Geschiedenis

- Burgerlijke opvatting = een relaas van gebeurtenissen (oorlogen, vredesverdragen), van individuele wilsbesluiten en -uitingen, van de invloed van ideeën op de sociale en politieke werkelijkheid. Daartussen zoeken de burgerlijke geschiedkundigen naar samenhangen (oorzaken en gevolgen).

- Marxistische opvatting = de objectieve weergave van de strijd van de mens tegen de natuur, m.a.w. de ontwikkeling van de infrastructuur (de productiekrachten en -verhoudingen).

Dit betekent: de infrastructuur bepaalt in zeer hoge mate de bovenbouw (de instellingen, ideeën, politiek) en deze laatste heeft slechts een relatieve onafhankelijkheid. De evolutie van de infrastructuur is bijgevolg het hoofdthema van de marxistische geschiedschrijving.

Deze evolutie is een gedetermineerd, maar geen mechanisch proces (= zonder invloed van de mens). Het marxisme loochent zeker niet de invloed van de menselijke voortbrengselen op de infrastructuur. (vb. op bepaalde ogenblikken beïnvloeden de wetenschap, de godsdienst, de rechtspraak, enz. de economische onderbouw van een maatschappij -> humanisme). Het stelt nochtans niet de enkeling (met zijn wilsbesluiten en -uitingen) centraal, doch de groep, de klasse. De geschiedenis is bijgevolg de uiting van de klassenstrijd, waarin thans het proletariaat de drijvende kracht is en de maatschappij stuwt naar een socialistische samenleving, zeker niet rechtlijnig, maar dialectisch: met acties en reacties.

Een der grondleggers van het marxisme Friedrich Engels onderscheidde in de geschiedenis twee grote fasen: het rijk der noodzaak en het rijk der vrijheid. In het rijk der noodzaak bepaalt de onderbouw geheel of grotendeels de geschiedenis (de menselijke inwerking is gering of onbestaande: de mens ondergaat de geschiedenis). Karl Marx noemt deze fase de ‘voorgeschiedenis’, in tegenstelling met het rijk van de vrijheid (de werkelijk communistische maatschappij), waarin de mens de geschiedenis bepaalt.

MWBJD 1969