Leon Trotski
Resultaten en vooruitzichten


Voorwoord bij de herdruk

De aard van de Russische revolutie was de centrale vraag waaromheen zich de verschillende ideologische stromingen en politieke organisaties van de Russische revolutionaire beweging organiseerden. Zelfs binnen de sociaaldemocratische beweging zelf lokte deze kwestie belangrijke meningsverschillen uit vanaf het moment dat de gebeurtenissen haar in een praktisch kader plaatsten. Vanaf 1904 namen deze verschillen de vorm aan van twee hoofdstromingen: die van het mensjewisme en die van het bolsjewisme. Het mensjewistische standpunt was dat onze revolutie een burgerlijke revolutie zou zijn, dat wil zeggen dat het natuurlijke gevolg ervan de overdracht van de macht aan de burgerij zou zijn en het scheppen van de voorwaarden voor een kapitalistisch parlementair stelsel. De mening van het bolsjewisme was — terwijl het de onvermijdelijkheid inzag van het burgerlijke karakter van de komende revolutie — dat de taak van de revolutie het vestigen was van een democratische republiek door middel van de dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand.

De maatschappijanalyse van de mensjewieken was uiterst oppervlakkig en kwam in wezen neer op ruwe historische vergelijkingen — de kenmerkende methode van ‘geleerde’ bekrompen kleinburgers. Noch het feit dat de ontwikkeling van het Russische kapitalisme aan beide polen buitengewone omstandigheden had geschapen, waardoor de rol van de burgerlijke democraten tot iets onbetekenends werd teruggebracht, noch de ervaringen van de elkaar opvolgende gebeurtenissen, weerhielden de mensjewieken van een niet aflatende zoektocht naar de ‘ware’, de ‘echte’ democraten, die zich aan het hoofd van de ‘natie’ zouden stellen en parlementaire en zo democratisch mogelijke omstandigheden zouden scheppen voor de kapitalistische ontwikkeling. Overal en altijd streefden de mensjewieken ernaar tekenen te vinden van het ontstaan van de burgerlijke democratie, en waar ze die niet konden vinden, bedachten ze die.

Ze overdreven het belang van elke ‘democratische’ uitspraak en uiting, terwijl ze tegelijk de kracht van de arbeidersklasse en haar vermogen tot strijd minimaliseerden. Zó fanatiek probeerden ze deze leidende burgerlijke democraten te vinden, om het door de wetten van de geschiedenis vereiste ‘legitieme’ kapitalistische karakter van de Russische revolutie veilig te stellen, dat, toen er geen leidende kapitalistische democraten gevonden konden worden, de mensjewieken zelf met meer of minder succes probeerden om hun taken over te nemen. De kleinburgerlijke democraten, zonder enige socialistische ideologie, zonder enige marxistische klassenvoorbereiding, hadden natuurlijk niet anders kunnen handelen in de loop van de Russische revolutie, dan de mensjewieken deden in de rol van de ‘leidende’ partij van de Februarirevolutie (1917). Het ontbreken van een maatschappelijke basis voor de burgerlijke democratie keerde zich tegen de mensjewieken zelf, want ze overleefden zichzelf snel en werden in de achtste maand van de revolutie door de klassenstrijd opzij geschoven. Aan de andere kant was het bolsjewisme geenszins besmet met vertrouwen in de macht en de kracht van de revolutionaire burgerlijke democraten in Rusland. Vanaf het begin zag het het doorslaggevende belang van de arbeidersklasse in de komende revolutie. Maar wat het programma van de revolutie zelf betreft, beperkten de bolsjewieken dat voor het begin tot de belangen van de vele miljoenen boeren, zonder en tegen wie de revolutie niet tot het einde zou kunnen worden doorgevoerd door de arbeidersklasse. Vandaar hun (voorlopige) erkenning van de burgerlijk-democratische aard van de revolutie.

Wat betreft de schatting van de inwendige krachten van de revolutie en de vooruitzichten daarvan ondersteunde de schrijver van dit boek in die periode noch de ene, noch de andere van de hoofdstromingen van de Russische arbeidersbeweging. Het standpunt dat hij toen innam, kan als volgt worden geschetst: de revolutie, die wat haar eerste taken betreft als een kapitalistische revolutie is begonnen, zal spoedig machtige klassenbotsingen oproepen en zal alleen de overwinning behalen door de macht over te dragen aan de enige klasse die in staat is om aan het hoofd te gaan van de onderdrukte massa’s, aan de arbeidersklasse. Eenmaal aan de macht zal de arbeidersklasse zich niet alleen willen beperken tot een burgerlijk-democratisch programma, maar dat ook niet kunnen. Ze zal de revolutie alleen maar tot het einde toe door kunnen voeren wanneer de Russische revolutie wordt omgevormd in een revolutie van de Europese arbeidersklasse. Het burgerlijk-democratische programma van de revolutie zal dan, samen met de nationale beperkingen ervan, worden opzijgezet, en de tijdelijke politieke heerschappij van de Russische arbeidersklasse zal zich ontwikkelen tot een blijvende socialistische dictatuur. Maar wanneer Europa passief blijft, dan zal de kapitalistische contrarevolutie de regering van de werkende massa’s in Rusland niet tolereren en het land terugwerpen — ver weg van een democratische arbeiders- en boerenrepubliek. Daarom kan de arbeidersklasse, wanneer ze eenmaal de macht veroverd heeft, niet binnen de perken van de burgerlijke democratie blijven. Ze moet de tactiek van de permanente revolutie overnemen, dat wil zeggen: ze moet de scheidsmuur doorbreken tussen het minimum- en het maximumprogramma van de sociaaldemocratie, overgaan tot steeds radicalere maatschappijhervormingen en onmiddellijke en directe steun zoeken in de revolutie in West-Europa. Dit standpunt wordt in het nu herdrukte werk ontwikkeld en beargumenteerd. Het werd oorspronkelijk geschreven in de periode 1904-1906.

Terwijl hij gedurende een periode van vijftien jaar vasthield aan het uitgangspunt van de permanente revolutie, ging de schrijver toch in de fout in zijn inschatting van de met elkaar concurrerende stromingen van de sociaaldemocratische beweging. Aangezien die beide uitgingen van het standpunt van een burgerlijke revolutie, was de schrijver van mening dat de verschillen die tussen hen beide stonden, niet zo diep waren dat ze een splitsing in de partij rechtvaardigden. Tegelijk hoopte hij dat aan de ene kant de verdere loop der gebeurtenissen duidelijk de zwakte en onbetekenendheid van de Russische burgerlijke democraten duidelijk zou maken en aan de andere kant de feitelijke onmogelijkheid dat de arbeidersklasse zich tot een democratisch programma zou beperken. Dat zou, naar hij dacht, alle grond ontnemen aan de strijd tussen de groepen.

Omdat hij in de periode van de emigratie buiten beide stromingen stond, heeft de schrijver niet de waarde kunnen beoordelen van de belangrijke omstandigheid dat in de praktijk zich langs de lijnen van de meningsverschillen tussen bolsjewieken en mensjewieken aan de ene kant onverzettelijke revolutionairen groepeerden en aan de andere kant elementen die steeds beginsellozer werden en zich verder aanpasten aan de omstandigheden. Toen de revolutie van 1917 uitbrak, was de Bolsjewistische Partij (opgericht in 1912) een sterk gecentraliseerde organisatie, die de beste elementen van de ontwikkelde arbeiders en revolutionaire intellectuelen verenigde, en die — na wat interne strijd — openlijk een tactiek volgde, gericht op de socialistische dictatuur van de arbeidersklasse, volledig in overeenstemming met de internationale situatie en met de klassenverhoudingen in Rusland. Wat de mensjewistische stroming betreft: die was tegen die tijd juist genoeg gerijpt om, zoals ik al zei, de taken van de burgerlijke democraten op zich te nemen.

Door op het huidige moment deze herdruk van zijn boek aan het publiek aan te bieden, wil de schrijver niet alleen de theoretische principes uitleggen die het hem en andere kameraden, die vele jaren buiten de Bolsjewistische Partij hebben gestaan, mogelijk maakten om aan het begin van 1917 hun lot met dat van de partij te verbinden (zo’n persoonlijke uitleg zou niet voldoende rechtvaardiging geven voor het herdrukken van het boek). Maar ook wil hij de herinnering opvoeren van de sociaal-historische analyse van de drijvende krachten van de Russische revolutie, waaruit de conclusie volgde dat het door de arbeidersklasse grijpen van de politieke macht, de taak van de Russische revolutie kon en moest zijn, lang voordat de dictatuur van de arbeidersklasse een voldongen feit was geworden. Het feit dat het ons nu mogelijk is om deze brochure, die in 1906 geschreven werd en die in hoofdlijnen al in 1904 werd uitgewerkt, zonder enige wijzigingen te herdrukken, is afdoende bewijs ervoor dat de marxistische theorie niet aan de kant staat van het mensjewistische surrogaat voor de burgerlijke democratie, maar aan die van de partij die werkelijk de dictatuur van de werkende klasse uitvoert.

De beslissende test van een theorie is de praktijk. Dat we de marxistische theorie op een juiste manier hebben toegepast, wordt bewezen door het feit dat de gebeurtenissen waaraan we nu deelnemen, in grote lijnen zo’n vijftien jaar geleden werden voorzien.

Als een aanhangsel herdruk ik een artikel dat in de Parijse Nashe Slovo van 17 oktober 1915 werd gepubliceerd. Het is getiteld: ‘De strijd om de macht’. Het artikel diende een polemisch doel en was een kritiek op de programmatische ‘Brief’ die aan de ‘Kameraden in Rusland’ werd gericht door de leiders van de mensjewieken. Daarin trokken we de conclusie dat de ontwikkeling van de klassenverhoudingen, gedurende de tien jaren na de revolutie van 1905, de mensjewistische hoop op een burgerlijke democratie nog verder hadden ondermijnd en dat daarom het lot van de Russische revolutie meer dan ooit duidelijk was verbonden met de kwestie van de dictatuur van de arbeidersklasse. Gezien de ideeënstrijd van al die voorafgaande jaren moet men inderdaad een domkop zijn om te spreken van het ‘avonturisme’ van de Oktoberrevolutie!

Nu we het toch hebben over de houding van de mensjewieken tegenover de revolutie, moeten we ook de mensjewistische degeneratie noemen van Kautsky, die nu in de ‘theorieën’ van Martov, Dan en Tsereteli de uitdrukking vindt van zijn eigen theoretische en politieke aftakeling. Na oktober 1917 hoorden we van Kautsky dat — hoewel de verovering van de politieke macht door de werkende klasse gezien moet worden als de historische taak van de sociaaldemocratische partij — niettemin de Russische communistische partij er niet in geslaagd was om aan de macht te komen via de specifieke deur en volgens het specifieke tijdschema die Kautsky daarvoor had gekozen en dat om die reden de Sovjetrepubliek voor verbetering daarvan moest worden overgegeven aan Kerenski, Tsereteli en Tsjernov. Kautsky’s reactionair-muggenzifterige kritiek moet des te onverwachter gekomen zijn voor die kameraden die met open ogen de periode van de eerste Russische revolutie (1905) hebben meegemaakt en die Kautsky’s artikelen uit de jaren 1905-1906 hadden gelezen. In die tijd begreep en erkende Kautsky volledig (weliswaar niet zonder de helpende hand van RosaLuxemburg) dat de Russische revolutie niet kon eindigen in een kapitalistisch-democratische republiek, maar onvermijdelijk moest leiden tot de dictatuur van de arbeidersklasse, vanwege het niveau dat door de klassenstrijd in het land zelf was bereikt en ook vanwege de hele internationale situatie van het kapitalisme. Kautsky schreef toen openlijk over een arbeidersregering met een sociaaldemocratische meerderheid. Hij dacht er zelfs niet aan om de loop van de klassenstrijd afhankelijk te maken van de veranderende en oppervlakkige combinaties van de politieke democratie.

In die tijd begreep Kautsky dat de revolutie aanvankelijk zou beginnen met het in beweging brengen van de vele miljoenen boeren en stedelijke kleinburgers, en die niet allemaal tegelijk, maar geleidelijk aan, laag voor laag, zodat wanneer de strijd tussen de arbeidersklasse en de kapitalistische bourgeoisie zijn hoogtepunt bereikte, de brede boerenmassa’s nog op een zeer primitief niveau van politieke ontwikkeling zouden staan en hun stemmen zouden geven aan de politieke partijen van het midden, die slechts de onderontwikkeldheid en de vooroordelen van de boerenklasse zouden weerspiegelen. Kautsky begreep toen dat de arbeidersklasse, door de logica van de revolutie tot de verovering van de macht gebracht, die daad niet onbeperkt kon uitstellen, omdat ze door die zelfverloochening alleen maar de weg zou vrijmaken voor de contrarevolutie. Kautsky begreep toen dat, nadat ze eenmaal de revolutionaire macht gegrepen had, de arbeidersklasse het lot van de revolutie niet zou laten afhangen van de tijdelijke stemmingen van de minst bewuste, nog niet ontwaakte massa’s op welk moment dan ook, maar dat ze daarentegen de in haar handen geconcentreerde politieke macht zou veranderen in een machtig middel voor het voorlichten en het organiseren van diezelfde onderontwikkelde en onwetende boerenmassa’s. Kautsky begreep dat door de Russische revolutie een kapitalistische revolutie te noemen om daarmee de taken ervan te beperken, dat zou betekenen dat men niets begrepen hebt van wat er in de wereld gaande is. Samen met de Russische en Poolse marxisten zag hij terecht in dat wanneer de Russische arbeidersklasse de macht zou veroveren voor de Europese arbeidersklasse dat deed, dat ze haar situatie als heersende klasse niet zou moeten gebruiken voor het snel overdragen van haar posities aan de burgerij, maar voor het geven van krachtige steun aan de arbeidersrevolutie in Europa en in de hele wereld.

Al deze wereldomvattende vooruitzichten, doordrenkt van de geest van de marxistische leer, werden noch door Kautsky, noch door ons, afhankelijk gemaakt van hoe en voor wie de boeren zouden stemmen in de verkiezingen voor de zogenaamde Grondwetgevende Vergadering in november en december 1917. Nu de vijftien jaren geleden geschetste vooruitzichten werkelijkheid zijn geworden, weigert Kautsky de Russische revolutie een geboortebewijs te geven, omdat deze geboorte niet naar behoren is belichaamd in de politieke macht van de kapitalistische democraten. Wat een verbazingwekkend feit! Wat een ongelooflijke vervlakking van het marxisme! Men kan met het grootste gelijk zeggen dat de aftakeling van de Tweede Internationale door een van haar grootste theoretici een nog afzichtelijker uitdrukkingsvorm heeft gevonden dan in net voor de oorlogskredieten stemmen van 4 augustus 1914.

Tientallen jaren lang ontwikkelde en verdedigde Kautsky de ideeën van de sociale revolutie. Nu deze werkelijkheid is geworden, deinst Kautsky vol afschuw ervoor terug. Hij is ontzet over de Russische sovjetmacht en neemt een vijandige houding aan tegenover de machtige beweging van de Duitse communistische arbeidersklasse. Kautsky lijkt sprekend op een armzalige schoolmeester, die jarenlang binnen de vier muren van zijn stoffig leslokaal voor zijn leerlingen een definitie heeft herhaald van wat het voorjaar is en die eindelijk, aan zijn levensavond als onderwijzer, in de frisse lucht komend, het voorjaar niet erkent, woedend wordt (voorzover het deze schoolmeester mogelijk is woedend te worden) en probeert te bewijzen dat het voorjaar eigenlijk niet het voorjaar is, maar slechts een grote verstoring van de natuur, omdat het tegen de wetten van de natuurgeschiedenis in plaatsvindt. Het is maar goed dat de arbeiders geen vertrouwen hebben in de grootste betweterige autoriteiten, maar vertrouwen hebben in het voorjaar!

Wij, aanhangers van Marx, staan samen met de Duitse arbeiders voor onze overtuiging dat het voorjaar van do revolutie is aangebroken, volledig in overeenstemming met de wetten van de sociale natuur en tegelijkertijd in overeenstemming met de wetten van de marxistische theorie. Want het marxisme is niet de aanwijsstok van een schoolmeester, maar een maatschappijanalyse van de manieren en wegen van het historische proces, dat zich in de praktijk ontwikkelt. Ik heb de tekst van de twee werken — die van 1906 en die van 1915 — ongewijzigd gelaten. Aanvankelijk was ik van plan om de tekst te voorzien van voetnoten die hem meer bij de tijd zouden brengen; maar nadat ik de tekst had doorgenomen, moet ik die bedoeling opgeven. Wanneer ik op details in had willen gaan, dan zou ik de omvang van het boek moeten verdubbelen. Daar heb ik op het moment de tijd niet voor. En bovendien, zo’n boek met twee verhalen erin zou nauwelijks leesbaar zijn. En wat belangrijker is, ik ben van mening dat de gedachtegang de omstandigheden van onze tijd sterk benadert en de lezer, die de moeite neemt om zich wat meer in dit boek te verdiepen, zal gemakkelijk in staat zijn om de uitleg die het geeft aan te vullen met nodige gegevens uit de ervaring van de huidige revolutie.

L. Trotski
12 maart 1919, het Kremlin