Federalisme
(federatie = verbond van groeperingen, staten, organisaties; federeren = tot één verbond samenvoegen; federalist)

In de loop van de geschiedenis werden vele volkeren in één staat samengedrongen (vb. Oostenrijk, Hongarije, Rusland, België) of werden verschillenden staten of landen tot één bond samengevoegd(vb. VSA, Rusland, Zwitserland, West-Duitsland). De bedoeling van dergelijke samensmelting is hoofdzakelijk een machtsstreven, nl. sterker worden door grotere gebieden te bundelen (meer bevolking, meer industrie, meer voorraden, enz.).

Deze bundeling gebeurt in een confederatie (= verbond met zwakke banden t.o.v. de buitenstaanders, vb. Britse Gemenebest) of in een federatie (= een unie van soevereine staten die hun macht delen met de centrale federale regering (vb; de VSA, de Bondsrepubliek Duitsland, de vroegere Sovjet-Unie).

De bedoeling van federalisme moet zijn: elke bevolkingsgroep tot haar recht laten komen, niet om de begunstigden nog vlugger te laten vooruitkomen (= nationalistisch federalisme), maar om een toenadering tussen alle bevolkingsgroepen mogelijk te maken en aldus de arbeidersbeweging te versterken. Het grootste voordeel van federalisme is dat het gezag democratischer kan worden (= dichter bij de bevolking staan; de verzuchtingen beter kennen), maar het grootste risico is de verscherping van de verdeeldheid tussen de bevolkingsgroepen. Dit risico steekt in de nationalistische tendensen en moet bekampt worden door de socialistische opvatting over federalisme, nl. de gelijkwaardigheid van de volkeren om samen te strijden voor een socialistische wereld (-> internationalisme)

MWBEL 1969