Humanisme
(Latijn: humanus = menselijk; humanist = iemand die het humanisme verdedigt of volgens die opvattingen tracht te leven)

Burgerlijk humanisme =
a. een intellectuele beweging die haar oorsprong heeft in Italië en die vooral gedurende de 16de eeuw over gans Europa uitdeint. Ze haalt haar methode en haar stellingen uit de studie van de antieke (vrnl. Griekse) auteurs. Ze stelt de mens centraal (= antropocentrische) en is ten dele een reactie tegen het centraal stellen van god (theocentrisme) in de middeleeuwen. Dit humanisme is eng verbonden met de opkomst van de steden en de bourgeoisie.
b. methode van intellectuele vorming, gesteund op de studie van de Latijnse en Griekse auteurs (de humaniora), waaraan de 20ste-eeuwse bourgeoisie nog altijd veel belang hechtte.
c. geheel van intellectuele en wijsgerige tendensen die de ontwikkeling van de belangrijkste kwaliteiten van de mens op het oog hebben en de menselijke waardigheid als voornaamste element van de moraal vooropstellen. Dit humanisme is gegroeid samen met het antiklerikalisme en de ongelovigheid (atheïsme).

Marxistisch humanisme vertrekt van de stelling dat de mensen de geschiedenis moeten maken (en er niet door bepaald worden), waarbij de vrijheid van het individu en zijn volle ontplooiingsmogelijkheden centraal staan. Dit humanisme staat in schril contrast met de theorie en de methodes van het stalinisme.

Het christelijk humanisme tracht binnen het katholieke kamp de menselijke waardigheid te verdedigen tegenover diegenen die de ‘onmenselijke’ tendensen vooropstellen (autocratische god, strenge puriteinse moraal, strikte eerbied voor de ritus, enz.). De christelijke humanisten willen de evangelische zuiverheid terugvinden.

Human relations
(lett. menselijke betrekkingen; in latere tijden meestal vervangen door human resources)

= actie van het patronaat om de menselijke verhoudingen t.a.v. de arbeiders en hun familie te verbeteren. De oorsprong moet zeker gezocht worden in de ellendige arbeidsvoorwaarden en in de toestand van vervreemding waarin de arbeiders zich bevinden.

De bedoelingen waren meestal paternalistisch en afgestemd op integratie van de werknemers. De kapitalistische menselijke betrekkingen zijn in de eerste plaats bedoeld om grotere winsten te laten maken en om de arbeiders te verzoenen met hun toestand van uitbuiting.

Human relations zijn zeker niet zinloos, maar zullen o.i. slechts volledig gerealiseerd worden, wanneer ook de vervreemding en de uitbuiting verdwenen zijn, m.a.w. wanneer de arbeid, de arbeidsplaats en -producten volledig eigendom van de arbeiders worden.

MWBJD 1969