Arbeidsduur

= tijd die de arbeiders besteden aan de arbeid.

Deze kan verdeeld worden in
- een sociaal noodzakelijke arbeidsduur, en
- een (door de patroon) toegevoegde arbeidsduur.

Dus: arbeidsduur = sociaal noodzakelijke arbeidsduur + toegevoegde arbeidsduur.

Tijdens de sociaal noodzakelijke arbeidsduur hebben wij de eenvoudige reproductie van de waarde van de arbeidskracht; tijdens de toegevoegde arbeidsduur produceert de arbeider “meerwerk”.

Dit meerwerk (d.i. het gedeelte boven de eenvoudige reproductie) bepaalt de meerwaarde, die in de productie ontstaat. De graad van de uitbuiting wordt bepaald door de verhouding tussen beide gedeelten van de arbeidsduur (-> uitbuiting). De opvoering van de productiviteit kan de sociaal noodzakelijke arbeidsduur verkorten en de toegevoegde arbeidsduur verlengen. Dit betekent: indien de arbeiders (bv. Door nieuwe instrumenten, door nieuwe arbeidsmethodes, door een hoger werkritme) minder tijd besteden aan de productie van een gelijke hoeveelheid goederen, wordt de waarde van hun arbeidskracht vlugger gerealiseerd. De tijd, gedurende dewelke ze meerwerk produceren, wordt verlengd. Hierdoor wordt verklaard dat verkorting van de totale arbeidsduur niet noodzakelijk verlies meebrengt voor de ondernemer. Verkorting van de toegevoegde arbeidsduur – zonder verhoging van de productiviteit – zou wel een daling van de meerwaarde meebrengen.

MWBEL