Krediet
(Latijn credere = geloven, vertrouwen; crediteur = geldschieter; wie het geld uitleent)

= een soort lening die door een financiële instelling (vb. bank, holding...) of een handelaar toegestaan wordt voor een bepaalde periode.

Naar de duur onderscheidt men krediet.
- op korte termijn (“call money”): voor minder dan 6 maand, vaak zelfs voor enkele dagen (om bv. op een vervaldag alle schulden te kunnen betalen; om de lonen uit te betalen; wordt ook voor speculatie gebruikt);
- op halflange termijn: tussen 6 maand en 5 jaar;
- op lange termijn: meer dan 5 jaar.

Als stelregel geldt: hoe langer de termijn, hoe lager de intrest.

De banken en holdings halen een zeer groot deel van hun winsten uit de intresten en intrestverschillen.

Vb.1: een bank ontleent geld voor 1 jaar à 5 %, maar leent dit uit voor verschillende periodes van 6 maand, telkens a 6 %;

Vb. 2: een persoon vertrouwt zijn spaarcenten toe aan een bank en ontvangt 3 %, 4 %, 5 %; de bank staat met dat geld echter leningen toe, die 2 %, 3 %... meer opbrengen).

De bedoeling van het krediet is
- iemand in staat stellen om bepaalde goederen onmiddellijk te verwerven en ze pas later te betalen (zgn. kopen op afbetaling of kredietaankopen = consumptiekrediet);
- iemand geld ter hand stellen, dat hem toelaat te produceren of handel te drijven (= productiekrediet). In dit laatste geval hoopt de ontlener met zijn latere winst het geleende geld terug te betalen.

In de meeste gevallen moet de gecrediteerde waarborgen bieden aan de geldschieter (vb. zijn eigen inkomen, ingeval van consumptiekrediet; de firmanaam, ingeval van productiekrediet; om onroerende goederen op krediet te kopen, wordt dit goed gehypothekeerd, d.w.z. het onroerende goed wordt als waarborg voor de lening gegeven).

De rol van het krediet: het krediet vergemakkelijkt het geld- en goederenverkeer aanzienlijk. Hierdoor versterkt het enkele kapitalistische verschijnselen, zoals de concurrentie en de concentratie van het kapitaal.

Het kredietwezen heeft ook geleid tot het ontstaan van de financiebourgeoisie, naast en boven de industriebourgeoisie (-> kapitalisme). Het geld gaat immers steeds sneller roteren (= in omloop zijn); de enorme fabrieksinstallaties daarentegen immobiliseren steeds maar geld, m.a.w. wie een bedrijf heeft, kan over het geld dat daarin steekt, niet meer beschikken om handel te drijven of te produceren! Hierdoor moet de industrie steeds meer beroep doen op de kredietinstellingen (-> bank).

Een gevaarlijk aspect van de kapitalistische productie wordt door het krediet sterker beklemtoond, nl. het krediet zorgt voor voortdurende expansiemogelijkheden van de industrie, maar de afzetmogelijkheden houden geen gelijke tred (-> distributie, inflatie, conjunctuur, markt).

MWBEL