Economie

= de maatschappelijke bedrijvigheid rondom drie hoofdproblemen:
a) welke soorten en hoeveelheden goederen en diensten worden geproduceerd (of zouden moeten geproduceerd worden);
b) hoe zullen de productiemiddelen hiervoor gebruikt worden (vb. tewerkstelling, bevoorrading, planning);
c) voor wie zullen de goederen geproduceerd worden (m.a.w. de verdeling van de goederen en inkomens).

Op grond van de oplossingen die aan deze problemen gegeven worden, onderscheiden wij twee hoofdtypes van economie, nl. de kapitalistische en de socialistische (-> economische wetten).

GEMENGDE ECONOMIE: er bestaan praktisch geen zuivere voorbeelden van beide types. Wij vinden in de kapitalistische economie enkele socialistische invloeden (en omgekeerd!). Sommigen spreken daarom gaarne van een gemengde economie, of van gemengde bedrijven (vb. wanneer de overheid haar invloed in de algemene economie laat gelden of een onderneming beheert – alleen of met particulieren). We vinden deze term misleidend.

Het hoofddoel van de overheid is de instandhouding van de kapitalistische maatschappij. Zij leidt deze niet, maar tracht deze te verbeteren. Haar doeleinden zijn praktisch dezelfde als die van de kapitalistische ondernemers (-> staatskapitalisme). De term neokapitalisme is daarom een betere benaming. We kunnen pas van een gemengde economie (of: overgangsfase) spreken, wanneer deze in haar geheel een socialistisch karakter vertoont.

POLITIEKE ECONOMIE of staatshuishoudkunde: is de studie van de sociale verhoudingen in de maatschappij. Aangezien deze bepaald worden door de economische betrekkingen, is de productie van goederen de grondslag hiervoor (-> materialisme). Het basiswerk van de marxistische politieke economie is “Het kapitaal” van Karl Marx.

(Deze term mag niet verward worden met “economische politiek": dit is de politiek die door de centrale overheid gevoerd wordt op het gebied van de economie.)

VERVANGINGSECONOMIE: een economie waarin voor de productie van het ene goed deze van een ander product of dienst moet opgeofferd worden.
Meest voorkomend verschijnsel: de sociale consumptie en/of investeringen worden vervangen door militaire uitgaven (-> oorlogseconomie) of prestigerealisaties (vb. bouw van presidentiële paleizen i.p.v. fabrieken, hospitalen of scholen).
Dit verschijnsel stellen wij in westerse en in oosterse landen vast, evengoed in geïndustrialiseerde als in ontwikkelingsgebieden.

De strijd van de arbeidersbeweging moet er in alle landen op gericht zijn om de economische productie sociaal te doen verantwoorden (-> revolutionair reformisme; zelfbeheer). Een kapitaal probleem stelt zich hierbij: wat eerst produceren?

In communistische landen wordt de voorkeur gegeven aan de zware industrie, ten nadele van de consumptie; in de ontwikkelingsgebieden worden vaak nutteloze prestige-uitgaven gedaan, ten koste van de industrialisering en de landbouw; in de kapitalistische landen worden winstgevende goederen geproduceerd i.p.v. noodzakelijke producten... Zolang er geen economische overvloed is, zal deze vraag gesteld worden. Omdat deze oplossing nog lang kan uitblijven, is de strijd om de economische beslissings- en controlemacht zo belangrijk voor de arbeidersbeweging.

(-> planeconomie – dirigisme)

MWBEL