Aliënatie
(letterlijk vervreemding, gealiëneerd = vervreemd)

= het vreemd zijn aan de wereld en aan zichzelf. De typische aliënatie is de economische: de arbeider en het product van zijn arbeid (de geschapen waarden) zijn gescheiden, omdat de arbeider slechts zijn arbeidskracht aan de kapitalist verhuurt. Daardoor behoort het product van de verhuurde arbeidskracht toe aan de kapitalist (zie privaatbezit van de productiemiddelen). Door deze vervreemding aan zijn arbeid wordt de arbeider ook vreemd aan zichzelf. Hij kan de menselijke waarden van vrijheid of arbeidsvreugde niet meer werkelijk beleven. Hij leidt een bestaan dat door anderen (door een leidende klasse) bepaald wordt (bijvoorbeeld werkmethoden, levensgewoonten).

Naast de economische aliënatie – eigenlijk: eruit voortvloeiend – kennen wij nog de politieke, culturele en religieuze vervreemding, dit is het ontbreken van respectievelijk politieke macht, culturele rijkdom of een realistische wereldvisie. De leidende klasse dringt zich op al deze gebieden aan de anderen op.

Het socialisme wil deze aliënatie uitschakelen, door de arbeider niet te vervreemden van het product van zijn arbeid, met andere woorden door de afschaffing van het privaatbezit der productiemiddelen. Een groot twistpunt tussen marxisten blijft echter een volgende vraag: kan er een volledig gedesaliëneerde maatschappij bestaan (waarin geen vervreemding voorkomt)? Globaal gezien lijkt ons dit mogelijk; individueel echter kan de aliënatie niet totaal uitgeschakeld worden (typisch voorbeeld: het persoonlijk ongeluk kan nooit uitgeschakeld worden). De omstandigheden die in onze maatschappij de menselijke vervreemding aanwakkeren en bestendigen, kunnen in een socialistische maatschappij zeker veranderd worden (bijvoorbeeld arbeidsomstandigheden, reclame.)

MWBEL