Onderontwikkeling

= toestand van een land (een streek), dat sterk achterblijft op de andere landen (streken). Deze achterstand kan aan enkele economische en sociale maatstaven objectief vastgesteld worden. Enkele belangrijke vergelijkingspunten zijn:

- de industriële en/of landbouwactiviteiten (vb. ontbreken van een uitgebouwde industrie of van rendabele landbouwbedrijven; zeer lage productiviteit);

- de bezitsspreiding, het grondbezit, het inkomen der bevolking (vb. een zeer kleine groep bezit het grootste gedeelte van de grond);

- de infrastructuurwerken (wegen, kanalen, e.d.);

- het onderwijs (niveaus, graad van schoolbezoek en geschooldheid);

- de woningbouw;

- de gezondheid (een zieke bevolking is een slechte producent).

Deze onderontwikkeling kan absoluut of relatief zijn.

ABSOLUTE ONDERONTWIKKELING: de bevolking leeft onder het bestaansminimum (onvoldoende voeding, armoede tengevolge van ontbrekende arbeidsmogelijkheden, onrendabele arbeid of uitbuiting). Deze onderontwikkeling vinden wij in praktisch alle ontwikkelingslanden.

Typerende vaststelling: enkel de ontwikkelingslanden met een socialistische planeconomie slagen erin, uit hun toestand van absolute onderontwikkeling te geraken; de andere blijven ter plaatse trappelen of gaan zelfs achteruit (reden: de opbrengst van de nijverheid gaat naar enkele personen, de bevolking deelt niet in de vruchten van haar arbeid; vergelijk in dit opzicht China met India, Cuba met de meeste Zuid-Amerikaanse landen).

RELATIEVE ONDERONTWIKKELING: de bevolking van een land of streek heeft een bepaald niveau van welvaart bereikt, maar het peil ligt onder dit der omringende gebieden (vb. Westhoek en Z.-O.-Vlaanderen, in België; Zuid-Italië; Spanje; Portugal...).

De basisoorzaak van deze welvaartsverschillen ligt in de ontbrekende of onvoldoende industrialisering (-> reconversie). Dit is nochtans geen toeval! Integendeel, het kapitalistisch regime laat opzettelijk bepaalde gewesten onderontwikkeld ( - de meeste ontwikkelingslanden zijn ex-koloniale gebieden! - ) om over de arbeidskrachten uit die streken te kunnen beschikken, wanneer ze nodig zijn in de hooggeïndustrialiseerde gebieden (denk aan de arbeidsreservoirs in Zuid-Italië, aan de invoer van Noord-Afrikanen in Europa, aan de pendelarbeid van de arbeidskrachten uit Oost- en West-Vlaanderen naar het Brusselse of naar de kolenmijnen). Daarom spreken wij in de marxistische economie over de ‘wet van de ongelijke ontwikkeling’.

MWBEL