Ernest Mandel
Kritiek op het eurocommunisme

6. De neerslag van de bom Carrillo


Men had het kunnen verwachten: de sovjetbureaucratie kon niet nalaten te antwoorden op de strenge kritiek op de machtsstructuren in de USSR en in de volksdemocratieën die door Santiago Carrillo werd naarvoor gebracht in Eurocommunisme en staat. Niet zozeer het antwoord verrast, dan wel de heftigheid ervan. Dit antwoord is gepubliceerd in het nummer 26 (jaargang 1977) van het weekblad “Nieuwe Tijden”, dat in juli 1977 te Moskou verscheen.

Het artikel, getiteld “Tegen de belangen van de vrede en van het socialisme in Europa”, beschuldigt Carrillo ervan de “splitsingsstrategie van het imperialisme en de internationale sociaaldemocratie, die de communistische partijen van de Europese kapitalistische landen tegenover de communistische partijen van de socialistische landen stelt” te helpen; het “ware socialisme te kleineren, d.w.z. de landen die reeds een nieuwe maatschappij hebben tot stand gebracht, en in de eerste plaats de Sovjet-Unie”; afstand te doen van het “proletarisch internationalisme, en in de eerste plaats van de vriendschap en de solidariteit met de Sovjet-Unie en andere landen van het socialisme”. De aanklacht culmineert in de volgende beschuldiging:

Het lijdt geen twijfel dat de interpretatie van het ‘eurocommunisme’, geleverd door Santiago Carrillo uitsluitend beantwoordt aan de belangen van het imperialisme, van de krachten van agressie en reactie. De verwezenlijking ervan zou ernstige gevolgen met zich meebrengen en de communisten van de kapitalistische landen, die van Spanje zelf inbegrepen, zouden de eersten zijn die eronder te lijden hebben. Tenslotte zou de praktische uitvoering ervan leiden tot de splitsing van de internationale communistische beweging, d.w.z. het doel waarnaar de reactionaire imperialistische krachten sedert tientallen jaren streven.”(p. 11).

Duidelijke laster

Laten wij ons niet te lang bezighouden met de “ideologische” inhoud van het antwoord van het Kremlin. Men kan respect hebben voor zijn militaire en politiemacht (die hebben ontegensprekelijk een reëel gewicht). Maar de “macht” van haar ideeën is nul. In feite hebben bijna vijftig jaar systematische verstikking van elk echt publiek politiek en ideologisch debat in de USSR geleid tot een zodanige armoede van ideeën, ook onder de leiders van de bureaucratie en onder haar voornaamste woordvoerders, dat ze bijna medelijden verwekt.

Het “ideologische” antwoord van Nieuwe Tijden aan Santiago Carrillo is dan ook een mengsel van uitgesproken vervalsingen en laster en van onzinnigheden die geen enkele schijn van antwoord bieden op de argumentatie van de secretaris-generaal van de Spaanse KP. Zo wordt Carrillo ervan beschuldigd een “geïsoleerde groepering van West-Europese landen te willen vormen als ‘macht’ die zich in de eerste plaats opstelt tegen de socialistische staten”. Nieuwe Tijden staaft deze beschuldiging niet met het minste bewijs. Bij deze vervalsing voegt zich laster:

Terloops zij gezegd dat, heel kort geleden nog, S. Carrillo de idee van een toetreding van Spanje tot de NAVO goedkeurde. Tot de NAVO, d.w.z. dat agressieblok waarvan het essentiële doel erin bestaat de oorlog tegen de Sovjet-Unie en de socialistische landen voor te bereiden.”

In dat boek is dit meer dan eigenaardige standpunt niet herhaald. Wat gezegd wordt is ruim voldoende (!). Want er vloeit duidelijk uit voort dat de hoofdidee (?) van de schrijver de ‘unie’ van West-Europa is op basis van een antisovjetplatform. Het is niet verwonderlijk dat dit soort projecten van S. Carrillo hem de goedkeuring van de burgerlijke ideologen oplevert.

De idee van een oprichting van een ‘Verenigd Europa’, van een Europa dat ‘onafhankelijk van de USSR en van de USA’is, vertoont nog een ander aspect, namelijk, de idee van de splitsing van de democratische krachten en van de communistische beweging van het continent in twee delen. (...)

Zeker, niet enkel het recht, maar ook de plicht van de communistische partijen van West-Europa om hun acties te coördineren, vloeien alleen al voort uit het feit dat het West-Europese kapitaal sedert lange tijd in gemeenschappelijk front tegen de arbeidersbeweging ageert. Maar men ziet niet in waarom het, in naam van die coördinatie, nodig is afstand te doen van de samenwerking met de communistische partijen van de socialistische landen en, wat meer is, ‘de principes van het internationalisme te herzien’” (p. 11).

Als men de tweede paragraaf aandachtig leest, springt de laster duidelijk in het oog: Carrillo verdedigt de idee van een toetreding van Spanje tot de NAVO niet. Integendeel, hij verdedigt impliciet de idee van een uittreden van Frankrijk en Italië uit de NAVO. Zou een dergelijk uittreden het imperialisme verzwakken of versterken? Nieuwe Tijden beantwoordt die vraag niet.

De kwade trouw van de woordvoerders van het Kremlin springt duidelijk in het oog als men weet dat de leiders van de Italiaanse KP openlijk het behoud van hun land in de NAVO voorstaan (standpunt dat de leiders van de PCF, en van de PCE — nog? — niet verdedigen). Moskou valt evenwel niet de verdedigers van de NAVO aan, maar degene die — voor hoelang nog, dat is een andere vraag — een “neutraal” West-Europa voorstaat tussen de USSR en de USA. Zou men daaruit dus moeten besluiten dat de sovjetbureaucratie de NAVO verkiest boven een “neutralistisch” Europa, de aanwezigheid van een Amerikaanse imperialistische gendarm op het Europese continent verkiest boven zijn vertrek?

De vervalsing gaat echter nog verder. Carrillo verdedigt geenszins de idee van een “derde kracht” als sociaal systeem dat noch kapitalistisch noch socialistisch is. Hij stelt, precies zoals alle andere communistische partijen van kapitalistisch Europa, degene die strikt ondergeschikt blijven aan Moskou zoals die van West-Duitsland, Oostenrijk, Denemarken of Luxemburg inbegrepen, de idee voor van een etappe van “vooruitgeschreden democratie”, van “antimonopolistische alliantie”, als overgangsetappe naar het socialisme. Wij zijn het helemaal niet eens met die strategie. Een goed deel van dit boek is gewijd aan de weerlegging van die idee. Het is echter duidelijk dat men niet tegelijkertijd — zoals het Kremlin veinst te geloven — enerzijds de “democratische weg naar het socialisme” kan voorstaan, d.w.z. allianties met de sociaaldemocratie en met burgerlijke zogenaamd linkse partijen, het respect voor het electoraal proces, het behoud van de parlementaire instellingen, en anderzijds de weigering van een groepering van de West-Europese landen die een integratie in de COMECON en in het Warschaupact uitsluit. Want de feiten zijn daar. Niet alleen de immense meerderheid van het proletariaat en van de werkende massa’s van West-Europa verwerpt zulk een integratie, in het licht van wat ze weet van de politieke en economische realiteit van die landen, maar zelfs de meerderheid van de arbeiders en van de communistische militanten verwerpen ze nu.

De werkelijke keuze is dan ook de keuze tussen het kapitalistische en imperialistische status quo van West-Europa en het voorstel van een nieuwe originele weg naar het socialisme, die eigen is aan de traditie, de gevoeligheid en de mogelijke politieke opties van het proletariaat en de werkende massa’s van die landen. De enige conclusie die men kan trekken uit de onhandige aanval van Nieuwe Tijden, is dat het Kremlin in het uiterste geval een defensieve coördinatie van de Westerse arbeidersbeweging tegen de “internationale monopolies” aanvaardt, maar in het kader van het behoud van de kapitalistische productiewijze. Het aanvaardt echter niet een coördinatie van de inspanningen van de West-Europese arbeiders om zich van het kapitalistische stelsel te bevrijden met hun eigen middelen en via een weg die effectief naar dat doel zal leiden. Met andere woorden, het verkiest een kapitalistisch West-Europa, het verkiest het kapitalistische status quo, boven een West-Europa dat het socialisme zou opbouwen volgens een origineel model, diametraal tegengesteld aan het gebureaucratiseerde model dat in de USSR van kracht is. We wisten het al. We bedanken de pennelikkers van het Kremlin ervoor dat ze het eens te meer bevestigd hebben.

De weigering van elke integratie in de COMECON en in het Warschaupact vanwege de immense meerderheid van het West-Europese proletariaat is het product van de misdaden van Statin en van de sovjetbureaucratie, van het diskrediet waarin ze het “socialisme” op de wijze van Moskou gebracht hebben. Dat diskrediet is nu een objectief feit in de klassenstrijd in Europa en in de wereld.

We zijn ervan overtuigd dat de overwinning van de socialistische revolutie in verschillende sleutellanden van het kapitalistische Europa de situatie volledig zou wijzigen. Ze zou het ware, stralende en aantrekkelijke gezicht van het socialisme stellen tegenover het afschuwelijke masker dat de geprivilegieerde en onderdrukkende bureaucratie van de USSR er sedert tientallen jaren heeft opgekleefd. Een immense hoop zou weer ontstaan, zowel in het Oosten als in het Westen, zowel in de USSR en in de volksdemocratieën als in de Verenigde Staten.

Een West-Europa waar de macht van de arbeiders en de gesocialiseerde en zelfbeheerde economie op een geplande wijze heersen, in het volledige genot van het politieke pluralisme en van de individuele vrijheden, zou er geen enkel belang bij hebben zich af te snijden van de arbeiders van Oost-Europa en de USSR Het zou hen ongetwijfeld een alliantie voorstellen maar op een totaal nieuwe basis. Het zou tot het politiek offensief overgaan om de arbeiders van de USSR uit te nodigen zijn voorbeeld te volgen. Het perspectief van Verenigde Socialistische Staten van Europa, gebaseerd op een werkelijke macht van de arbeidersraden — sovjets — van de Atlantische Oceaan tot aan de Oeral en, verder nog, van alle landen die het kapitalisme reeds hebben afgeschaft, zal op zijn beurt door de werkende massa’s van die landen begrepen worden als een perspectief om zich te bevrijden van de bureaucratische dictatuur, bij hen ook dezelfde directe macht van de arbeiders in te stellen, hetzelfde stelsel van de “geassocieerde producenten” dat wij in West-Europa zullen hebben ingesteld. Men begrijpt dat dat perspectief de bureaucratie, voor wie het het einde van haar macht en van haar privileges zou betekenen, niet verheugt. Reden te meer om het status quo, de aanwezigheid van het Amerikaanse imperialisme in Europa, en het overleven van de West-Europese imperialismen zelf te verkiezen.

Een antwoord van een zeldzame onzinnigheid

De grote zorg van het Kremlin is dus niet de eurocommunistische strategie, het is de “kleinering” van het bestaande machtssysteem in de USSR en in de volksdemocratieën door het boek van Santiago Carrillo. Welnu, tegenover de stevige argumentatie van Santiago Carrillo, die steunt op een groot aantal empirische gegevens en pertinente theoretische analysen zelfs indien ze ontoereikend zijn en ten dele incoherent stelt Nieuwe Tijden slechts onzinnigheden die geen mens zullen overtuigen. Men oordele er zelf over op grond van de volgende uittreksels:

Zoals Carrillo beweert, heeft de Oktoberrevolutie een soort staat voortgebracht die, ‘zonder burgerlijk te zijn, evenmin kan beschouwd worden als een staat van arbeidersdemocratie waar het georganiseerde proletariaat de dominerende klasse is’.

Dat wordt gezegd van het land waar de arbeidersklasse de drijfkracht van de maatschappij vormt, waar zij, samen met de boeren en de intelligentsia, de volledige macht in handen heeft (sic). Van het land waar de machtsuitoefening voor meer dan de helft in handen is van personen die tot de arbeidersklasse behoren.”(p. 12).

De sofismen zijn plat, dat is het minste wat men kan zeggen. Hoeveel arbeiders die in de productie als arbeiders actief blijven zijn er vandaag binnen de ministerraad van de USSR of binnen het centraal comité van de KP van de USSR? Herinneren we ons toch de aanbevelingen van het Testament van Lenin een verschil te maken tussen arbeiders die praktisch betrokken blijven in de productie en leden van het sovjetapparaat van arbeidersoorsprong die Lenin reeds in 1922 als zodanig gebureaucratiseerd beschouwde dat ze op geen enkele manier het bureaucratiseringsproces van de macht en van de partij konden afremmen. We zijn nu vijfenvijftig jaar later. Elkeen zal zijn conclusies wel getrokken hebben.

Waar heeft de Russische arbeidersklasse dan de “volledige macht” in handen? Op het niveau van de bedrijven? Ligt de “volledige macht” daar niet bij de directeur? Zijn er arbeidersraden, democratisch in de ondernemingen verkozen sovjets die deze ondernemingen leiden? Wordt het plan, op het niveau van de nationale economie in haar geheel, onderworpen aan een controle en vetorecht van een pansovjetcongres? Is op het politieke niveau, de politieke macht in handen van arbeidersraden van een congres van de sovjets verkozen zoals het eerste, tweede, derde, vierde, vijfde congres, met vrijheid voor alle sovjetpartijen, met vrije debatten, met verschillende platformen aangaande binnenlandse, economische en internationale politiek, waartussen de arbeiders vrij mogen kiezen? Niemand gelooft echt dat dat de huidige toestand is van de macht in de USSR.

Kortgeleden hebben we de aanvaarding van een nieuwe sovjetgrondwet meegemaakt, die, tussen haakjes, geenszins verkondigt dat het proletariaat “de volledige politieke macht in handen heeft”, dat de sovjetstaat “de arbeidersklasse als dominerende klasse” is. Ter gelegenheid van de plechtige aanvaarding van deze grondwet door de vergadering van de opperste sovjet van 4 oktober 1977, heeft Leonid Breznjev aangekondigd dat de “grondwettelijke commissie” die hij voorzat ongeveer 350.000 voorstellen tot amendementen op het ontwerp van grondwet had gekregen. Er werden er 111 aangenomen.[1] De andere overlappen elkaar, of werden verworpen... door de grondwettelijke commissie die samengesteld was uit enkele personen.

Waarom heeft de arbeidersklasse “die de volledige macht in handen heeft” in de USSR zelfs niet het recht kennis te nemen van die tienduizenden verworpen amendementen? Waarom werden ze niet gepubliceerd? Waarom worden ze niet onderworpen aan publieke en tegensprekelijke debatten? Waarom hebben de arbeiders het recht niet gehad zich door stemming uit te spreken voor of tegen een zeker aantal ervan? Eigenaardige “politieke soevereiniteit” die zelfs niet het recht om democratisch te beslissen over de tekst van de grondwet inhoudt!

In dezelfde toespraak heeft Breznjev het feit onderstreept dat “bijna 140 miljoen mensen, of vier vijfden van de volwassen bevolking van het land” hadden deelgenomen aan de “nationale discussie” rond de grondwet. Zulk een debat, beweerde Breznjev, bewijst dat “de macht van de sovjets het probleem van het wantrouwen van de massa’s tegenover al wat van de staat komt heeft opgelost.”[2]

Hijzelf en andere woordvoerders van de leiding van de KPSU en van de regering hebben “de cohesie zonder gelijke” van het sovjetblok onderstreept, dat geen antagonistische klassen meer kent noch diepe sociale contradicties.

Maar tegelijkertijd blijven de sovjetleiders beweren dat een “handvol dissidenten”, allen trouwens min of meer “betaald door de buitenlandse vijand”, een reële bedreiging uitmaken voor de sovjetmaatschappij. Hen het vrije spreekrecht en de vrije toegang tot de pers toestaan dreigt de “contrarevolutionaire subversie uit te breiden”. Men ziet hoe belachelijk en tegenstrijdig deze thesissen zijn. Toen het proletariaat nog een minderheid was in de USSR, kon de macht van de sovjets — zelfs in volle burgeroorlog! — zich de luxe permitteren van publieke en hartstochtelijke politieke debatten, van een oppositiepers (die in de USSR bestond tot in 1921), van politieke debatten binnen de regeringspartij (publieke debatten inbegrepen tot in 1926 op zijn minst).

Kapitalistische landen die verscheurt zijn tussen antagonistische klassen, en waarvan de macht slechts berust op een sociaal geprivilegieerde en uitbuitende minderheid, hebben zich de luxe gepermitteerd vrij te laten schrijven en spreken over zulke onverzoenlijke en subversieve tegenstanders van hun sociale orde als Marx, Engels, Lenin, Rosa Luxemburg, Trotski. De Sovjet-Unie echter, waar het proletariaat vandaag de immense meerderheid van de actieve bevolking uitmaakt, die de “sociaal meest homogene en meest verenigde maatschappij” zou zijn die men kent, waar “tachtig procent van de volwassen bevolking actief deelneemt aan het politieke leven om de staat te steunen”, zulk een ultrastabiele maatschappij beeft van angst voor de vrijheid van meningsuiting van een “handvol renegaten”! Wie kan zulk een fabeltje zomaar aannemen?

Is het niet evident dat indien er in de USSR in de praktijk geen persvrijheid is, de mogelijkheid er niet bestaat voor elke groep burgers vrij toegang te hebben tot de communicatiemiddelen, meningen en politieke oriëntaties uit te spreken die verschillen van die van de regering, dat niet is in functie van de “bedreiging” die een “handvol renegaten en spionnen” vormen (bedreiging die bijna nul zou zijn in een echte socialistische maatschappij), maar van de reële bedreiging voor het machtsmonopolie van de bureaucratie die een dergelijke vrije toegang vanwege de arbeiders zou vertegenwoordigen?

Breznjev heeft tussendoor onthuld dat, onder de verworpen amendementen, er één was met betrekking tot de egalisatie van de lonen. Wij dagen de bureaucratie uit. In alle imperialistische landen heeft een publiek debat plaats — vooral in de syndicale organisaties, maar ook in de dagelijkse pers — over de loonverschillen. Wanneer krijgen we zulk een debat in de sovjetpers? Aan wie zou men willen doen geloven dat iedereen in de USSR de enorme ongelijkheid als gegrond aanvaardt die bestaat tussen de geldelijke bezoldigingen en tussen de “voordelen in natura” waarvan de geprivilegieerden genieten maar de massa niet. Durven Breznjev en co in dit verband de arbeiders het woord geven? Durven zij de arbeiders, bij referendum, voor of tegen een vermindering met de helft, of met een derde van de huidige loonverschillen laten stemmen, de lonen van het leidende staatspersoneel, van de partij en van het leger inbegrepen? Als ze het niet durven, bewijst dat dan niet beter dan duizend bladzijden tekst dat Carrillo gelijk heeft als hij onderstreept dat de arbeidersklasse in de USSR de politieke macht niet uitoefent?

De reacties op het antwoord

Welke doeleinden heeft het Kremlin nagestreefd met die publieke excommunicatie van Santiago Carrillo? Om een einde te stellen aan de escalatie van kritiek op de machtsstructuren in de USSR door de eurocommunisten heeft de bureaucratie ogenschijnlijk gepoogd de leiding van de PCE te verdelen door de nostalgiekers van het stalinisme, in de eerste plaats, Dolores Ibarruri, tegenover Santiago Carrillo te plaatsen[3] en de eurocommunistische partijen onderling te verdelen, waarbij ze hoopt dat de PCI en vooral de PCF Carrillo zouden aanzetten tot gematigdheid en zich min of meer van hem zouden distantiëren.

Het doel werd niet bereikt. De berekening was onhandig. De sovjetbureaucratieën hebben de interne logica onderschat van de evolutie van de eurocommunisten die, om evidente politieke redenen, een reeks onomkeerbare elementen omvat. Buiten het feit dat de leidingen van de PCI en van de PCF, niet de minste lust hebben om nogmaals een goedkeuring te geven aan de een of andere excommunicatie, kunnen ze zich politiek, in het kader van hun lopende projecten niet permitteren de indruk te wekken toe te geven aan de druk van het Kremlin.[4]

De reactie, niet enkel te Madrid maar ook te Parijs en Rome was dus erg droog. De PCI en de PCF, zijn grotendeels solidair, niet met Nieuwe Tijden, maar met Santiago Carrillo. En de leiding van de PCE is, de Pasionaria inklusief, solidair met haar secretaris-generaal. Nieuwe mislukking dus voor het Kremlin dat er, deze keer, voor de eerste maal, niet in slaagt, niet de leiding van een KP die de staatsmacht uitoefent (zoals voor de Joegoslavische en de Chinese KP’s), maar de leiding van een KP die in een kapitalistisch land werkt, in de pas te doen lopen.

Maar de boomerang heeft zelfs nog erger toegeslagen. Zelfs onder de KP’s die aan de macht zijn, in de volksdemocratieën, heeft de aanval op S. Carrillo niet de unanimiteit die men zou verwacht hebben, veroorzaakt. Van de Oost-Duitse en Bulgaarse “onvoorwaardelijken” tot de ronduit afzwerende Roemenen, waren er gedifferentieerde reacties in bijna elke partij, verschillende opeenvolgende reacties van dezelfde partij inbegrepen, zoals dat het geval was bij de Hongaarse partij.[5]

Het Kremlin werd dus gedwongen een stap terug te zetten wanneer het in het nr. 28 van Nieuwe Tijden een rechtzetting publiceerde, die de aanval een beetje aanpaste. Zeker, de aanval tegen Santiago Carrillo blijft hard, zoals blijkt uit de volgende passage:

Gedurende vele jaren heeft niemand in de USSR Santiago Carrillo openlijk bekritiseerd, hoewel hij antisovjetgeschriften publiceerde. De Russen hielden er rekening mee dat het franquistische stelsel nog bestond in Spanje, dat er zich een interne strijd afspeelde voor de liquidatie van de overblijfselen van het franquisme. Het is slechts nu, nu de PCE gelegaliseerd is en militeert bij klaarlichte dag, nu parlementaire verkiezingen hebben plaatsgehad in het land en S. Carrillo een boek heeft gepubliceerd van een nog vijandigere gesteldheid, dat Nieuwe Tijden een kritiek op Carrillo’s beweringen heeft gemaakt.

(...) Reeds jaren lang voert Santiago Carrillo een brutale en onverholen campagne tegen de Sovjet-Unie en de KPSU, zonder er ook maar rekening mee te houden dat de Sovjet-Unie gedurende al die jaren een intense strijd tegen het imperialisme, voor de verdediging van de vrede in de hele wereld voortgezet heeft. (...) Sinds drie of vier jaar neemt S. Carrillo praktisch nooit het woord zonder de Sovjet-Unie, de KPSU, de communisten (?) en de Russen in het algemeen (?) van alle zonden te beschuldigen. De laatste tijd (zijn interview met Der Spiegel) komt hij ertoe op te roepen om te strijden tegen de bestaande orde van zaken in ons land.” (p. 1617; wij onderlijnen).

De stap terug bestaat erin de kritiek op de “opvattingen en opinies over buitenlandse politiek”, die in Carrillo’s boek vervat zijn, duidelijker te scheiden van de strategische en tactische oriëntatie van de PCE, d.w.z. van de eurocommunisten. Om bij deze gelegenheid een gezamenlijke aanval van de PCI, PCF, en PCE te vermijden, is Nieuwe Tijden verplicht te preciseren: er was in het artikel dat in nr. 26 verschenen was geen enkele kritiek op de strategie en de tactiek van de PCE “Het onderstreept eens te meer dat de strategie en de tactiek van de zusterpartijen onder de interne bevoegdheid vallen van die partijen, die die volledige onafhankelijkheid bepalen.” M.a.w.: we kunnen alle “rechtse excessen” van het eurocommunisme best verteren en aanvaarden, maar wat we niet kunnen toestaan zijn publieke kritieken op het politiek regime in de USSR en in de volksdemocratieën, tot zelfs “oproepen om de bestaande orde van zaken te bestrijden”, d.w.z. oproepen tot politieke revolutie.

We zeggen: oproepen tot politieke revolutie. Want Carrillo ervan beschuldigen, zoals sommigen dat doen, “de sociaal-economische orde in de USSR te willen bestrijden”, d.w.z. de woordvoerder te zijn van een fractie van de bureaucratie die het herstel van het kapitalisme gunstig gezind is, of zelfs een woordvoerder van het imperialisme te zijn, vloeit voort uit een frivole onverantwoordelijkheid met zware gevolgen.

Ze is lasterlijk en ontdaan van elk tastbaar bewijs, en leidt onvermijdelijk, voor al wie de sociaal-economische basis die uit de Oktoberrevolutie voortkomt wenst te bewaren, tot het besluit dat men kritische steun moet geven... aan Brezjnev tegen Carrillo. Maar waarom dan ook niet aan Breznjev tegen Dubcek en co, die niet minder “liberaal” dan Carrillo waren op politiek gebied, en die overigens de eurocommunistische oriëntatie met alle krachten ondersteunen? Moet men dan de militaire interventie in de Tsjechoslovaakse Socialistische Republiek achteraf verrechtvaardigen? Men ziet welke doos van Pandora men opent wanneer men zich op die weg begeeft, een doodlopend straatje voor elke antibureaucratische en antistalinistische revolutionaire proletarische stroming.

Wat de neerslag van de bom Carrillo met glans heeft bevestigd. is dat het conflict tussen het Kremlin en de eurocommunistische leidingen niet de toegevingen van die leidingen aan hun eigen burgerij betreft op economisch of ideologisch vlak, op het gebied van de binnenlandse politiek. Het betreft evenmin de min of meer verzoenende houding tegenover de NAVO. Het betreft uitsluitend de geleidelijk aan bredere openbare kritieken vanwege eurocommunistische theoretici en leiders betreffende de bureaucratische dictatuur in de USSR en de aantasting van de democratische vrijheden van de brede massa’s, die er de regel zijn. Die kritieken ergeren het Kremlin, maken het zenuwachtig, brengen het tot wanhoop, omdat ze contestaire stromingen stimuleren, niet enkel binnen de maatschappij maar ook binnen de communistische partijen van de USSR en de volksdemocratieën.

Maar het Kremlin beschikt over geen enkel efficiënt middel om die kritieken te verstikken. Het heeft geen andere toevlucht dan een politiek van verbale antwoorden en geheime druk, wat leidt tot een modus vivendi die voortdurend in vraag gesteld, maar voortdurend hersteld wordt. Want een open breuk zou voor het Kremlin nog rampzaliger gevolgen meebrengen dan de speldeprikken die het nu van de “zusterpartijen” moet ondergaan.[6]

Een beperkt maar betekenisvol incident heeft de dynamiek daarvan zopas nogmaals onderstreept. Op de Internationale Boekenbeurs van de herfst van 1977 te Moskou, werden de buitenlandse uitgevers gecensureerd en verplicht boeken van hun stands weg te nemen die beschouwd werden als “pornografisch” of “de oorlog en het racisme verheerlijkend”. Onder de boeken die van de stand van de Italiaanse uitgever Einaudi werden weggehaald, bevond zich “Literatuur en Revolutie” van Trotski, een typisch voorbeeld van “pornografie en verheerlijking van racisme en oorlog”. Bovendien werden de werken van de dissidente Russische schrijvers Solsjenitsin en Boulgakov eveneens weggenomen.

Toen de directeur van de reeks, die bij Einaudi uitgegeven wordt, zich van geen kwaad bewust, een inreisvisum vroeg voor de USSR werd dit visum hem geweigerd, natuurlijk een logische toepassing van de akkoorden van Helsinki. Maar nu is die reeksdirecteur toevallig professor Strada en lid van de PCI sedert tweeëndertig jaar! Unità, orgaan van de PCI heeft droogjes gereageerd in een artikel getiteld: “Een gebaar dat verbijstert“:

Wij hebben, als krant en als partij, onze diepe afkeuring uitgedrukt voor de weigering van een visum aan de kameraad Strada. Na het nieuws van de inbeslagname (van de boeken), kunnen we ons negatief oordeel tegenover gebaren die de democratische principes duidelijk tegenspreken enkel herbevestigen.”

Uiteindelijk heeft professor Strada toch zijn visum gecregen. Maar aan de speciale verslaggever van L’Humanité op het proces van vier Tsjechoslovaakse opposanten, op 17 oktober 1977, werd op zijn beurt een visum geweigerd, wat een hevig protest heeft veroorzaakt van het dagblad van de PCF.

De editorialist van L’Humanité, René Andrieu, bekritiseert in het nummer van 19 oktober 1977 de uitspraak van dat proces in ondubbelzinnige bewoordingen:

“Hoewel de procureur deze keer niet verwezen heeft naar het Handvest, is het duidelijk dat de vier intellectuelen die voor de rechtbank van Praag waren gedaagd, gestraft werden omdat ze opinies hadden uitgesproken die niet conform zijn aan de politiek van de huidige leiders van Tsjechoslovakije.

Als men tegen ons opwerpt dat ze de wet hebben geschonden door de verspreiding in Praag van trakten die subversief worden geoordeeld, dan zullen wij zeggen dat het echt dringend nodig is de wet te veranderen.

In ieder geval, dat men maar niet op ons rekent om, al was het maar door ons stilzwijgen, te dekken wat ons duidelijk voorkomt als een negeren van alle rechtvaardigheid.”

Men weet dat de Pravda de toespraak van de afgevaardigde van de CGT op het laatste congres van de syndicaten. heeft gecensureerd, omdat hij verklaard had dat het socialisme niet te scheiden is van vrijheid.

Die dualiteit zal verder spelen. Ze moet het herontstaan van een communistische oppositie in de USSR en in de volksdemocratieën bevorderen. Ze bevordert objectief het proces in de richting van de antibureaucratische politieke revolutie in die landen, revolutie die hun sociaal-economische, nietkapitalistische bases zal consolideren.

_______________
[1] Cfr. Le Monde, 5 oktober 1977.
[2] Ibid.
[3] Men mag niet vergeten dat het Kremlin, enkele jaren geleden, reeds gepoogd had een anti-Carrillo dissidentie te veroorzaken binnen de PCE, rond de gewezen generaal Lister. Die dissidente PCE heeft nooit de afmetingen van een onbetekenende groupuscule overschreden.
[4] Nieuwe Tijden heeft het lef gehad in zijn nummer 28 (juli 1977) te schrijven: “Trouw aan de principes en de politiek van haar XXe-XXVe congressen, heeft de KPSU nooit (!) een enkele campagne gevoerd, en voert ze ook nu niet, tegen zusterpartijen, ‘excommuniceert’ niemand uit de communistische beweging en zou zich zulk doel niet kunnen stellen, aangezien het tegengesteld is aan haar principes.” Wat een lef! Heeft de KPSU nooit een zusterpartij geëxcommuniceerd? En de excommunicatie van de Joegoslavische KP in 1948 dan? Maar zou zij tenminste nooit een zusterpartij hebben geëkscommuniceerd sinds het XXe Congres? En de excommunicatie van de Chinese KP dan?
[5] Over de reacties van de verschillende Oost-Europese KP’s en het artikel van Nieuwe Tijden, zie Guy Desolre, Inprecor, nr. 12, nieuwe reeks, 15 september 1977.
[6] Zie in verband hiermee het artikel van Ch.A. Udry en van Ch. Michaloux, De eurocommunisten en het Kremlin tegenover Nieuwe Tijden, Inprecor, nieuwe reeks, nr.11, 21 juli 1977.