Monocultuur, monoproductie
(lett.: eenzijdige bebouwing)

= economische afhankelijkheid van één of twee producten, meestal grondstoffen. Dit verschijnsel doet zich voor in de meeste ontwikkelingslanden (vb. Cuba/suiker; Venezuela/aardolie; Chili/tin; Brazilië/koffie).

Monocultuur houdt zeer grote gevaren in zich:
- sterke afhankelijkheid van de wereldmarktprijzen (indien deze dalen, verminderen de inkomsten drastisch; dit geeft aanleiding tot massale vernietiging van grondstoffen en oogst om de prijzen hoog te houden);
- overdreven gebondenheid aan de weersomstandigheden (mislukking van de oogst is een ware ramp voor de bevolking, die slechts één inkomen heeft);
- politieke (buitenlandse) druk: de VS hebben het bestaan van een monocultuur in vele Zuid-Amerikaanse landen politiek misbruikt om hun macht op te dringen (vb. na de socialistische revolutie op Cuba werden de wereldmarktprijzen voor rietsuiker kunstmatig gedrukt; strategisch belangrijke grondstoffen mochten alleen aan de VS verkocht worden, zoals het tin van Chili).

Hiervoor doen de Amerikanen beroep op de inlandse burgerij die alle macht haalt uit de monocultuur (ze legt voldoende kapitaalreserves aan om slechte tijden te doorstaan; ze eigent zich alle politieke macht toe, enz.).

MWBEL