Productiviteit

= de hoeveelheid eenheden die (door een bepaalde persoon, groep, bedrijf, land, enz.) gedurende een zekere tijd geproduceerd worden.

Bij uitbreiding tot de niet-productieve sector: de tijd die nodig is om bepaalde verrichtingen te doen. Schematisch kunnen wij schrijven: de arbeidsproductiviteit van een land = Nationaal Product gedeeld door de hoeveelheid arbeid.

De economische vooruitgang en de levensstandaard hangen in sterke mate af van de productiviteit. Daarom wordt zoveel belang gehecht aan de

OPVOERING VAN DE PRODUCTIVITEIT = de vermindering van de arbeidsduur voor de productie van een zelfde hoeveelheid goederen (vb. als één meubelmaker in 1950 1 stoel maakte in gemiddeld 4 uur, en in 1969 hiervoor slechts 3 uur nodig heeft, is zijn productiviteit met 1/4 gestegen).

De elementen die de opvoering van de productiviteit mogelijk maken, zijn:
- nieuwe machines: verdere mechanisatie en automatisatie;
- hogere geschooldheid van de arbeiders die deze machines bedienen (-> nieuwe arbeidersklasse);
- hoger arbeidsritme (dankzij allerlei methodes, vooral door een ver doorgedreven arbeidsverdeling in het bedrijf; -> stimulans);
- wetenschappelijk bestudeerde arbeidstechnieken en -organisatie (“bedrijfsrationalisatie”) (-> arbeidsverdeling).

Betekenis: Aangezien de waarde van een goed bepaald wordt door de sociaal noodzakelijke arbeidsduur, vermindert zij door de opvoering van de productiviteit. Praktisch betekent dit dat de eigenaar van de productiemiddelen daardoor een grotere meerwaarde kan realiseren. De kapitalistische ondernemers trachten de loonsverhogingen te koppelen aan de opvoering van de productiviteit. Anders gezegd: zij willen hun zgn. lagere winsten (ingevolge de hogere lonen) compenseren door verhoging van de productiviteit. Dit is een van de redenen waarom het aandeel van de arbeiders in het Nationaal Inkomen niet toeneemt, ondanks hogere lonen (-> welvaart).

MWBEL