Devaluatie
DEVALUATIE (lett. : ontwaarding;
tegengestelde = REVALUATIE of herwaardering)

Bij een devaluatie wordt de bestaande verhouding tussen de geldwaarde enerzijds en de goudwaarde of valutakoers anderzijds verminderd.

Vb. 1: in een bepaald land wordt de waarde van de munteenheid gelijkgesteld met deze van 1 gram goud; na een devaluatie met 25 % wordt deze verhouding 1,25 munteenheid = 1 gram goud.

Vb. 2: in 1948 was 1 pond sterling 4 dollar waard; na de devaluatie met 30 % in 1949 was de valutakoers tot 2,8 dollar gedaald.

De bedoeling van de devaluatie is de binnenlandse economische moeilijkheden (vooral in geval van slappe activiteit) helpen oplossen, hoofdzakelijk door vergemakkelijking van de uitvoer. Na een devaluatie worden de uitgevoerde producten “goedkoper”, d.w.z. de buitenlandse koper heeft minder deviezen nodig om hetzelfde artikel te kopen (vgl. vb. 2: moest een Amerikaan in 1948 voor een product van 1 pond 4 dollar betalen, dan moet hij in 1949 slechts 2,8 dollar geven). Door deze maatregel hoopt men de uitvoer – en bijgevolg de binnenlandse productie – op te voeren.

Indien andere landen hun munt in dezelfde mate devalueren, wordt dit exportvoordeel ongedaan gemaakt (dit gebeurde t.o.v. de devaluatie van het pond sterling in 1931, 1949 en 1967). Men merkt dus dat niets anders dan de internationale concurrentie achter deze moeilijkheden steekt.

De ingevoerde artikelen worden door de devaluatie duurder: volgens onze twee voorbeelden moet resp. 25 en 30 % meer betaald worden voor hetzelfde artikel na de devaluatie. De mogelijkheden zijn dan de volgende:

1. de invoer wordt afgeremd;
2. de binnenlandse industrie kan op korte tijd de ontbrekende goederen leveren (wat de politici en industriëlen hopen);
3. de verbruikers betalen hogere prijzen voor de ingevoerde goederen.

Aangezien een ernstige pacificatie in de kapitalistische economie ontbreekt, wordt de tweede oplossing in de meeste gevallen onmogelijk. De industrie is niet gereed voor de nieuwe productie.

Daarom doet zich meestal het derde verschijnsel voor, nl. de verbruikers betalen de devaluatie; zij worden het slachtoffer ervan.

In bepaalde gevallen heeft een devaluatie tijdelijk een verbetering van de binnenlandse economische toestand meegebracht (vb. Frankrijk december 1958). Op zichzelf gezien is devaluatie geen zekere methode om de handel aan te wakkeren en een gunstige handelsbalans te verkrijgen.

REVALUATIE: voorbeelden van revaluatie (ook revalorisatie) van bepaalde munten zijn zeldzamer. In maart 1961 gebeurde dit met de Duitse mark en de Nederlandse gulden: beide munten werden met 5 % geherwaardeerd (vb. kostte een product voordien 100 DM of fl., dan moest nadien 105 DM of fl. daarvoor betaald worden).

De aanleiding tot deze operatie was de “overdreven” economische activiteit (“boom” -> economische cyclus): de binnenlandse industrie kon de opdrachten niet meer tijdig uitvoeren. De lonen (en bijgevolg de prijzen!) begonnen te snel te verhogen – althans in kapitalistische ogen. Door een revaluatie moesten de buitenlandse bestellingen verminderen. Op de achtergrond van deze operatie stonden echter de devaluatiekansen van de dollar. Indien Duitsland en Nederland hun economische activiteit afremden, konden de VSA opnieuw hun productie verhogen.

MWBEL