Mao Zedong

Toespraken op het Congres van Jenan over literatuur en kunst


Geschreven: mei 1942
Bron: Uitgave Stichting Onderzoek en Studie (geen verdere gegevens)
Vertaling: onbekend
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, maart 2008


Zie ook:
Literatuur en revolutie en
Revolutionaire kunst en socialistische kunst (Trotski)
Kunst en maatschappelijk leven (Plechanov)

Inleiding

2 mei 1942

Kameraden: U bent uitgenodigd voor dit congres om ideeën uit te wisselen en om de relatie tussen werk op literair en artistiek gebied en het revolutionaire werk in het algemeen te onderzoeken. Wij zouden willen bereiken dat de revolutionaire literatuur en kunst zich op de juiste manier ontwikkelen en beter hulp verlenen aan het andere revolutionaire werk, door de vernietiging van onze nationale vijand en de voltooiing van de opdracht tot nationale bevrijding te vergemakkelijken. Onze strijd voor de bevrijding van het Chinese volk kent verschillende fronten, onder meer de fronten van de pen en van het geweer, de culturele en de militaire fronten. Om de vijand te verslaan moeten we allereerst steunen op het leger dat de geweren heeft. Maar dit leger alleen is niet genoeg; we hebben ook een cultureel leger nodig, dat absoluut onmisbaar is bij het sluiten van onze eigen rijen en bij het verslaan van de vijand.

Sinds het begin van de beweging van de 4e mei heeft zo’n cultureel leger vorm aangenomen in China en heeft het de Chinese revolutie geholpen, door meer en meer het rijk van China’s feodale cultuur en van de cultuur der compradoren [die] de imperialistische agressie dient, terug te dringen en haar invloed te verzwakken. De Chinese reactionairen die de nieuwe cultuur willen tegenwerken kunnen nu alleen nog maar “kwantiteit tegenover kwaliteit stellen”. Met andere woorden, reactionairen hebben geld en hoewel zij niets goeds kunnen produceren, kunnen ze er toch op uit gaan om zoveel mogelijk te produceren.

Literatuur en kunst zijn een belangrijk en succesvol deel geweest van het culturele front sinds het begin van de beweging van de 4e mei. Gedurende de 10 jaar van de burgeroorlog is de beweging van de revolutionaire literatuur en kunst sterk gegroeid. Die beweging en de revolutionaire oorlog bewogen zich beide ongeveer in dezelfde richting maar in hun praktische werk bestond er geen verbinding tussen beide broederlegers doordat de reactionairen hen van elkaar hadden afgesneden.

Het is zeer goed dat sinds het uitbreken van de verzetsoorlog tegen Japan meer en meer revolutionaire schrijvers en kunstenaars naar Jenan en andere anti-Japanse basisgebieden zijn gekomen. Maar uit het feit dat zij naar de basisgebieden zijn gekomen volgt nog niet noodzakelijkerwijs dat zij zich ook al helemaal met de massa’s van het volk hier verbonden hebben. Die twee moeten helemaal met elkaar verbonden zijn als we ons revolutionaire werk verder willen brengen. Het is de bedoeling van deze bijeenkomst, te bewerkstelligen dat literatuur en kunst in de hele revolutionaire machine worden ingepast als een samenstellend onderdeel daarvan, dat zij werken als machtige wapens voor de vereniging en opvoeding van het volk en voor het aanvallen en vernietigen van de vijand en dat zij het volk helpen om de vijand eendrachtig te bestrijden. Wat zijn de problemen die opgelost moeten worden om dit doel te bereiken? Ik denk dat dat de problemen zijn van de positie van de schrijvers en kunstenaars hun houding, hun publiek, hun werk en hun studie. Het probleem van de positie. Ons standpunt is dat van het proletariaat en van de massa’s. Voor leden van de Communistische Partij betekent dit dat zij zich aan het standpunt, de geest en de politiek van de partij houden. Begrijpen sommigen van onze literatoren en kunstenaars dit probleem nog steeds verkeerd of niet duidelijk? Ik denk dat die er nog steeds zijn. Veel van onze kameraden zijn vaak afgeweken van het juiste standpunt.

Het probleem van de houding. Iemands positie brengt concrete houdingen ten opzichte van concrete zaken met zich mee. Moet men, bijvoorbeeld, prijzen of ontmaskeren? Dit is een kwestie van houding. Welke houding is gewenst? Ik zou zeggen: beide. De vraag is: met wie heb je te maken? Er zijn drie soorten mensen, de vijand, onze geallieerden in het eenheidsfront en onze eigen mensen; de laatsten zijn de massa’s en hun voorhoede. Wij moeten verschillende houdingen aannemen ten opzichte van elk van de drie. Met betrekking tot de vijand, dat is het Japanse imperialisme en alle andere vijanden van het volk is het de taak van de revolutionaire schrijvers en kunstenaars om hun dubbelzinnigheid te ontmaskeren en om gelijktijdig de onvermijdelijkheid van hun nederlaag aan te tonen teneinde het anti-Japanse leger en het volk aan te moedigen om sterk en eendrachtig te strijden voor de nederlaag van de vijand. Wat betreft onze verschillende geallieerden in het eenheidsfront moet onze houding zowel bondgenootschappelijk als kritisch zijn en er moeten verschillende soorten bondgenootschappelijkheid en verschillende soorten kritiek zijn. Wij steunen hen in hun verzet tegen Japan en prijzen hen voor al hun resultaten daarbij. Maar als zij niet actief zijn in de verzetsoorlog moeten we hen bekritiseren. Als iemand stelling neemt tegen de Communistische Partij en het volk en meer en meer afglijdt op het pad van de reactie dan zullen wij hem bestrijden. Wat betreft de massa’s van het volk, hun gezwoeg en hun strijd, hun leger en hun partij, die moeten wij zeker prijzen. Het volk heeft ook zijn tekortkomingen. Onder het proletariaat houden velen er nog kleinburgerlijke ideeën op na, terwijl zowel de boeren als de stedelijke kleinburgerij achterlijke ideeën hebben; welke belasting hen hindert in hun strijd. Wij moeten geduldig zijn en veel tijd besteden aan hun opvoeding en hen helpen om deze lasten van zich af te wentelen, om hun eigen tekortkomingen en fouten te bestrijden zodat zij met reuzenschreden voorwaarts kunnen gaan. In de loop van de strijd hebben ze zichzelf hervormd of zij zijn daarmee bezig en onze literatuur en kunst moet dit proces weerspiegelen.

Zolang zij niet volharden in hun dwalingen moeten we niet voortdurend aandacht besteden aan hun negatieve kant en daardoor de vergissing begaan hen belachelijk te maken of, nog erger, vijandig tegenover hen te zijn. Wat wij schrijven moet hen helpen om zich te verenigen, om vooruitgang te maken, om eendrachtig op te rukken, om het achterlijke af te danken en te ontdekken wat revolutionair is en het moet zeker niet het tegenovergestelde doen.

Het probleem van het publiek, dat wil zeggen het publiek waarvoor onze literaire en kunstwerken worden geproduceerd. Dit probleem ligt in het Shensi-Kansu-Ningsia grensgebied anders dan in de Kwomintang gebieden en in Sjanghai voor het uitbreken van de verzetsoorlog lag het nog veel anders. In de Sjanghai periode bestond het publiek voor revolutionaire literaire en kunstwerken voornamelijk uit een deel van de studenten, kantoor- en winkelbedienden. Na het uitbreken van de verzetsoorlog werd het publiek in de Kwomintang gebieden wat groter, maar bestond het nog steeds voornamelijk uit dezelfde soort mensen, doordat de regering daar de arbeiders, boeren en soldaten de toegang tot revolutionaire literatuur en kunst belette. In onze basisgebieden is de situatie totaal anders. Hier bestaat het publiek voor literaire en artistieke werken uit arbeiders, boeren, soldaten en revolutionaire kaderleden. Er zijn ook studenten in de basisgebieden, maar zij verschillen van de studenten van het oude type; zij zijn voormalige dan wel toekomstige kaderleden. Alle soorten kaderleden, strijders in het leger, arbeiders in de fabrieken en boeren in de dorpen willen boeken en kranten lezen zo gauw ze hebben leren lezen en de analfabeten willen toneelstukken en opera’s zien, naar tekeningen en schilderijen kijken, liederen zingen en naar muziek luisteren; zij zijn het publiek voor onze literaire en kunstwerken. Neem bijvoorbeeld de kaderleden. Denk niet dat het er weinigen zijn. Er zijn er veel meer dan het aantal lezers voor welk boek dan ook dat in de Kwomintang gebieden wordt gepubliceerd. Daar beslaat een oplage gewoonlijk hooguit 2000 exemplaren en zelfs drie oplagen lopen slechts op tot 6000 exemplaren; maar wat betreft de kaderleden in de basisgebieden zijn er alleen in Jenan meer dan 10.000 die boeken lezen. Bovendien zijn velen van hen geharde, ervaren revolutionairen, die uit alle delen van het land zijn gekomen en die zullen gaan werken in verschillende plaatsen zodat het uiterst belangrijk is om opvoedend werk onder hen te verrichten. Onze literatoren en kunstenaars moeten in dit opzicht goed werk afleveren. Daar het publiek voor onze literatuur en kunst bestaat uit arbeiders, boeren en soldaten en uit de kaderleden onder hen, rijst het probleem hen te begrijpen en goed te kennen. Heel wat werk moet gedaan worden om hen te leren begrijpen en goed te leren kennen, om al de verschillende soorten mensen en verschijnselen in de Partij- en regeringsorganisaties, in de dorpen en fabrieken en het Achtste Routeleger en het Nieuwe Vierde Leger te begrijpen en goed te kennen. Onze schrijvers en kunstenaars moeten hun literaire en artistieke werk doen, maar hun eerste opdracht is het volk te begrijpen en het goed te kennen. Hoe stonden de zaken in dit opzicht bij onze schrijvers en kunstenaars? Ik zou zeggen dat ze gebrek aan kennis en begrip hadden; zij waren als “een held die geen gelegenheid heeft om zijn dapperheid te tonen.” Wat betekent gebrek aan kennis? De mensen niet goed kennen. De schrijvers en kunstenaars hebben noch een goede kennis van degenen die zij beschrijven noch van hun publiek; misschien kennen ze hem wel bijna helemaal niet. Zij kennen de arbeiders of boeren of soldaten niet goed en kennen de kaderleden ook niet goed hebben noch een goede kennis van degenen die zij beschrijven noch van hun publiek; misschien kennen ze het wel bijna helemaal niet. Zij kennen de arbeiders, boeren en soldaten niet goed en kennen ook de kaderleden niet goed.

Wat betekent gebrek aan begrip? Zij begrijpen de taal niet, dat wil zeggen dat zij niet vertrouwd zijn met de rijke, levendige taal van de massa’s. Daar vele schrijvers en kunstenaars vervreemd zijn van de massa’s en inhoudsloze levens leiden, zijn zij natuurlijk niet vertrouwd met de taal van het volk. In overeenstemming daarmee zijn hun werken niet alleen droog wat de taal betreft maar bevatten zij ook vaak wonderlijke uitdrukkingen van eigen maaksel die ingaan tegen het normale gebruik. Veel kameraden praten graag over “een massastijl”. Maar wat betekent dat werkelijk? Het betekent dat de gedachten en gevoelens van onze schrijvers en kunstenaars verbonden zouden moeten zijn met die van de massa’s van arbeiders, boeren en soldaten. Om deze verbinding tot stand te brengen zouden ze zorgvuldig de taal van de massa’s moeten leren. Hoe kun je praten van literaire en artistieke schepping wanneer je dezelfde taal van de massa’s voor het grootste deel onbegrijpelijk vindt? Met “een held die geen gelegenheid heeft om zijn dapperheid te tonen” bedoel ik dat uw verzameling hoogdravende waarheden door de massa’s niet wordt gewaardeerd. Hoe meer je de houding van een veteraan aanneemt voor de massa’s en de “held” speelt, des te meer je probeert zulke onzin aan de massa’s te verkopen, des te kleiner is de kans dat zij het zullen accepteren. Als je wilt dat de massa’s je begrijpen, als je één met de massa’s wilt zijn, dan moet je je er op voorbereiden een lange en zelfs pijnlijke omvorming te ondergaan. Hier zou ik uit eigen ervaring willen vertellen hoe mijn gevoelens veranderden. Ik begon mijn leven als een student en nam op school de manieren aan van een student. Ik vond het toen zelfs onwaardig om een beetje handwerk te doen zoals het dragen van mijn eigen bagage in de tegenwoordigheid van mijn medestudenten, die niet in staat waren om wat dan ook te dragen op hun schouders of met hun handen. In die tijd vond ik dat intellectuelen de enige nette mensen in de wereld waren en terwijl in vergelijking daarmee arbeiders en boeren smerig waren. Het kon me niets schelen om kleren van andere intellectuelen te dragen omdat ik dacht dat die schoon waren, maar ik zou geen kleren van een arbeider of boer aantrekken omdat ik dacht dat die smerig waren. Maar toen ik revolutionair was geworden en leefde met arbeiders en boeren en met soldaten van het revolutionaire leger leerde ik hen langzamerhand goed kennen en zij leerden mij langzamerhand goed kennen. Pas op dat moment veranderde ik fundamenteel de burgerlijke en kleinburgerlijke gevoelens die mij waren ingeprent op de burgerlijke scholen. Ik begon te begrijpen dat vergeleken met de arbeiders en boeren de nog niet veranderde intellectuelen niet schoon waren en dat uiteindelijk de arbeiders en boeren de schoonste mensen waren en dat, hoewel hun handen vuil waren en hun voeten waren besmeurd met koeienmest, zij in werkelijkheid schoner waren dan de burgerlijke en kleinburgerlijke intellectuelen. Dat wordt bedoeld met een verandering in gevoelens, met een overgang van de ene klasse naar de andere. Als onze schrijvers en kunstenaars die voortkomen uit de intelligentsia willen dat hun werken door de massa’s goed worden ontvangen dan moeten zij hun denken en hun gevoelens veranderen en omvormen.

Zonder zo’n verandering, zonder zo’n omvorming kunnen zij niets goeds doen en zullen zij mislukkelingen zijn. Het laatste probleem is de studie, waarmee ik bedoel de studie van het marxisme-leninisme en van de samenleving. Iedereen die zichzelf beschouwt als een revolutionair marxistisch schrijver en in het bijzonder elke schrijver die lid is van de Communistische Partij, moet kennis hebben van het marxisme-leninisme. Tegenwoordig echter, ontbreekt het sommige kameraden aan kennis van de basisopvattingen van het marxisme. Het is bijvoorbeeld een marxistische basisopvatting dat het zijn het bewustzijn bepaalt, dat de objectieve werkelijkheden van de klassenstrijd en de nationale strijd onze gedachten en gevoelens bepaalt. Maar sommigen van onze kameraden zetten die op zijn kop en beweren dat alles uit “liefde” zou moeten voortkomen. Maar wat betreft liefde is het zo dat in een klassenmaatschappij alleen klassenliefde kan voorkomen; maar deze kameraden zoeken liefde die boven de klassen uitstijgt, abstracte liefde zowel als abstracte vrijheid, abstracte waarheid, abstracte menselijke natuur, enz. Dit bewijst dat zij zeer sterk zijn beenvloed door de bourgeoisie. Zij moeten zich grondig van deze invloed zuiveren en in bescheidenheid het marxisme-leninisme bestuderen. Het is goed dat schrijvers en kunstenaars het scheppen van literatuur en kunst bestuderen maar de wetenschap van het marxisme-leninisme moet door alle revolutionairen bestudeerd worden, schrijvers en kunstenaars niet uitgezonderd. Schrijvers en kunstenaars zouden de samenleving moeten bestuderen, dat wil zeggen de verschillende klassen in de samenleving, hun wederzijdse betrekkingen en respectievelijke omstandigheden, hun fysionomie en hun psychologie. Alleen als we dat allemaal duidelijk begrijpen, kunnen we een literatuur en kunst krijgen die rijk van inhoud en juist van standpunt is. Ik werp deze problemen vandaag slechts op als een inleiding; ik hoop dat u allen uw zienswijze op deze en andere ter zake doende probleem zult geven.

Slotrede

23 mei 1942

Kameraden! Ons congres is deze maand drie keer bij elkaar gekomen. Bij het zoeken naar de waarheid hebben wij levendige debatten gevoerd waarbij talloze kameraden, partijleden en niet-partijleden hebben gesproken, essentiële punten hebben blootgelegd en geconcretiseerd. Dit, geloof ik, zal de gehele literaire en artistieke beweging zeer ten goede komen.

Bij het bespreken van een probleem moeten we uitgaan van de realiteit en niet van definities. Wij zouden een verkeerde methode gebruiken als we eerst in leerboeken definities over literatuur en kunst zouden opzoeken en die dan zouden gebruiken om de richtsnoeren te bepalen voor de hedendaagse beweging van literatuur en kunst en om de verschillende opinies en controversen die momenteel aan de orde komen, te beoordelen. Wij zijn marxisten en het marxisme leert dat wij bij onze benadering van een probleem moeten uitgaan van objectieve feiten, niet van abstracte definities en dat we onze leidende principes beleidslijnen en maatregelen uit een analyse van deze feiten moeten afleiden. Wij moeten hetzelfde doen in onze huidige discussie over literair en artistiek werk.

Wat zijn op dit moment de feiten?

De feiten zijn: De Verzetsoorlog tegen Japan die China nu al vijf jaar voert; de wereldwijde antifascistische oorlog; het weifelen van China’s klasse van grootgrondbezitters en grootburgerij in de Verzetsoorlog en hun politiek van onderdrukking van het volk; de revolutionaire beweging in literatuur en kunst sinds de beweging van de 4e mei- zijn grote bijdragen aan de revolutie tijdens de afgelopen 23 jaar en zijn vele tekortkomingen; de anti-Japanse basisgebieden van het Achtste Route- en Nieuwe Vierde Leger en de nauwe verbinding van grote aantallen schrijvers en kunstenaars met deze legers en met de arbeiders en boeren in deze gebieden; het verschil in zowel omgeving als taak van de schrijvers en kunstenaars in de basisgebieden en die in de Kwomintang gebieden; en de geschilpunten met de betrekking tot literatuur en kunst die zijn gerezen in Jenan en in de andere anti-Japanse basisgebieden. Dit zijn de werkelijke, onloochenbare feiten in het licht waarvan we onze problemen moeten beschouwen.

Wat is nu het kernpunt van de zaak? Naar mijn mening bestaat het in de grond uit de problemen van het werken voor de massa’s en hoe te werken voor de massa’s. Tenzij deze twee problemen worden opgelost en wel op de juiste manier opgelost, dan zullen onze schrijvers en kunstenaars slecht zijn aangepast aan hun omgeving en slecht berekend voor hun taak en zullen zij op een reeks moeilijkheden stuiten zowel van buitenaf als van binnenuit.

Mijn slotopmerkingen zullen zich concentreren op deze twee problemen en eveneens enige daaraan verwante kwesties aanroeren.

1

Het eerste probleem is: literatuur en kunst voor wie? Eigenlijk werd dit probleem reeds lang geleden opgelost door marxisten, in het bijzonder door Lenin. Reeds in 1905 wees Lenin er met nadruk op dat onze literatuur en kunst moest “dienen ... de miljoenen en tientallen miljoenen werkende mensen.” [1]

Voor kameraden die zich bezighouden met werk op het gebied van literatuur en kunst in de anti-Japanse basisgebieden zou het kunnen lijken dat dit probleem al opgelost is en geen verdere discussie nodig heeft. In werkelijkheid is dit niet het geval. Veel kameraden hebben geen afdoende oplossing gevonden. Daardoor weken hun gevoelens, hun werken, hun daden en hun zienswijzen op de leidende principes voor literatuur en kunst onvermijdelijk min of meer af van de behoeften van de massa’s en de praktische strijd. Natuurlijk zullen, tussen de talloze cultuurdragers, schrijvers, kunstenaars en andere werkers in literatuur en kunst die samen met de Communistische Partij en het Achtste Route- en Nieuwe Vierde Leger gewikkeld zijn in de grootse strijd voor de bevrijding, sommige carrièremakers zijn, die slechts tijdelijk met ons meedoen, maar de overgrote meerderheid werkt energiek voor de gemeenschappelijke zaak. Door op deze kameraden te steunen, hebben we heel wat bereikt in onze literatuur, toneel, muziek en beeldende kunsten. Veel van deze schrijvers en kunstenaars zijn hun werk begonnen sinds het uitbreken van de verzetsoorlog; veel anderen deden veel revolutionair werk voor de oorlog, leden vele ontberingen en beïnvloedden brede massa’s van het volk door hun activiteiten en werk. Waarom zeggen wij dan, dat er zelfs onder deze kameraden sommigen zijn die geen afdoende oplossing hebben gevonden voor het probleem voor wie literatuur en kunst zijn?

Is het begrijpelijk dat sommigen nog steeds volhouden dat revolutionaire literatuur en kunst niet voor de massa’s van het volk maar voor de uitbuiters en onderdrukkers zijn? Inderdaad bestaat er literatuur en kunst voor de uitbuiters en onderdrukkers. Literatuur en kunst voor de klasse van de grootgrondbezitters is feodale literatuur en kunst. Dat was de literatuur en kunst van de heersende klasse in China’s feodale tijdperk. Tot vandaag toe heeft deze literatuur en kunst nog aanzienlijke invloed in China. Literatuur en kunst voor de bourgeoisie is burgerlijke literatuur en kunst. Mensen Liang Shihchiu [2], die werd bekritiseerd door Lu Hsun, praten over literatuur en kunst die boven de klassen staat maar in feite verdedigen zij de burgerlijke literatuur en kunst en bestrijden zij de proletarische literatuur en kunst. Dan bestaat er ook nog literatuur en kunst die de imperialisten dient - bijvoorbeeld de werken van Chou Tsjojen, Chang Tzuping en mensen [3] als zij — wat wij literatuur en kunst van verraders noemen. Bij ons zijn literatuur en kunst voor het volk, niet voor één van de bovengenoemde groepen. Wij hebben gezegd dat de nieuwe cultuur van China in dit stadium een anti-imperialistische, antifeodale cultuur van de massa’s van het volk is onder leiding van het proletariaat. Alles wat werkelijk van de massa’s is, moet tegenwoordig noodzakelijkerwijs geleid worden door het proletariaat. Wat onder leiding van de bourgeoisie staat kan onmogelijk van de massa’s zijn.

Natuurlijk geldt hetzelfde voor de nieuwe literatuur en kunst die deel uitmaken van de nieuwe cultuur. Wij moeten de rijke nalatenschap en de goede tradities in literatuur en kunst die uit vorige eeuwen uit China en uit het buitenland aan ons zijn overgeleverd over nemen, maar het doel moet het dienen van de massa’s van het volk blijven. Ook weigeren wij niet om de literaire en artistieke vormen van het verleden te gebruiken, maar in onze handen moeten ook deze oude vormen, omgevormd en van nieuwe inhoud voorzien, iets revolutionaire worden in dienst van het volk.

Wie zijn dan die massa’s van het volk? De breedste lagen van het volk, die meer dan 90 % van onze totale bevolking uitmaken, zijn de arbeiders, boeren, soldaten en de stedelijke kleinburgerij. Daarom is onze literatuur en kunst allereerst voor de arbeiders, de klasse die de revolutie leidt. In de tweede plaats is ze voor de boeren, de meest talrijke en meest standvastige van onze bondgenoten in de revolutie. In de derde plaats is zij voor de gewapende arbeiders en boeren, namelijk het Achtste Route- en Nieuwe Vierde Leger en de andere gewapende eenheden van het volk die de belangrijkste strijdkrachten in de revolutionaire oorlog vormen. In de vierde plaats is zij voor de werkende massa’s van de stedelijke kleinburgerij en voor de kleinburgerlijke intellectuelen, die beiden onze bondgenoten in de revolutie zijn en in staat om op lange termijn met ons samen te werken. Deze vier soorten mensen vormen de overgrote meerderheid van de Chinese natie, de breedste massa’s van het volk.

Onze literatuur en kunst moeten voor de genoemde vier soorten mensen zijn.

Om hen te dienen, moeten we het klassenstandpunt innemen van het proletariaat en niet van de kleinburgerij. Tegenwoordig kunnen schrijvers die vasthouden aan een individualistisch, kleinburgerlijk standpunt niet waarachtig de massa’s van revolutionaire arbeiders, boeren en soldaten dienen. Hun interesse is voornamelijk gericht op het kleine aantal kleinburgerlijke intellectuelen. Dit is de beslissende reden waarom sommige van onze kameraden het probleem “voor wie” niet juist kunnen oplossen. Met dit te zeggen verwijs ik mij niet naar de theorie. In theorie of in woorden beschouwt niemand in onze rijen de massa’s van arbeiders, boeren en soldaten als minder belangrijk dan de kleinburgerlijke intellectuelen. Ik verwijs naar de praktijk, naar daden. Beschouwen zij in de praktijk, in hun daden kleinburgerlijk intellectuelen als belangrijker dan arbeiders, boeren en soldaten? Ik denk van wel. Veel kameraden houden zich bezig met het bestuderen van de kleinburgerlijke intellectuelen en het analyseren van hun psychologie en zij concentreren zich op het uitbeelden van deze intellectuelen en het excuseren of verdedigen van hun tekortkomingen, in plaats van de intellectuelen ertoe te brengen zich met hen te verenigen om dichter bij de massa’s van arbeiders, boeren en soldaten te komen, deel te nemen aan de praktische strijd van de massa’s, de massa’s uit te beelden en op te voeden. Doordat zijzelf uit de kleinburgerij afkomstige intellectuelen zijn, zoeken veel kameraden alleen vrienden onder intellectuelen en richten zij zich op het bestuderen en beschrijven van hen. Een dergelijke studie en beschrijving is juist als die gebeurt vanuit een proletarische positie. Maar dat doen zij niet, of tenminste niet helemaal. Zij gaan uit van het standpunt van de kleinburgerij en produceren werken die de zelfuitdrukking zijn van de kleinburgerij, zoals men kan merken aan een groot aantal literaire en artistieke producten. Vaak tonen zij diepe sympathie voor intellectuelen van kleinburgerlijke afkomst, die zover kan gaan dat zij sympathie tonen voor hun tekortkomingen of deze zelfs prijzen. Aan de andere kant komen deze kameraden zelden in contact met de massa van arbeiders, boeren en soldaten, zij begrijpen en bestuderen hen niet, hebben geen intieme vrienden onder hen en kunnen hen niet goed uitbeelden; als zij hen afschilderen dan zijn de kleren de kleren van arbeiders maar de gezichten die van kleinburgerlijke intellectuelen. Op een bepaalde manier zijn zij gek op de arbeiders, boeren en soldaten en hun kaderleden, maar er zijn momenten waarop zij hen niet mogen en er zijn enkele kanten waarvan zij niet houden: zij houden niet van hun gevoelens of van hun manieren of van hun literatuur en kunst die aan het ontstaan is, (de muurkranten, muurschilderingen, volksliederen, volksverhalen enz.). Soms houden zij ook van deze dingen, maar dat is als ze op iets nieuws jagen, op iets waarmee ze hun eigen werken kunnen opsieren of zelfs wanneer ze op zekere gebreken daarin uit zijn.

Andere keren verachten zij deze dingen openlijk en hebben ze voorkeur voor wat de kleinburgerlijke intellectuelen of zelfs de bourgeoisie eigen is. Deze kameraden staan met beide benen aan de kant van de kleinburgerlijke intellectuelen, of, om het eleganter te zeggen, het diepste van hun ziel is nog steeds een koninkrijk van de kleinburgerlijke intelligentsia. Daarom hebben zij het probleem “voor wie?” nog niet opgelost of tenminste nog niet goed opgelost. Dit geldt niet alleen voor de nieuwkomers in Jenan; zelfs onder kameraden die aan het front zijn geweest en gedurende een aantal jaren in onze basisgebieden en in het Achtste Route- en Nieuwe Vierde Leger hebben gewerkt zijn er velen die dit probleem niet helemaal hebben opgelost. Er is lange tijd voor nodig, tenminste acht of tien jaar, om het grondig op te lossen. Maar hoe lang het ook duurt, we moeten het oplossen en wel ondubbelzinnig en grondig.

Onze werkers in literatuur en kunst moeten deze taak volbrengen en hun standpunt wijzigen; zij moeten langzamerhand overgaan naar de kant van de arbeiders, boeren en soldaten, naar de kant van het proletariaat, door zich temidden van hen te begeven en zich midden in het heetst van de praktische strijd te werpen en door het marxisme en de samenleving te bestuderen.

Slechts op deze manier krijgen wij een literatuur en kunst die werkelijk voor de arbeiders, boeren en soldaten is, een werkelijk proletarische literatuur en kunst.

Deze vraag “voor wie?” is fundamenteel; het is een principiële vraag.

De controversen en verschillen, de oppositie en tweedracht die in het verleden rezen tussen sommige kameraden gingen niet over deze fundamentele principekwestie, maar over ondergeschikte punten of zelfs over punten die helemaal geen principe in het geding brachten. Over deze principiële vraag echter, bestond nauwelijks enige onenigheid tussen de twee strijdende partijen en zij hebben vrijwel volledig overeenstemming betoond; tot op zekere hoogte hadden beiden de neiging om neer te kijken op de arbeiders, boeren en soldaten en zich van de massa’s te isoleren. Ik zeg “tot op zekere hoogte”, want in het algemeen kijken deze kameraden niet neer op de arbeiders, boeren en soldaten of isoleren zij zich van de massa’s op dezelfde manier als de Kwomintang dat doet. Niettemin is de tendens er. Tenzij dit fundamentele probleem wordt opgelost zullen vele andere problemen niet gemakkelijk op te lossen zijn. Neem, bijvoorbeeld, het sektarisme in de kringen van literatuur en kunst. Dit is ook een principiële kwestie, maar sektarisme kan slechts uitgeroeid worden door het verkondigen en nauwgezet toepassen van de leuzen: “Voor arbeiders en boeren”, “Voor het Achtste Route- en Nieuwe Vierde Leger”, en “Begeef je onder de massa’s”. Op een andere manier kan het probleem van het sektarisme nooit worden opgelost. Lu Hsun zei eens: “Een gemeenschappelijk doel is een eerste vereiste voor een verenigd front...

Het feit dat ons front niet verenigd is, toont aan dat we niet in staat zijn geweest om onze doelen met elkaar in overeenstemming te brengen en dat sommigen slechts voor kleine groepen of werkelijk slechts voor zichzelf werken. Als wij allemaal tot doel hebben de massa’s van arbeiders en boeren te dienen, zal ons front natuurlijk verenigd zijn.” [4]

Het probleem deed zich indertijd voor in Sjanghai; nu bestaat het ook in Chungking. In dergelijke plaatsen kan het probleem nauwelijks grondig worden opgelost, doordat de gezaghebbers de revolutionaire schrijvers en kunstenaars onderdrukken en hun de vrijheid ontzeggen om zich onder de massa’s van arbeiders, boeren en soldaten te begeven. Hier bij ons is de situatie totaal verschillend. Wij moedigen revolutionaire schrijvers en kunstenaars aan om zich actief bezig te houden met het leggen van intieme contacten met de arbeiders, boeren en soldaten, en wij geven hen volledige vrijheid om zich onder de massa’s te begeven en een echte revolutionaire literatuur en kunst te scheppen. Daardoor is hier bij ons het probleem dichtbij een oplossing. Maar bijna een oplossing is niet hetzelfde als een volledige en grondige oplossing. Wij moeten zoals gezegd, het marxisme en de samenleving bestuderen, juist om tot een volledige en grondige oplossing te komen. Met marxisme bedoelen we het levende marxisme dat een effectieve rol speelt In het leven en de strijd van de massa’s, niet het marxisme in woorden. Als het marxisme in woorden wordt omgevormd tot marxisme in het werkelijke leven dan zal er geen sektarisme meer zijn. Dan zal niet alleen het probleem van het sektarisme zijn opgelost, maar bovendien vele andere problemen.

2

Nu we het probleem van wie we moeten dienen hebben rechtgezet, komen we bij het volgende probleem, nl. hoe moeten we dienen. Om dit in de woorden van enkele van onze kameraden te zeggen: moeten we ons wijden aan het verbeteren van het niveau of moeten we ons wijden aan popularisatie?

In het verleden hebben sommige kameraden enigermate of zelfs in belangrijke mate de popularisatie gekleineerd en veronachtzaamd en een overdreven nadruk gelegd op het verbeteren van het niveau. Nadruk moet gelegd worden op het verbeteren van het niveau, maar het is een fout om dit eenzijdig, uitsluitend of buitensporig te doen. Het ontbreken van een goede oplossing van het probleem “voor wie?”, waar ik eerder naar verwees, manifesteert zich ook weer in dit verband. Daar deze kameraden geen duidelijkheid hebben over het probleem “voor wie?”, leggen ze ook geen juiste criteria aan voor de “niveauverbetering” en “popularisatie” waar ze over praten en zijn ze uiteraard nog minder in staat om de juist relatie daartussen te vinden. Omdat onze literatuur en kunst in de grond van de zaak voor de arbeiders, boeren en soldaten zijn, betekent “popularisatie” het verstaanbaar maken voor de arbeiders, boeren en soldaten en betekent “niveauverbetering” uitgaan van hun huidige niveau. Wat moeten wij populariseren onder hen? Datgene populariseren waar de klasse van feodale grootgrondbezitters behoefte aan heeft en wat door hen gemakkelijk aanvaard kan worden? Populariseren waar de bourgeoisie behoefte aan heeft en wat door hen gemakkelijk aanvaard kan worden? Populariseren waar de kleinburgerlijke intellectuelen behoefte aan hebben en wat zij gemakkelijk kunnen aanvaarden? Nee, niets van dat alles: wij moeten slechts populariseren waar de arbeiders, boeren en soldaten zelf behoefte aan hebben en wat door hen gemakkelijk aanvaard kan worden. Hieruit volgt dat men eerst van de arbeiders, boeren en soldaten moet leren, voordat men kan gaan opvoeden. Dit is zelfs nog meer van toepassing op het verbeteren van het niveau. Er moet een basis zijn van waaruit verbeterd kan worden. Neem, bijvoorbeeld, een emmer water; waar kan deze anders van opgetild worden dan van de grond? Vanuit de lucht? Van welke basis moeten literatuur en kunst dan worden verbeterd? Vanuit de basis van de feodale klassen? Vanuit de basis van de bourgeoisie? Vanuit de basis van de kleinburgerlijke intellectuelen? Nee, vanuit geen van deze; slechts vanuit de basis van de massa’s van arbeiders, boeren en soldaten. Dit betekent ook niet dat de arbeiders, boeren en soldaten gebracht moeten worden naar de “hoogten” van de feodale klassen, de bourgeoisie of de kleinburgerlijke intellectuelen; het betekent dat het niveau van literatuur en kunst verbeterd moet worden in de richting waarin de arbeiders, boeren en soldaten zelf voortgaan, in de richting waarin het proletariaat gaat. Hier komt weer de taak om te leren van de arbeiders, boeren en soldaten ter sprake. Alleen door uit te gaan van de arbeiders, boeren en soldaten kunnen we een juist begrip hebben van popularisatie en van niveauverbetering en zijn we in staat de juiste relatie tussen die twee te vinden.

Wat is, uiteindelijk, de bron van alle literatuur en kunst? Werken van literatuur en kunst, als ideologische vormen, zijn producten van de weerspiegeling in de menselijke geest van het leven in een bepaalde samenleving. Revolutionaire literatuur en kunst zijn de producten van de weerspiegeling van het leven van het volk in de geest van revolutionaire schrijvers en kunstenaars. Het leven van het volk is altijd een bron van ruwe materialen voor literatuur en kunst, materialen in hun natuurlijke vorm, onbewerkte materialen, maar zeer levendig, rijk en fundamenteel; zij doen alle literatuur en kunst daarmee vergeleken verbleken; zij voorzien literatuur en kunst van een onuitputtelijke bron, van hun eigen bron. Zij zijn de enige bron want er kan geen andere zijn. Sommigen zullen misschien vragen of er geen andere bron wordt gevormd door boeken, door de literatuur en kunst van het verleden en van vreemde landen. In feite is het zo dat literatuur en artistieke werken uit het verleden geen bron zijn maar een stroom; zij werden geschapen door onze voorgangers en de buitenlanders uit de literaire en artistieke ruwe materialen die zij vonden in het leven van het volk van hun tijd en plaats. We moeten alle mooie dingen uit onze literaire en artistieke erfenis overnemen, ons kritisch eigen maken van wat nuttig is, en hen als voorbeelden gebruiken wanneer we werken van literatuur en kunst scheppen uit de ruwe materialen in het leven van het volk in onze tijd en plaats. Het maakt verschil uit of we wel of niet zulke voorbeelden hebben, het verschil tussen grofheid en verfijning, tussen ruw en gepolijst, tussen een hoog en laag niveau en tussen langzamer en sneller werk. Daarom moeten we onder geen voorwaarde erfenis van de klassieken en van de buitenlanders verwerpen of weigeren van hen te leren hoewel het werken zijn van de feodale of burgerlijke klassen. Maar het overnemen van erfenissen en het gebruiken ervan als voorbeelden mag nooit ons eigen creatieve werk vervangen. Niets kan dat. Kritiekloze overplanting of kopiëring van de klassieken en de buitenlanders is het meest steriele en schadelijke dogmatisme in literatuur en kunst. China’s revolutionaire schrijvers en kunstenaars, veelbelovende schrijvers en kunstenaars moeten zich onder de massa’s begeven; zij moeten zich gedurende lange tijd, zonder reserve en met volle inzet onder de massa’s van de arbeiders, boeren en soldaten begeven, zich in het heetst van de strijd werpen, zich wenden tot de enige bron, de diepste en rijkste bron teneinde alle verschillende soorten mensen, alle klassen, alle massa’s, alle levendige patronen van het leven en de strijd, alle ruwe materialen van literatuur en kunst te observeren, te ervaren, te bestuderen en te analyseren. Pas dan kunnen zij met creatief werk beginnen.

Anders zul je niets hebben om mee te werken en zul je niets zijn dan een schijnschrijver of kunstenaar, zo iemand waarvoor Lu Shun in zijn testament zo ernstig waarschuwde dat hij nooit zo moest worden.[5]

Hoewel het sociale leven van de mens de enige bron van literatuur en kunst is en het onvergelijkelijk veel levendiger en rijker van inhoud is, zijn de mensen niet tevreden met leven alleen en vragen zij eveneens om literatuur en kunst.

Waarom? Omdat, hoewel beiden mooi zijn, het leven dat weergegeven wordt in werken van literatuur en kunst kan en behoort te staan op een hoger plan, intenser, geconcentreerder, meer typerend, dichter bij het ideaal en daarom universeler dan het werkelijke leven van alledag. Revolutionaire literatuur en kunst moeten een verscheidenheid aan personen uit het werkelijke leven scheppen en de massa’s helpen om de geschiedenis vooruit te helpen.

Er wordt, bijvoorbeeld, geleden van honger, kou en onderdrukking aan de ene kant en van uitbuiting en onderdrukking van mensen door mensen aan de andere kant. Deze feiten bestaan overal en de mensen beschouwen ze als alledaagsheden. Schrijvers en kunstenaars concentreren zulke alledaagse verschijnselen, typeren de tegenstellingen en de worsteling daartussen en produceren werken die de massa’s doen ontwaken, brengen hen tot laaiend enthousiasme en brengen hen ertoe zich te verenigen en te strijden om hun omstandigheden te veranderen. Zonder zo’n literatuur en kunst zou deze taak niet vervuld kunnen worden, of tenminste niet zo effectief en snel.

Wat wordt bedoeld met popularisering en met niveauverbetering van werken van literatuur en kunst? Wat is de relatie tussen deze twee taken? Populaire werken zijn eenvoudiger en duidelijker en worden daardoor gemakkelijk aanvaard door de brede massa’s van het volk. Werken van hogere kwaliteit, die meer gepolijst zijn, zijn moeilijker te maken en circuleren tegenwoordig over het algemeen niet zo gemakkelijk en snel onder de massa’s. Het probleem waar de arbeiders, boeren en soldaten zich voor geplaatst zien is dit: zij zijn nu gewikkeld in een bittere en bloedige strijd met de vijand, maar zij zijn ongeletterd en onontwikkeld als resultaat van jarenlange overheersing door de feodale en burgerlijke klassen en daarom verlangen zij vurig naar verlichting, ontwikkeling en werken van literatuur en kunst die aan hun dringende behoeften voldoen en die zij gemakkelijk in zich op kunnen nemen, om hun enthousiasme in de strijd en vertrouwen in de overwinning te vergroten, om hun eenheid te versterken en de vijand eendrachtig te bestrijden. Voor hen is de eerste behoefte niet: “Meer bloemen op het brokaat” maar “Brandstof in het winterweer”. Bij de huidige stand van zaken is daarom popularisatie de meest dringende taak. Het is onjuist om popularisatie te kleineren of te veronachtzamen. Niettemin kan er geen scherpe en duidelijke scheidslijn getrokken worden tussen popularisatie en niveauverbetering. Niet alleen is het mogelijk om zelfs nu sommige werken van hogere kwaliteit te populariseren, maar het culturele niveau van de brede massa’s is steeds stijgende. Als popularisatie eeuwig op hetzelfde peil blijft, waarbij steeds dezelfde dingen worden versterkt, dag in dag uit en jaar in jaar uit, altijd dezelfde “Kleine Herder” [6] en dezelfde “aap, noot, mies” (of man, hand, mond, mes, koe, geit) [7] zullen dan de onderwijzers en degenen die onderwezen worden niet evenveel op elkaar lijken als zes en een half dozijn? Wat zou de zin zijn van zo’n popularisatie?

Het volk vraagt om popularisatie en, vervolgens om een hoger niveau; zij verlangen dag in dag uit en jaar in jaar uit naar een hoger niveau. Popularisatie betekent hier het populariseren voor het volk en niveauverbetering betekent het verbeteren van het peil voor het volk. En een dergelijke verbetering gebeurt niet vanuit de lucht, of achter gesloten deuren, maar is juist gebaseerd op popularisatie. Zij wordt bepaald door popularisatie en geeft er tegelijk de richting van aan. In China als geheel is de ontwikkeling van de revolutie en van de revolutionaire cultuur ongelijk en de spreiding ervan gaat geleidelijk. Terwijl er op de ene plaats popularisatie is en vervolgens niveauverbetering op basis van de popularisatie, is op andere plaatsen de popularisatie nog niet eens begonnen. Hierdoor kan de ervaring in het ene gebied met popularisatie die tot niveauverbetering leidt, worden toegepast in andere gebieden en er toe dienen om daar de popularisatie en de niveauverbetering in goede banen te leiden, zodat veel omwegen vermeden kunnen worden. Internationaal gezien kunnen de ervaringen in het buitenland en wel speciaal die in de Sovjet-Unie ons ook tot richtsnoer dienen. De niveauverbetering die wij op het oog hebben is dus gebaseerd op popularisatie, terwijl popularisatie weer wordt geleid door de niveauverbetering. Verre van een hindernis voor niveauverbetering te vormen, verschaft het werk van populariseren waar wij van spreken juist om deze reden de basis voor het werken aan niveauverbetering, waar nu op bescheiden schaal mee bezig zijn. Het bereidt de noodzakelijke omstandigheden voor die het ons in de toekomst mogelijk zullen maken om het niveau op een veel bredere schaal te verbeteren.

Naast een dergelijk niveauverbetering, die direct tegemoet komt aan de behoeften van de massa’s, bestaat er een die indirect aan hun behoeften tegemoet komt, namelijk die waaraan kaderleden behoefte hebben. De kaderleden zijn de voorhoede van de massa’s en zijn over het algemeen meer ontwikkeld; literatuur en kunst van een hoger niveau zijn voor hen absoluut noodzakelijk. Het zou een vergissing zijn om over het hoofd te zien. Alles wat voor de kaderleden gedaan wordt, is geheel bestemd voor de massa’s, want slechts door middel van de kaderleden kunnen we de massa’s ontwikkeling en richting geven. Als we hiertegen in gaan, als datgene wat we de kaderleden geven hen niet kan helpen bij het ontwikkelen van en richting geven aan de massa’s, dan zal ons werk voor het verbeteren van het niveau in het wilde weg schieten zijn en van het fundamentele principe van het dienen van de massa’s van het volk gaan afwijken.

Samenvattend: door het creatieve werk van revolutionaire schrijvers en kunstenaars worden ruwe materialen die in het leven van het volk worden gevonden, omgevormd in de ideologische vorm van literatuur en kunst voor de massa’s van het volk. Hierbij inbegrepen zijn de meer geavanceerde literatuur en kunst, die ontwikkeld zijn uit de basis van de elementaire literatuur en kunst en worden vereist door die delen van de massa’s die een hoger niveau hebben, of, directer, door de kaderleden onder de massa’s. Ook hierbij inbegrepen zijn elementaire literatuur en kunst, die, omgekeerd worden geleid door meer geavanceerde literatuur en kunst en die op dit moment allereerst aan de behoeften van de massa’s moeten voldoen.

Of het nu gaat om meer geavanceerde of om elementaire, al onze literatuur en kunst is voor de massa’s van het volk, en in de eerste plaats voor de arbeiders, boeren en soldaten; het wordt geschapen voor de arbeiders, boeren en soldaten, en is bestemd om door hen gebruikt te worden. Nu we het probleem van het verband tussen niveauverbetering en popularisatie hebben opgelost, kan ook dat van de relatie tussen de specialisten en degenen die populariseren duidelijk gemaakt worden. Onze specialisten zijn er niet alleen voor de kaderleden, maar ook, en wel hoofdzakelijk voor de massa’s. Onze specialisten in literatuur moeten aandacht besteden aan de muurkranten van de massa’s en aan de berichten die geschreven worden in het leger en in de dorpen. Onze specialisten op het gebied van het toneel moeten aandacht schenken aan de kleine groepen in het leger en in de dorpen. Onze specialisten op het gebied van de muziek moeten aandacht schenken aan de liederen van de massa’s. Onze specialisten op het gebied van de beeldende kunst moeten aandacht schenken aan de beeldende kunst van de massa’s. Al deze kameraden moeten nauw contact leggen met kameraden die bezig zijn met het populariseren van literatuur en kunst onder de massa’s. Aan de ene kant moeten zij degenen die populariseren helpen en de richting wijzen, aan de andere kant moeten zij leren van deze kameraden en, door middel van hen, uit de massa’s voedsel putten om zichzelf daarmee te vullen en te verrijken, zodat hun specialisaties geen “ivoren torens” worden die gescheiden zijn van de massa’s en van de werkelijkheid en ontbloot van inhoud en leven. Wij moeten waardering hebben voor de specialisten, want zij zijn zeer waardevol voor onze zaak. Maar wij moeten hen vertellen dat geen enkele revolutionaire schrijver of kunstenaar enig zinvol werk kan doen tenzij hij nauw verbonden is met de massa’s, uitdrukking geeft aan hun gedachten en gevoelens en hen dient als een loyaal woordvoerder. Alleen door als vertegenwoordiger van de massa’s te spreken kan hij hen ontwikkelen en slechts door hun leerling te zijn kan hij hun leraar zijn. Als hij zichzelf beschouwt als hun meester, als een aristocraat die hoog verheven is boven “het gemene volk” dan zullen de massa’s hem niet nodig hebben en zal zijn werk geen toekomst hebben.

Is deze houding van ons utilitaristisch? Materialisten zijn niet tegen utilitarisme in het algemeen, maar tegen het utilitarisme van de feodale, de bourgeois en de kleinburgerlijke klassen; zij zijn tegen die hypocrieten die het utilitarisme aanvallen in woorden maar in daden het meest egoïstische en kortzichtige utilitarisme bedrijven.

Er is geen “isme” in de wereld dat uitgaat boven utilitaristische overwegingen; in een klassenmaatschappij kan slechts utilitarisme van deze of gene klasse bestaan. Wij zijn proletarische revolutionaire utilitaristen en wij nemen als uitgangspunt de eenheid van de tegenwoordige en toekomstige belangen van de breedste massa’s, die meer dan 90 % van de bevolking uitmaken; vandaar dat wij revolutionaire utilitaristen zijn die streven naar de meest omvattende en verst reikende doelen, geen utilitaristen in enge zin die zich alleen bezig houden met eenzijdige en voor de hand liggende zaken. Als je bijvoorbeeld de massa’s verwijten maakt om hun utilitarisme en toch voor eigen voordeel of ten voordele van een kleine kliek een werk op de markt brengt en propageert onder de massa’s, een werk dat slechts enkelingen mooi vinden maar geen waarde heeft of zelfs schadelijk is voor de meerderheid, dan beledig je niet alleen de massa’s maar onthul je ook je eigen gebrek aan zelfkennis. Iets is goed wanneer het werkelijk ten goede komt aan de massa’s van het volk. Uw werk mag zo goed zijn als de “Lentesneeuw” maar als het voorlopig alleen genoegen verschaft aan enkelingen en de massa’s nog steeds “Het lied van de arme dorpelingen” zingen, dan bereikt u er niets mee door ze alleen te berispen in plaats van te proberen hun niveau te verbeteren. Het probleem is nu om een eenheid tot stand te brengen tussen de “Lentesneeuw” en “Het lied van de arme dorpelingen” [8], tussen hoger niveau en popularisatie. Zonder zo’n eenheid moet de hoogste kunst van elke vakman wel utilitaristisch zijn in de engste zin; u mag deze kunst dan “zuiver en verheven” noemen maar dat is slechts uw naam ervoor en de massa’s zullen dat niet onderschrijven. Als we de problemen van de fundamentele gedragslijn een keer hebben opgelost, van het dienen van de arbeiders, boeren en soldaten en van de vraag hoe we hen moeten dienen, dan zullen andere problemen zoals de vraag of we over lichte of over de schaduwzijde van het leven moeten schrijven en het probleem van de eenheid, ook wel worden opgelost. Als iedereen het eens is over de fundamentele gedragslijn, dan zouden al onze werkers, al onze scholen, publicaties en organisaties op het gebied van literatuur en kunst zich daaraan moeten houden en wel bij alle literaire en artistieke activiteiten. Het is onjuist om van deze gedragslijn af te wijken en alles wat ermee in tegenspraak is, moet nauwgezet gecorrigeerd worden.

3

Nu vastgesteld is dat literatuur en kunst bestemd zijn voor de massa’s van het volk, kunnen we verder gaan met het bespreken van een probleem over de betrekkingen binnen de Partij, d.w.z. de relatie tussen het werk van de Partij op het gebied van literatuur en kunst en het werk van de Partij in het algemeen, en in aansluiting daarop van een probleem over de betrekkingen van de Partij naar buiten, d.w.z. de relatie tussen het werk van de Partij op het gebied van literatuur en kunst en het werk van niet-partijleden op dit gebied, een probleem van het verenigd front in de kringen van literatuur en kunst.

Laten we het eerste probleem in beschouwing nemen. Tegenwoordig behoort over de hele wereld elke cultuur, elke literatuur en kunst bij bepaalde klassen en wordt in het gareel van bepaalde politieke lijnen gedwongen. Er bestaat in feite niet zoiets als kunst omwille van de kunst, kunst die boven de klassen uitstijgt of kunst die los staat of onafhankelijk is van de politiek. Proletarische literatuur en kunst maken deel uit van de gehele proletarische revolutionaire zaak; zij zijn, zoals Lenin heeft gezegd, de raderen en schroefjes [9] in de revolutionaire machine. Daarom neemt het werk van de Partij op het gebied van literatuur en kunst een duidelijke en precies vastgestelde plaats in in het revolutionaire werk van de Partij als een geheel en is het onderworpen aan de revolutionaire taken die door de Partij zijn vastgesteld in een bepaalde periode van de revolutie.

Oppositie tegen deze afspraak leidt onherroepelijk tot dualisme of pluralisme en leidt in wezen tot “in de politiek: marxistisch, in de kunst: burgerlijk” zoals bij Trotski. Wij houden er niet van om teveel nadruk te leggen op het belang van literatuur en kunst maar ook houden we er niet van om het belang ervan te onderschatten. Literatuur en kunst zijn ondergeschikt aan politiek, maar oefenen op hun beurt een grote invloed uit op de politiek. Revolutionaire literatuur en kunst maken deel uit van de revolutionaire zaak in zijn geheel, zij zijn de raderen en schroefjes ervan, en hoewel zij in vergelijking met bepaalde andere en meer belangrijke onderdelen misschien van minder betekenis en minder noodzakelijk zijn en een tweederangspositie innemen, zijn zij niettemin raderen en schroefjes in de machine als geheel, een onmisbaar onderdeel van de totale revolutionaire zaak. Als wij zelfs geen literatuur en kunst hadden in de breedste en meest alledaagse zin van het woord hadden, zouden we niet in staat zijn om de revolutionaire beweging voort te zetten en de overwinning te behalen. Het zou verkeerd zijn om dit niet te onderkennen. Verder, als we zeggen dat literatuur en kunst ondergeschikt zijn aan de politiek, bedoelen we de politiek van de klassen, de politiek van de massa’s, niet de politiek van een paar zogenaamde staatslieden. Politiek, of die nu revolutionair of contrarevolutionair is, is de strijd van klasse tegen klasse, niet de activiteit van een paar individuen. De revolutionaire strijd op de ideologische en artistieke fronten moet ondergeschikt zijn aan de politieke strijd, omdat alleen door middel van de politiek de behoeften van de klasse en de massa’s in een geconcentreerde vorm tot uitdrukking worden gebracht. Revolutionaire staatslieden, de politieke specialisten die de wetenschap of de kunst van de revolutionaire politiek kennen, zijn eenvoudig de leiders van miljoenen en miljoenen staatslieden — de massa’s. Het is hun taak om de meningen van deze massa staatslieden te verzamelen, uit te schiften en bij te schaven en ze weer terug te geven aan de massa’s die ze dan overnemen en in praktijk brengen.

Zij zijn daarom niet het soort aristocratische “staatslieden” die achter gesloten deuren werken en zich inbeelden dat zij het alleenrecht op de wijsheid hebben. Hierin ligt het principiële verschil tussen proletarische politici en decadente burgerlijke politici. Juist hierom kan er volledige eenheid zijn tussen het politieke karakter van onze literaire en artistieke werken en hun waarheidsgetrouwheid. Het zou onjuist zijn om te falen bij de verwerkelijking hiervan en de politiek en de politici van het proletariaat te vernederen.

Laten we vervolgens het probleem van het verenigd front in de wereld van literatuur en kunst in beschouwing nemen. Daar literatuur en kunst ondergeschikt zijn aan politiek en daar het fundamentele probleem in China’s politiek tegenwoordig het verzet tegen Japan is, moeten onze schrijvers en kunstenaars die lid zijn van de Partij zich in de eerste plaats vereniging op dit punt van het verzet tegen Japan met alle schrijvers en kunstenaars die geen lid zijn van de Partij (van sympathisanten van de Partij en kleinburgerlijke schrijvers en kunstenaars tot al die schrijvers en kunstenaars van de burgerlijke klasse ren de klasse van grootgrondbezitters die vóór verzet tegen Japan zijn).

In de tweede plaats moeten we ons met hen verenigen op het punt van de democratie. Op dit punt is er een groepering van anti-Japanse schrijvers en kunstenaars die het niet met ons eens zijn, dus zal de omvang van de eenheid iets kleiner zijn. In de derde plaats moeten we ons met hen verenigen op punten die speciaal gelden voor de wereld van literatuur en kunst, kwesties van methode en stijl in literatuur en kunst, daar wij voor socialistisch realisme zijn en sommige mensen het daar niet mee eens zijn, zal de omvang van de eenheid op dit punt nog kleiner zijn. Terwijl er op het ene punt eenheid is, is er op het andere strijd en kritiek. De punten staan gelijktijdig los van elkaar en staan met elkaar in verband, zodat er zelfs op de punten die aanleiding geven tot eenheid, zoals het verzet tegen Japan, verschil van mening en kritiek is. In een verenigd front is zowel “volkomen eenheid en geen strijd” als “alleen strijd en geen eenheid” een verkeerde politiek- zoals ook het geval was met het capitulationisme en achterhoedepolitiek van Rechts en het exclusivisme en sektarisme van “Links”, dat door sommige kameraden in het verleden werd toegepast. Dit is in literatuur en kunst even waar als in de politiek. De kleinburgerlijke schrijvers en kunstenaars vormen een belangrijke macht onder de krachten van het verenigd front in de kringen van literatuur en kunst in China.

Er zijn vele tekortkomingen in zowel hun denken als in hun werken, maar zij zijn, vergelijkenderwijs, de revolutie welgezind en zij staan dicht bij de arbeiders. Daarom is het juist een bijzonder belangrijke taak hen te helpen deze tekortkomingen te overwinnen en hen voor het front dat de arbeiders dient, te winnen.

4

Een van de belangrijkste strijdmethoden in de wereld van literatuur en kunst is de literaire en kunstkritiek. Deze moeten ontwikkeld worden en, waar enkele kameraden terecht op hebben gewezen, ons werk in het verleden is in dit opzicht volstrekt onvoldoende geweest. Literaire en kunstkritiek vormen een ingewikkeld probleem dat heel wat speciale studie vereist. Hier zal ik slechts ingaan op het basisprobleem van de criteria die men moet aanleggen bij de kritiek. Ik zal eveneens kort commentaar geven op enkele specifieke problemen die zijn opgeworpen door sommige kameraden en op enkele onjuiste zienswijzen. Er zijn twee criteria in literaire en kunstkritiek, het politieke en het artistieke criterium. Volgens het politieke criterium is alles goed dat eenheid en verzet tegen Japan in de hand werkt, dat de massa’s aanmoedigt om eendrachtig te zijn, dat teruggang bestrijdt en vooruitgang bevordert; aan de andere kant is alles slecht wat schadelijk is voor de eenheid en het verzet tegen Japan, wat tweedracht en onenigheid onder de massa’s veroorzaakt, de vooruitgang bestrijdt en de mensen achteruit helpt. Hoe kunnen we goed van slecht onderscheiden — door het motief (de subjectieve bedoeling) of door het resultaat (maatschappelijke uitwerking). Idealisten leggen de nadruk op het motief en verwaarlozen het resultaat, terwijl mechanische materialisten de nadruk leggen op het resultaat en het motief verwaarlozen. In tegenstelling tot beide groepen staan wij, dialectische materialisten op de eenheid van motief en resultaat. Het motief van het dienen van de massa’s is onverbrekelijk verbonden met het resultaat van het winnen van hun bijval; deze twee moeten een eenheid vormen. Het motief van het dienen van de enkeling of van een kleine kliek is niet goed, ook is het niet goed om als motief te hebben dat men de massa’s wil dienen zonder dat dat tot resultaat heeft dat men hun bijval wint en hun tot hulp is. Bij het onderzoeken van de persoonlijke bedoeling van een schrijver of kunstenaar, d.w.z. als we kijken of zijn motief juist en goed is. oordelen we niet aan de hand van zijn verklaringen maar aan de hand van de uitwerking die zijn daden (voornamelijk zijn werken) hebben op de massa’s in de samenleving. Het criterium voor het beoordelen van de persoonlijke bedoeling of van het motief is de maatschappelijke praktijk en de uitwerking daarvan. Wij willen geen sektarisme in onze literaire en kunstkritiek en geleid door het algemene principe van de eenheid voor het verzet tegen Japan, moeten we werken van literatuur en kunst met een verscheidenheid van politieke houdingen tolereren. Maar terzelfder tijd moeten we ons in onze kritiek houden aan het principe en alle werken van literatuur en kunst die meningen verkondigen die gericht zijn tegen de natie, tegen de wetenschap, tegen de massa’s en tegen de Communistische Partij, moeten wij streng bekritiseren en verwerpen, omdat deze zogenaamde werken van literatuur en kunst voortkomen uit het motief en tot resultaat hebben het ondermijnen van de eenheid van het verzet tegen Japan. Volgens het artistieke criterium zijn alle werken met een hoge artistieke kwaliteit goed of relatief goed, terwijl die met een lage artistieke kwaliteit slecht of relatief slecht zijn. Hier moet natuurlijk ook rekening gehouden worden met het maatschappelijk resultaat. Er is nauwelijks een schrijver of kunstenaar die zijn eigen werk niet prachtig vindt en onze kritiek behoort alle soorten kunstwerken vrij met elkaar te laten concurreren; maar het is ook absoluut noodzakelijk om deze werken aan een juiste kritiek te onderwerpen overeenkomstig de criteria van de wetenschap der esthetiek, zodat kunst van een lager peil langzamerhand tot een hoger kan worden gebracht en kunst die niet voldoet aan de behoeften van de strijd van de brede massa’s kan worden omgevormd tot kunst die dat wel doet.

Er is het politieke criterium en er is het artistieke criterium; wat is de relatie daartussen? Politiek kan niet gelijkgesteld worden met kunst, noch kan een algemene wereldvisie gelijkgesteld worden met een methode van artistieke creatie en kritiek. Wij ontkennen niet alleen dat er een abstract en absoluut onveranderlijke politiek criterium bestaat, maar ook dat er een abstract en absoluut onveranderlijk artistiek criterium bestaat; iedere klasse in elke klassenmaatschappij kent zijn eigen politieke en artistieke criteria. Maar bij alle klassen in alle klassenmaatschappijen komt het politieke criterium op de eerste en het artistieke criterium op de tweede plaats. De bourgeoisie verwerpt altijd proletarische literatuur en kunst, hoe groot hun artistieke waarde ook mag zijn. Het proletariaat moet op dezelfde manier onderscheid maken tussen de werken van literatuur en kunst uit het verleden en zijn houding ertegenover pas bepalen nadat hun houding ten opzichte van het volk en de vraag histories gezien, of zij al dan niet enige progressieve betekenis hadden, is onderzocht. Sommigen werken die politiek gezien regelrecht reactionair zijn kunnen een zekere artistieke kwaliteit bezitten. Hoe meer reactionair de inhoud is en hoe hoger de artistieke kwaliteit, des te giftiger zijn zij voor het volk en des te noodzakelijker is het om ze te verwerpen. Een gemeenschappelijk kenmerk van de literatuur en kunst van alle uitbuitende klassen in hun periode van verval is de tegenstelling tussen hun reactionaire politieke inhoud en hun artistieke vorm. Wat wij verlangen is de eenheid van politiek en kunst, de eenheid van inhoud en vorm, de eenheid van revolutionaire politieke inhoud en de grootst mogelijke perfectie van artistieke vorm. Kunstwerken die artistieke kwaliteit missen hebben geen kracht, hoe progressief zij politiek gezien ook mogen zijn.

Daarom maken we zowel bezwaar tegen de tendens om kunstwerken met een verkeerd politiek standpunt te produceren als tegen de tendens van de “affiche- en kretenstijl” die vanuit politiek oogpunt juist is, maar artistieke kracht mist. Met betrekking tot vraagstukken van literatuur en kunst moeten we een strijd op twee fronten voeren. Beide tendensen zijn te vinden in het denken van veel kameraden. Een groot aantal kameraden heeft de neiging om de artistieke techniek te verwaarlozen; daarom is het nodig om aandacht te schenken aan het verhogen van het artistieke niveau. Maar volgens mij is de politieke kant van de zaak op dit moment een groter probleem. Sommige kameraden missen elementaire politieke kennis en hebben dientengevolge alle mogelijke verwarde ideeën. Laat me een paar voorbeelden uit Jenan citeren.

“De theorie van de menselijke natuur”. Bestaat er zoiets als de menselijke natuur? Natuurlijk is dat er. Maar er bestaat alleen maar concrete menselijke natuur, geen abstracte menselijke natuur. In een klassensamenleving bestaat er slechts menselijke natuur met een klassenkarakter; er bestaat geen menselijke natuur die boven de klassen uitgaat. Wij steunen de menselijke natuur van het proletariaat en van de massa’s van het volk, terwijl de klassen van de grootgrondbezitters en de bourgeoisie de menselijke natuur van hun eigen klasse steunen, zij zeggen het alleen niet, maar beweren dat dat de enige menselijke natuur is die bestaat. De menselijke natuur die gepropageerd wordt door bepaalde kleinburgerlijke intellectuelen is eveneens gescheiden van of gekant tegen de massa’s; wat zij menselijke natuur noemen is in werkelijkheid niets anders dan burgerlijk individualisme en dus is, in hun ogen, de proletarische menselijke natuur het tegengestelde van de menselijke natuur. “De theorie van de menselijke natuur” die sommige mensen in Jenan bepleiten als de basis van hun zogenaamde literatuur- en kunsttheorie, bedoelt hetzelfde en is volstrekt fout.

“Het fundamentele uitgangspunt voor literatuur en kunst is liefde, liefde voor de mensheid”. Nu kan liefde dienen als uitgangspunt, maar er bestaat een fundamenteler uitgangspunt. Liefde als idee is een product van de objectieve praktijk. Wij gaan fundamenteel niet uit van ideeën maar van objectieve praktijk. Onze schrijvers en kunstenaars die uit de rijen der intellectuelen komen, hebben het proletariaat lief omdat de maatschappij hen heeft doen voelen dat zij en het proletariaat een gemeenschappelijk lot ondergaan. Wij haten het Japanse imperialisme omdat het Japanse imperialisme ons onderdrukt. Er bestaat absoluut niet zoiets op de wereld als liefde of haat zonder reden of oorzaak. Wat betreft de zogenaamde liefde voor de mensheid kunnen we zeggen dat er niet zo’n allesomvattende liefde heeft bestaan sinds de mensheid werd verdeeld in klassen. Alle heersende klassen uit het verleden pleitten hier graag voor, evenals vele zogenaamde wijzen en wijze mannen, maar niemand heeft ooit werkelijk beoefend, omdat het onmogelijk is in een klassenmaatschappij. Oprechte liefde voor de mensheid zal bestaan nadat klassen over de hele wereld zijn uitgeroeid. Klassen hebben de samenleving gesplitst in vele antagonistische groepen; er zal liefde voor de mensheid bestaan wanneer het klassenstelsel is geëlimineerd, maar nu niet. Wij kunnen onze vijanden niet liefhebben, wij kunnen sociaal onrecht niet liefhebben, het is ons doel om ze te vernietigen. Dit is een kwestie van gezond verstand; zou het kunnen zijn dat enkele van onze schrijvers en kunstenaars dit nog steeds niet begrijpen?

“Werken van literatuur en kunst hebben altijd een even grote nadruk gelegd op licht en donker”. Deze bewering bevat vele verwarde ideeën. Het is niet waar dat literatuur en kunst dit altijd hebben gedaan. Vele kleinburgerlijke schrijvers hebben de lichtzijde nooit ontdekt. Hun werken tonen alleen de schaduwzijde en zijn bekend als “onthullingsliteratuur”. Sommige van hun werken leggen zich eenvoudig toe op de prediking van pessimisme en levensmoeheid. Aan de andere kant schildert de Sovjetliteratuur uit de periode van de opbouw van het socialisme voornamelijk de lichtzijde. Het beschrijft weliswaar ook tekortkomingen in het werk en beeldt mensen uit met een negatieve instelling, maar dit dient slechts als contrast om het gehele beeld des te zonniger te laten uitkomen en is niet gebaseerd op een zogenaamd half-half-principe. De schrijvers en kunstenaars van de bourgeoisie uit de reactionaire periode schilderen de revolutionaire massa’s af als gespuis en zichzelf als heiligen, waarmee zij licht en donker verwisselen. Slechts werkelijk revolutionaire schrijvers en kunstenaars kunnen het probleem van het prijzen of aan de kaak stellen op de juiste manier oplossen. Alle duistere krachten die schade berokkenen aan de massa’s van het volk moeten aan de kaak gesteld worden en alle revolutionaire gevechten van de massa’s van het volk moeten geprezen worden; dit is de fundamentele taak van revolutionaire schrijvers en kunstenaars.

“Het is altijd de taak van literatuur en kunst geweest om aan de kaak te stellen”. Deze bewering komt evenals de vorige voort uit een gebrek aan historische kennis. Literatuur en kunst zijn, zoals wij hebben aangetoond, nooit uitsluitend aan het aan de kaak stellen gewijd geweest. Voor revolutionaire schrijvers en kunstenaars kunnen de massa’s nooit het doelwit voor ontmaskering zijn, maar slechts de agressors, uitbuiters en onderdrukkers en de slechte invloed die zij hebben op het volk. De massa’s hebben ook tekortkomingen, die overwonnen moeten worden door kritiek en zelfkritiek binnen de rijen van het volk zelf en dergelijke kritiek en zelfkritiek te leveren is ook een van de belangrijkste opdrachten van literatuur en kunst. Maar dit moet niet beschouwd worden als een soort “ontmaskering van het volk”. Wat het volk betreft is het wezenlijke probleem er een van ontwikkeling en van het verbeteren van het niveau. Alleen contrarevolutionaire schrijvers en kunstenaars beschrijven het volk als “geboren dwazen” en de revolutionaire massa’s als “tiranniek gespuis”.

“Dit is nog steeds de periode van het satirische essay en de stijl van Lu Hsun is nog steeds nodig”. Daar hij leefde onder de overheersing van de duistere machten en hij was beroofd van de vrijheid van meningsuiting, gebruikte Lu Hsun brandende satire en bijtende ironie, gegoten in de vorm van essays, om te strijden; en hij had volledig gelijk. Wij moeten ook de fascisten, de Chinese reactionairen en alles dat het volk schade berokkent scherp blijven ridiculiseren; maar in het Shensi-Kansu-Ningsia grensgebied en de anti-Japanse basisgebieden achter de vijandelijke linies, waar democratie en vrijheid volledig zijn toegestaan aan de revolutionaire schrijvers en kunstenaars en slechts aan de contrarevolutionairen zijn ontnomen, moet de stijl van het essay niet eenvoudigweg zijn zoals die van Lu Shun. Hier kunnen we luidkeels schreeuwen en hebben we het niet nodig om bedekte termen te gebruiken en er omheen te draaien, wat voor het volk moeilijk te begrijpen is. Als Lu Shun te maken had met het volk en niet met hun vijanden, dan gebeurde het nooit dat hij het revolutionaire volk en de revolutionaire Partij belachelijk maakte of aanviel in zijn “periode van satirische essays” en deze essays verschilden hemelsbreed van die welke gericht waren tegen de vijand. Het is noodzakelijk om de tekortkomingen van het volk te bekritiseren, zoals we al gezegd hebben maar als we dat doen moeten we waarachtig het standpunt van het volk innemen en spreken vanuit een oprecht verlangen om het volk te beschermen en te ontwikkelen. Kameraden als vijand behandelen staat gelijk met overlopen naar de vijand. Moeten we dan afzien van satire? Nee, satire is altijd noodzakelijk. Maar er zijn verschillende soorten satire, elk met een verschillende houding, satire die zich bezighoudt met de vijand, satire die zich bezighoudt met onze bondgenoten en satire die zich bezighoudt met onze eigen mensen. Wij zijn niet tegen satire in het algemeen waar we een eind aan moeten maken is het misbruik van satire.

“Het ligt mij niet om te loven en te prijzen. De werken van mensen die de lichtzijde ophemelen, zijn niet noodzakelijkerwijs groots en de werken van degenen die de schaduwkant beschrijven zijn niet noodzakelijkerwijs armzalig”. Als je bourgeoisschrijver of kunstenaar bent dan zul je niet het proletariaat prijzen maar de bourgeoisie en als je een proletarische schrijver of kunstenaar bent dan zul je niet de bourgeoisie ophemelen, maar het proletariaat en de arbeiders: het is het een of het ander. De werken van degenen die de lichte kanten van de bourgeoisie laten zien zijn niet noodzakelijkerwijs groots, noch zijn de werken van hen die schaduwzijden afschilderen noodzakelijkerwijs armzalig; de werken van hen die het proletariaat prijzen zijn niet noodzakelijkerwijs groots, maar de werken van hen die de zogenaamde “schaduwkanten” van het proletariaat afschilderen moeten wel armzalig zijn: ... zijn dit geen feiten in de geschiedenis van literatuur en kunst? Waarom zouden wij het volk, de scheppers van de geschiedenis van de mensheid, niet prijzen? Waarom zouden we het proletariaat niet prijzen, de Communistische Partij, de nieuwe democratie en het socialisme?

Er is een soort mensen dat geen enthousiasme kan opbrengen voor de zaak van het volk, dat koel vanaf de zijlijnen naar de strijd en de overwinningen van het proletariaat en zijn voorhoede kijkt; zij zijn slechts geïnteresseerd in zichzelf en zullen er nooit moe van worden zichzelf te prijzen, plus misschien een paar figuren uit hun kliekje.

Natuurlijk zijn zulke kleinburgerlijke individualisten niet bereid om de daden en deugden van het revolutionaire volk te prijzen of hun moed in de strijd en hun vertrouwen in de overwinning te vergroten. Mensen van deze soort zijn slechte termieten in de revolutionaire rijen; natuurlijk heeft het revolutionaire volk geen behoefte aan deze “zangers”.

“Het is geen kwestie van standpunt; mijn standpunt ten opzichte van de klassen is correct, mijn bedoelingen zijn goed en ik zie het allemaal wel zitten, maar ik ben niet in staat mij goed uit te drukken en daardoor is de uitwerking slecht. Ik heb reeds gesproken over de dialectische zienswijze op motief en resultaat. Nu zou ik willen vragen: is de kwestie van het resultaat niet een kwestie van standpunt? Iemand die uitsluitend uit motief handelt en zich niet afvraagt wat het resultaat van zijn handeling zal zijn, is als een dokter die alleen maar recepten schrijft maar zich er niet om bekommert hoeveel patiënten eraan sterven. Of neem bijvoorbeeld een politieke partij die alleen maar verklaringen uitgeeft maar zich er niet om bekommert of ze uitgevoerd worden. Men kan met reden vragen of dat een goed standpunt is. En of de bedoeling goed is. Natuurlijk kunnen er vergissingen voorkomen, ook al is het resultaat van tevoren overwogen, maar is de bedoeling goed wanneer men in dezelfde sleur doorgaat nadat de feiten hebben uitgewezen dat het resultaat slecht is? Bij het beoordelen van een partij, van een dokter moeten we naar de praktijk kijken, naar het resultaat. Hetzelfde gaat op bij het beoordelen van een schrijver. Iemand die werkelijk goede bedoelingen heeft moet rekening houden met het resultaat, ervaringen samenvatten en de methoden bestuderen of, bij creatief werk, de uitdrukkingstechniek bestuderen. Iemand die werkelijk goede bedoelingen heeft moet de tekortkomingen en fouten in zijn eigen werk zo eerlijk mogelijk bekritiseren en zich vast voornemen om ze te corrigeren. Dit is nu precies de reden waarom communisten de methode van zelfkritiek toepassen. Alleen dit is het juiste standpunt. Slechts in dit proces van serieuze en verantwoordelijke praktijk is het mogelijk om langzamerhand te leren begrijpen wat het juiste standpunt is en er geleidelijk een vaste greep op te krijgen. Als men in de praktijk niet deze richting uitgaat, als men eenvoudig volstaat met de zelfvoldane bewering dat men “het allemaal wel ziet zitten” dan heeft men er in feite helemaal niets van begrepen. “Ons op te roepen tot bestudering van het marxisme is het herhalen van de vergissing van de dialectisch materialistische creatieve methode, die de creativiteit zal schaden”.

Het bestuderen van het marxisme betekent het toepassen van het dialectisch materialistische en historisch materialistische gezichtspunt in onze kijk op de wereld, op de samenleving en op de literatuur en de kunst; het betekent niet dat wij filosofische verhandelingen in onze werken van literatuur en kunst moeten verwerken. Het marxisme omvat het realisme in literaire en artistieke scheppingen maar kan het niet vervangen, net zoals het marxisme de atoom- en elektronicatheorieën in de fysica omvat maar niet kan vervangen. Lege, droge formules vernietigen inderdaad de creativiteit; maar niet alleen dat, zij vernietigen in de eerste plaats het marxisme. Dogmatisch marxisme is geen marxisme, het is antimarxisme. Vernietigt het marxisme dan niet de creativiteit? Jazeker, dat doet het wel. Het vernietigt definitief de feodale, burgerlijke, kleinburgerlijke, liberalistische, individualistische, nihilistische, kunst-omwille-van-de-kunst, aristocratische, decadente of pessimistische creativiteit en elke andere creativiteit die vreemd is aan de massa’s van het volk en aan het proletariaat. Zouden deze soorten creativiteit niet vernietigd moeten worden als ze moeten worden als ze voorkomen bij proletarische schrijvers en kunstenaars? Ik denk dat dat moet gebeuren; zij moeten grondig vernietigd worden, en terwijl zij vernietigd worden, kan er iets nieuws worden opgebouwd.

5

De problemen die wij hier besproken hebben bestaan in onze kringen van literatuur en kunst in Jenan. Wat toont dit aan? Het toont aan dat er nog steeds in aanzienlijke mate verkeerde werkstijlen bestaan in onze kringen van literatuur en kunst en dat onze kameraden nog steeds vele gebreken vertonen, zoals idealisme, dogmatisme, lege illusies, holle frasen, minachting voor de praktijk en afzijdigheid van de massa’s, hetgeen allemaal vraagt om een effectieve en serieuze zuiveringsactie.

Veel kameraden hebben nog geen duidelijk inzicht in het verschil tussen het proletariaat en de kleinburgerij. Er zijn veel Partijleden die organisatorisch zijn toegetreden tot de Communistische Partij, maar dat ideologisch nog niet geheel en al hebben gedaan. Zij die ideologisch nog niet geheel en al tot de Partij zijn toegetreden, hebben nog heel wat vuil van de uitbuitende klassen in hun hoofden en hebben geen enkel idee wat proletarische ideologie, of communisme, of de Partij is. “Proletarische ideologie?” denken zij. “Hetzelfde oude liedje”. Ze hebben er weinig vermoeden van dat het niet gemakkelijk is om dit liedje onder de knie te krijgen. Sommigen zullen, zolang als zij leven, nooit het geringste vleugje communisme over zich hebben en zij kunnen uiteindelijk niets anders doen dan uit de Partij treden. Hoewel de meerderheid in onze Partij en in onze rijen rechtschapen en eerlijk is, moeten we daarom in alle ernst zowel ideologisch als organisatorisch orde op zaken stellen als we de revolutionaire beweging effectiever willen ontwikkelen en sneller tot succes willen brengen. Organisatorisch orde op zaken te stellen vereist dat we dat eerst ideologisch doen, dat we een strijd van proletarische ideologie tegen niet-proletarische ideologie lanceren. Er is reeds een ideologische strijd aan de gang in de kringen van literatuur en kunst in Jenan en dit is hoogst noodzakelijk.

Intellectuelen van kleinburgerlijke afkomst proberen altijd koppig op alle mogelijke manieren, daarbij inbegrepen literaire en artistieke manieren, zichzelf te projecteren en hun zienswijzen te verspreiden en zij wensen dat de Partij en de wereld zich naar hun beeld voegen. In deze omstandigheden is het onze plicht om deze “kameraden” te ontnuchteren en hen zeer duidelijk te verstaan te geven:

“Dat gaat niet op: het proletariaat kan zich niet aan jullie aanpassen; aan jullie wensen tegemoet komen zou in feite hetzelfde zijn als toegeven aan de klasse van de grootgrondbezitters en de grote bourgeoisie en het risico lopen onze Partij en ons land te ondermijnen. “ Aan wie moeten we dan tegemoet komen? Wij kunnen de Partij en de wereld slechts vormen naar het beeld van de proletarische voorhoede. Wij hopen dat onze kameraden in de kringen van literatuur en kunst zich de ernst van dit grote probleem zullen realiseren en actief deel zullen nemen aan deze strijd, zodat iedere kameraad zuiver in de leer zal worden en onze gelederen zowel ideologisch als organisatorisch werkelijk verenigd en geconsolideerd zullen worden.

Door de verwarring in hun denken zijn veel van onze kameraden niet helemaal in staat om werkelijk onderscheid te maken tussen onze revolutionaire basisgebieden en de Kwomintang gebieden en dientengevolge maken zij vele fouten. Een groot aantal kameraden is hier gekomen uit de zolderkamers van Sjanghai en door uit die zolderkamers naar de revolutionaire basisgebieden te komen, zijn ze niet alleen van de ene soort plaats naar de andere gekomen maar van het ene historische tijdperk naar het andere. De ene samenleving is semi-feodaal, semi-koloniaal, onder de heerschappij van de grootgrondbezitters en de grote bourgeoisie, de andere is revolutionaire nieuw-democratische samenleving onder leiding van het proletariaat. Komen naar de revolutionaire bases betekent het binnengaan van een tijdperk dat zonder precedent is in de duizenden jaren van de Chinese geschiedenis, een tijdperk waarin de massa’s van het volk de macht in handen hebben. Hier is het volk om ons heen en het publiek voor onze propaganda volkomen anders. Het voorgaande tijdperk is voorbij en keert nooit meer terug. Daarom moeten we ons zonder enige aarzeling met de nieuwe massa’s integreren. Als sommige kameraden, levend temidden van de nieuwe massa’s, nog steeds “tekort schieten in kennis en begrip” en “helden die geen plaats hebben om hun dapperheid te tonen” blijven, zoals ik reeds eerder heb opgemerkt, dan zullen er zich voor hen moeilijkheden gaan voordoen en dat niet alleen wanneer zij naar de dorpen gaan; hier in Jenan zelf zullen zij op moeilijkheden stuiten. Sommige kameraden denken misschien: “Ik had beter voor de lezers in het Grote Achterland [10] kunnen blijven schrijven; het is werk dat ik goed ken en heeft “nationale betekenis”. Dit idee is volkomen verkeerd. Het Grote Achterland is ook aan het veranderen. Lezers daar verwachten van auteurs in de revolutionaire basisgebieden dat zij vertellen over de nieuwe mensen en de nieuwe wereld en niet dat zij hen vervelen met dezelfde oude liedjes. Daarom zal, hoe meer een werk geschreven is voor de massa’s in de revolutionaire basisgebieden, het des te meer nationale betekenis hebben.

Fadejew vertelde in “Het Debacle” [11] slechts het verhaal van een kleine guerrilla-eenheid en had niet de bedoeling om het gehemelte van lezers in de oude wereld te strelen; toch heeft het boek een wereldwijde invloed uitgeoefend. In China is de invloed ervan in elk geval zeer groot, zoals u weet. China gaat voorwaarts, niet terug, en het zijn de revolutionaire basisgebieden, niet één van de achterlijke, achteruitgaande gebieden, die China voorwaarts leiden. Dit is een fundamenteel punt dat kameraden vóór alles moeten gaan begrijpen in de rectificatiebeweging.

Daar integratie in het nieuwe tijdperk van de massa’s essentieel is, is het noodzakelijk om het probleem van de relatie tussen het individu en de massa’s grondig op te lossen. Dit couplet van een gedicht van Lu Shun zou ons motto moeten zijn:

“Met gefronste wenkbrauwen tart ik koel duizend wijzende vingers,
Met gebogen hoofd dien ik, als een gewillige os, de kinderen.” [12]

De “duizend wijzende vingers” zijn onze vijanden en we zullen ons nooit aan hen over geven, hoe woest zij ook zijn. De “kinderen” symboliseren hier het proletariaat en de massa’s. Alle Communisten, alle revolutionairen, alle revolutionaire werkers op het gebied van literatuur en kunst zouden moeten leren van het voorbeeld van Lu Shun en zouden “ossen” moeten zijn voor het proletariaat en de massa’s, hun schouders onder hun taak zettend tot hun laatste ademtocht. Intellectuelen die met de massa’s willen integreren, die de massa’s willen dienen, moeten een proces doormaken waarin zij en de massa’s elkaar goed leren kennen. Dit proces kan en zal ongetwijfeld veel pijn en wrijving met zich mee brengen, maar als je vastbesloten bent zul je in staat zijn om aan deze eisen te voldoen.

Vandaag heb ik slechts enkele van de problemen van fundamentele oriëntatie voor onze beweging van literatuur en kunst besproken; veel specifieke problemen resten er nog die verdere studie vereisen. Ik vertrouw er op dat de kameraden hier vastbesloten zijn om zich in de aangegeven richting te begeven.

Ik geloof dat u in de loop van de rectificatiebeweging en in de komende lange periode van studie en werk zeker in staat zult zijn een transformatie in uzelf en in uw werk teweeg te brengen, vele mooie werken te maken die warm verwelkomd zullen worden door de massa’s van het volk en de beweging van literatuur en kunst in de revolutionaire basisgebieden en in heel China in een glorieus stadium te brengen.

_______________
[1] Zie V.I. Lenin “Partijorganisatie en Partijliteratuur” waarin hij het karakteristieke van proletarische literatuur als volgt omschrijft:

“Het zal een vrije literatuur zijn, omdat de idee van socialisme en sympathie met de arbeiders en niet eerzucht of carrière maken steeds weer nieuwe krachten aan zijn gelederen zal toevoegen. Het zal een vrije literatuur zijn, omdat het zal dienen, niet de een of andere blasé heldin, niet de verveelde ‘upper 10.000’ die lijdt aan vetzucht en degeneratie, maar de miljoenen en tientallen miljoenen arbeiders — de bloem der natie, haar kracht en haar toekomst. Het zal een vrije literatuur zijn, die het laatste woord in het revolutionaire denken van de mensheid verrijkt met de ervaring en het levende werk van het socialistische proletariaat, die een permanente wisselwerking teweegbrengt tussen de ervaring van het verleden (het wetenschappelijk socialisme, de voltooiing van de ontwikkeling van het socialisme vanuit zijn primitieve, utopische vormen) en de ervaring van het heden (de huidige strijd van de arbeidende kameraden).

(Verzamelde Werken, Engelse ed., FLPH, Moskou 1962, deel X, pp 48-49.)
[2] Liang Shihchiu, een lid van de contrarevolutionaire Nationaal Socialistische Partij, propageerde lange tijd reactionaire, uit Amerika afkomstige burgerlijke ideeën over literatuur en kunst. Hij verzette zich koppig tegen de revolutie en beschimpte revolutionaire literatuur en kunst.
[3] Chou Tsojen en Chang Tzuping capituleerden voor de Japanse agressors nadat de Japanners Peking en Sjanghai hadden bezet in 1937.
[4] Lu Hsun, “Mijn visie op de Liga van schrijvers van de linkervleugel” in de verzameling Twee Harten, Complete Werken, Chinese ed., deel IV.
[5] Zie Lu Hsun’s essays, “Dood” in de “Addenda”, de laatste collectie essays geschreven op een zolderkamer in de “quasi-concessie”, Complete Werken, Chinese ed., deel VI.
[6] De “Kleine Herder” is een populaire Chinese volksoperette waarin slechts twee personen optreden, een herder en een dorpsmeisje, die een duet van vragen en antwoorden zingen. In het begin van de verzetsoorlog tegen Japan werd deze vorm gebruikt met nieuwe woorden voor propaganda tegen Japan en een tijdlang vond dit een goed onthaal bij het publiek.
[7] De Chinese karakters voor deze zes woorden hebben een zeer eenvoudige vorm van slechts enkele penseelstreken en zij kwamen gewoonlijk voor in een der eerste lessen van oude leerboeken.
[8] De “Lentesneeuw” en “Het lied van de arme dorpelingen” waren liederen uit het Koninkrijk Chu in de derde eeuw voor Christus. De muziek van het eerste stond op een hoger niveau dan die van het tweede. Zoals verteld wordt in “Sung Yu’s antwoord aan de Koning van Chu” in Prins Chao Ming’s Bloemlezing van Proza en Poëzie, vielen slechts enkele tientallen mensen in toen iemand in de hoofdstad van Chu “De Lentesneeuw” zong, maar toen “Het lied van de arme dorpelingen” werd gezongen, zongen duizenden het mee.
[9] Zie V.I. Lenin, Partijorganisatie en partijliteratuur: “Literatuur moet deel gaan uitmaken van de gemeenschappelijke zaak van het proletariaat, ‘een tandrad en een schroef’ van één enkel groot sociaaldemocratisch mechanisme, in beweging gezet door de gehele politiekbewuste voorhoede van de gehele werkende klasse”. (Verzamelde Werken, Engelse ed., FLPH, Moskou 1962, deel X, p. 45.)
[10] De naam ‘Het Grote Achterland’ werd tijdens de verzetsoorlog tegen Japan gegeven aan de uitgestrekte gebieden in het zuid en noordwesten van China die beheerst werden door de Kwomintang en die niet door de Japanse invallers bezet waren, ter onderscheiding van het ‘kleine achterland’, de anti-Japanse basisgebieden achter de linies van de vijand die onder leiding van de Communistische Partij stonden.
[11] “Het Debacle” van de beroemde Sovjetschrijver Alexander Fadejew werd in 1927 gepubliceerd en in het Chinees vertaald door Lu Hsun. De roman beschrijft de strijd in Siberië van een partizaneneenheid van arbeiders, boeren en revolutionaire intellectuelen tegen de contrarevolutionaire bandieten tijdens de burgeroorlog in de Sovjet-Unie.
[12] Dit couplet is uit “Spottend met mijzelf” van Lu Hsun uit de Collectie Buiten de Collectie, Complete Werken, Chinese ed., deel VII.