline over internationale vraagstukken vroeg of laat te leiden tot de situatie die Rosa Luxemburg aanhaalde in de bittere formule, waarmee ze de centristische sofismen tegen de internationale discipline weerlegde: “Proletariërs aller landen, verenigt u in vredestijd, maar moordt elkaar uit in oorlogstijd”.

Proletariërs die zich allen op het communisme beroepen en allen “Proletariërs aller landen” in hun vaandel schrijven hebben elkaar al uitgemoord in Hongarije in 1956; en later aan de Usuri en in de “papegaaienbek” aan de grenzen van Vietnam en Kampuchea. Ze hebben elkaar al met het bajonet op het geweer aangevallen in Angola. Ze dreigen morgen hetzelfde te doen in de Ogaden en elders.

Enkel een werkelijke communistische Internationale die democratisch gecentraliseerd is, die het “nationaal messianisme” van geen enkel land, geen enkel proletariaat en geen enkele partij erkent, die voortdurend, geduldig en koppig de gemeenschappelijke klassenbelangen probeert vrij te maken uit het raderwerk van gedeeltelijke, fragmentaire belangen en van het fragmentair bewustzijn dat ze weerspiegelt, kan een alternatief voor dergelijke catastrofes vormen.

Dergelijke wereldorganisatie opbouwen is zonder twijfel de moeilijkste taak die de mensheid zich gesteld heeft. Het bewijs is dat Marx, Engels, Lenin, Trotski er tijdens hun leven nooit in geslaagd zijn ze tot een goed einde te brengen. Wij weten niet hoeveel tijd er nodig zal zijn om ze te voltooien. Maar we weten dat de mensheid zich nooit voor taken stelt die ze niet kan uitvoeren. En wij zijn ervan overtuigd dat geen enkel van de vitale problemen waarmee de mensheid vandaag geconfronteerd wordt — problemen van overleving in de letterlijke zin van het woord! — zal opgelost worden zonder de vorming van de communistische massa-internationale en zonder de verspreiding van het proletarische internationalistische bewustzijn waarop ze gegrond moet zijn in de brede massa’s van de wereld.

1 september 1977

_______________
[1] En Jaurès die nochtans noch “gauchist”, noch revolutionair-socialist was, verkondigde in Bazel: “Wij zullen geen oorlog voeren tegen onze broeders! Wij zullen niet op hen schieten! Indien het ondanks alles toch tot beroering zou komen, dan zal de oorlog gevoerd worden op een ander front, er zal revolutie zijn.
[2] In de “Thesen over de taken van de internationale sociaaldemocratie” die door Rosa Luxemburg werden opgesteld en die door de eerste conferentie van de groep “Die Internationale” (later de Spartacusbond) in de lente van 1915 werden aangenomen, leest men namelijk: “Het zwaartepunt van de klassenorganisatie van het proletariaat ligt in de Internationale. De Internationale beslist in vredestijd over de tactiek van de nationale afdelingen wat betreft het militarisme, de koloniale politiek, de commerciële politiek, de 1 mei-vieringen, en bovendien beslist ze over de te volgen tactiek in oorlogstijd. De plicht om de beslissingen van de Internationale toe te passen komt vóór alle andere plichten van de organisatie. De nationale afdelingen die haar beslissingen overtreden, sluiten zichzelf uit de Internationale uit.” En verder: “Het vaderland van de proletariërs, waarvan de verdediging alles overheerst, is de Socialistische Internationale.” (Rosa Luxemburg, La crise de la Social-démocratie, Editions de la Taupe, Bruxelles, 1970, p. 224-225).
[3] Zo had Kautsky correct voorzien dat de Russische Revolutie van 1905 een revolutionaire cyclus zou openen in de landen van het Oosten.
[4]De socialistische revolutie voltooien binnen de nationale grenzen is onmogelijk. Eén van de fundamentele redenen voor de crisis van de burgerlijke maatschappij, is het feit dat de productiekrachten die ze geschapen heeft niet meer kunnen verzoend worden met het kader van de nationale staat. (...) De socialistische revolutie begint op het nationale vlak, ontwikkelt zich op het internationale vlak en wordt voltooid op wereldschaal. Zo wordt de socialistische revolutie een permanente revolutie in een nieuwe en bredere zin van het woord: ze wordt slechts definitief verwezenlijkt met de uiteindelijke overwinning van de nieuwe maatschappij over geheel onze planeet. (...) In de mate waarin het kapitalisme een wereldmarkt, een arbeidsverdeling en productiekrachten op wereldvlak tot stand heeft gebracht, heeft het de wereldeconomie in haar geheel voorbereid op de socialistische omvorming.” (Trotsky, The Permanent Revolution, New Park Publications, 1962, p. 155.)
[5] Tot in het begin van 1924, d.w.z. tot de eerste uitgave van Lenin en het leninisme, schreef Stalin zelf: “Om de burgerij omver te werpen, volstaan de inspanningen van één land, de geschiedenis van onze evolutie getuigt daarvan. Voor de definitieve overwinning van het socialisme, voor de organisatie van de socialistische productie, volstaan de inspanningen van één land, vooral van een landbouwersland zoals Rusland, niet meer; daartoe heeft men de inspanningen nodig van de proletariërs van verschillende ontwikkelde landen. (...) Dat zijn, in het algemeen, de karakteristieke trekken van de leninistische theorie van de proletarische revolutie.” In de latere uitgaven van Vraagstukken van het leninisme werd deze passus gewijzigd.
[6] De uitdrukking wordt door Trotski gebruikt in The Permanent Revolution {op. cit.,p. 156).
[7] Het aan de macht komen van Hitler en de onvermijdelijkheid van een oorlog tussen Nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie speelden terzake een beslissende rol bij talrijke kaders van de KP in de dertiger jaren.
[8] Léon Trotski, L’Internationale communiste après Lénine, PUF, Paris, 1969. p. 167-169.
[9] De maoïsten, die de politiek van vreedzame coëxistentie terug laten gaan tot Kroestjev, doen dit uit onwetendheid of uit kwade trouw. Moet men hen het beroemde interview van Stalin, in 1934 toegestaan aan de Amerikaanse journalist Howard, herinneren, waarin de “vader der volkeren” de idee dat de Sovjet-Unie de zaak van de wereldrevolutie tracht te dienen, als een “tragikomisch misverstand” afdeed?
[10] Cfr.”Over de nieuwe democratie“: “De republiek van nieuwe democratie zal verschillend zijn van de oude Europees-Amerikaanse vorm van kapitalistische republiek onder de dictatuur van de burgerij. (...) Zij zal eveneens verschillen van de socialistische republiek van het sovjettype onder de dictatuur van het proletariaat. (...) Voor een bepaalde historische periode (!) is deze vorm niet van toepassing op de revoluties in de koloniale en semi-koloniale landen. Tijdens die periode, zullen de revoluties van alle (!) koloniale en semi-koloniale landen een derde staatsvorm aannemen, nl. de republiek van de nieuwe democratie (...) een overgangsstaatsvorm (...) onder de gemeenschappelijke (!) dictatuur van verschillende (!) anti-imperialistische klassen.” (Mao Tse-tung, “On New Democracy”, p. 350-351 van de “Selected Works of Mao Tsetung”, Foreign Language Press, Peking, 1965, vol. II, p. 350-351).
[11] Cfr. A. Rossi, Physiologie du PCF., Editions Self, Paris, 1948; « Les Communistes français pendant la ‘drôle de guerre », Editions Albatros, Paris, 1951.
[12] Trotski definieert het VIIe Congres van de Komintern als het congres van zijn liquidatie (artikel van 23 augustus 1935, “Writings of Leon Trotsky, 1935-1936”, Pathfinder Press, New York, 1977, p. 84 en verder). Formeel bleek deze uitdrukking juist te zijn vanaf 1943. Er is nooit een VIIIe Congres geweest. De KI werd officieel ontbonden. Substantieel is de formulering correct gebleken onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog, tijdens de groeiende crisis van het stalinisme.
[13] Deze term is hier niet gebruikt in de zin van een burgerlijke of van een proletarische revolutie, maar in de beschrijvende betekenis van een revolutie waaraan de volksmassa’s in meerderheid actief deelnemen.
[14] De maoïsten gedroegen zich nauwelijks beter. Na gedurende een tiental jaren de Joegoslavische communisten door het slijk te hebben gesleurd als “de ergste revisionisten”, zelfs “fascisten”, “die het kapitalisme hersteld hebben”, stopten ze plots alle openlijke kritiek op de J.K.L. vanaf augustus 1968. De maoïsten hebben ook nooit uitgelegd waarin de productieverhoudingen van Roemenië verschillen van die van Bulgarije of de USSR Enkel omdat Ceaucescu de Chinese KP nooit openlijk heeft aangevallen, blijven ze Roemenië behandelen als “socialistisch”, terwijl de USSR “sociaal-imperialistisch” is, en in Bulgarije het kapitalisme zou zijn hersteld...
[15] Zie over dit bekende “Testament van Yalta” van Togliatti, alsook over wat eraan voorafging, Giorgio Napolitano, “La Politique du Parti Communiste Italien”, Editions Sociales, Paris, 1976.
[16] Overdrijven we? Lees dan het artikel van José Sanroma Aldea, secretaris-generaal van de Spaanse ORT, gepubliceerd in het dagblad El País van 6 augustus 1977, onder de veelbetekenende titel Het eurocommunisme, een vorm van het moderne anticommunisme.
[17] Zie het interessante debat tussen de Italiaanse KP en de “Linkse intellectuelen” waarin het eerste gestelde probleem is dat haar taak erin bestaat de “democratische staat” te redden en te verdedigen (“Le Monde diplomatique” van augustus 1977 geeft een verslag van dit debat).
[18] L’Internationalisme communiste après Lénine, op. cit., p. 166.
[19] Cfr. de goedkeuring door de Italiaanse KP van de maatregelen om de “openbare orde te versterken”, die door de regering van Andreotti in de zomer van 1977 waren voorgesteld.
[20] Zie hoofdstuk 9 van dit boek : “De strategie van het eurocommunisme”.
[21] Er zijn natuurlijke reactionaire arbeidersstrijden, bv. stakingen tegen de tewerkstelling van arbeiders van een ander ras of van een andere nationaliteit. Maar als men even nadenkt, is het duidelijk dat het hier gaat om conflicten tussen arbeiders onderling en niet tussen arbeiders en kapitalisten.
[22] Een recent en buitengewoon treffend voorbeeld: de Japanse KP heeft stelling genomen voor de terugkeer van de Koerilen naar Japan, na hun aanhechting aan de USSR in 1945. De Russische KP beschuldigt haar van chauvinisme, wat juist is. Wat dan echter te zeggen van het chauvinistische standpunt van Stalin, die zich op cynische wijze identificeert met het imperialistische tsarisme, wanneer hij op het einde van de tweede Wereldoorlog schrijft: “De nederlaag van de Russische troepen in 1904 heeft bittere herinneringen nagelaten in de geest van ons volk (!). Ze was als een zwarte vlek voor ons land (!). Ons volk heeft geloofd en gehoopt dat eens de dag zal komen waarop Japan zal verpletterd worden en deze vlek weggeveegd. Wij (!), mensen van de oude generatie, hebben veertig jaar gewacht op deze dag.
[23] De formule is oorspronkelijk van Stalin zelf. Volgens die auteur wordt een communist gedefinieerd als “degene die, zonder uitvluchten, onvoorwaardelijk, openlijk en oprecht” de zaak van de wereldrevolutie gelijkstelt met de belangen en de verdediging van de USSR (Sochinenia, d. X, p. 61 van de uitgave van 1949).