Nationalisatie

= overheveling van een privébedrijf of van een volledige sector (vb. energie) naar de centrale overheid. Hierdoor worden de bezittingen staatseigendom. De staat zorgt rechtstreeks (vb. als staatsbedrijf of -domein) of onrechtstreeks (vb. als regie) voor de uitbating ervan. De directie en personeelsleden worden door de openbare macht aangesteld (ze worden staatsambtenaren). De vroegere eigenaars kunnen geheel, gedeeltelijk of niet vergoed worden ingeval van nationalisatie.

De redenen om bepaalde bedrijven of sectoren te nationaliseren kunnen verschillen:
- negatieve, vrl. ‘burgerlijke’ redenering: het privé-initiatief schiet tekort, onvoldoende of slechte werking onder particulier beheer;
- marginalistische redenering: de staat moet bepaalde bedrijven zodanig ondersteunen dat zij enkel als staatsbedrijven leefbaar zijn (-> marginale bedrijven);
- collectivistisch redenering: bepaalde sectoren zijn zo belangrijk voor het land dat de verantwoordelijkheid ervoor ook bij de centrale overheid moet berusten (vb. televerbindingen; energiesector; banken en verzekeringen).

Op zichzelf gezien zijn nationalisaties geen socialistische maatregelen. Zij zijn nochtans voor de verwezenlijking van een socialistische economie absoluut noodzakelijk. Indien wij nationaliseren zonder meer, hebben wij slechts een overgang van privé-kapitalisme naar staatskapitalisme (d.w.z. met dezelfde uitbuiting van de arbeiders, gebrek aan planning, enz.). De genationaliseerde bedrijven en economie moeten ook gesocialiseerd worden, d.i. ten dienste van de gemeenschap gesteld worden (vgl. de pogingen in enkele ex-communistische landen).

MWBEL