Bourgeoisie
(ook: burgerij)

De klasse die in het (pre-)kapitalistische regime over de economische en politieke machtsmiddelen beschikt (bv. geld, politie). Meer speciaal bezit de bourgeoisie de productiemiddelen. Ze verplicht de niet-bezitters hun arbeidskracht te verkopen: ten onrechte beweert ze dat beide ondertekenaars van het arbeidscontract op gelijke basis staan, want de arbeider is verplicht zijn arbeidskracht om den brode te verkopen. Door de arbeid van de arbeiders wordt de meerwaarde geschapen, die de bourgeoisie zich grotendeels toe-eigent.

* Ontstaan van de bourgeoisie: rondom sommige kastelen en op economisch gunstig gelegen plaatsen vormden zich in de Middeleeuwen steden (= burgen). Het grootste gedeelte van de bevolking bestond uit lijfeigenen die het platteland ontvlucht waren. De burgers leefden van handel en nering. De eerste vorm was dus een handels- en neringbourgeoisie. Deze vormde de noodzakelijke kapitaalsvoorraden voor de industriële revolutie. Snel ontwikkelde zich een financiebourgeoisie. Slechts later – met de invoering van de machines- ontstond de industriële bourgeoisie.

* Samenstelling van de bourgeoisie: binnen deze klasse bestaan er verschillende lagen die geregeld met elkaar in botsing komen. Men kan de burgerij indelen naargelang van hun sector (zie hierboven ontstaan). Hierbij dient echter opgemerkt dat er vaak innige samenwerking bestaat tussen de verschillende lagen in de bourgeoisie (bv. tussen financiële en industriële bourgeoisie).

Daarnaast kan men ze indelen naargelang van hun inkomsten en hun macht: hier onderscheidt men verschillende lagen van de grootburgerij en van de kleinburgerij (onafhankelijken, kleinhandelaars, kleine ondernemers).

De term “kleinburger” is ook wel een scheldwoord om de bekrompen mentaliteit, de burgerlijke vooroordelen, de twijfelachtige smaak en de ouderwetse ideologie van iemand aan de kaak te stellen).

(zie ook: klasse – meerwaarde – uitbuiting)

MWBEL