Leo Michielsen
Van nul opnieuw beginnen
Hoofdstuk 9


De democratische weg

Sommige teksten van Marx stellen dat het kapitalisme zal worden afgelost door het socialisme. Wellicht om de impact van zijn ideeën te vergroten, sloeg Marx soms een profetische toon aan. Er dient echter te worden opgemerkt dat niet al zijn geschriften zulke zekerheid vertonen.

Ook in de Tweede Internationale van voor 1914 leefde de idee dat de komst van het socialisme volstrekt zeker was. Kautsky en zijn geestesgenoten beschouwden de overwinning van het socialisme als wetmatig bepaald. Alsof het bij voorbaat in het boek van de geschiedenis stond geschreven, alsof het (moderner uitgedrukt) in de genen van het mensdom was geprogrammeerd. Uiteraard heeft die visie meer met geloof dan met wetenschap te maken.

De ineenstorting van de Tweede Internationale in 1914 heeft de socialistische verwachting een zware slag toegebracht. In de herstelde Tweede Internationale tussen de beide wereldoorlogen kwam het socialistisch perspectief nog slechts ter sprake als oratorisch slot van sommige redevoeringen op meetings en congressen. Reële betekenis had die gedachte daar niet meer.

De fakkel van de hoop werd overgenomen door de communistische partijen. Er was de Oktoberrevolutie geweest en voor de communisten was het de evidentie zelf dat uit een socialistische revolutie een socialistische maatschappij zou geboren worden. De Sovjet-Unie was voor hen niet een kritisch bekeken realiteit, maar de belichaming van een hoop.

De geschiedenis heeft ons sindsdien een stuk wijzer gemaakt ... en ook sceptischer: het staat niet vast dat er socialisme gaat komen, het behoort wel tot de mogelijkheden.

Voor zover wij vandaag kunnen oordelen, is de wereld op weg naar een confrontatie met volgend dilemma: ofwel een socialistische oplossing, ofwel de chaos. Het historisch initiatief, het bewust ingrijpen van de mensen zal uitmaken welke van beide mogelijkheden het worden zal. De toekomst blijft open.

Socialisme is maar mogelijk nadat de bourgeoisie haar kapitaal werd ontnomen, nadat ze uit haar machtsposities werd verdreven. Men mag niet verwachten dat de kapitalisten goedschiks van hun bezit en hun macht zullen afstand doen. Ze zullen daartoe moeten gedwongen worden. M.a.w. het gaat niet zonder revolutie; er is geen andere dan de revolutionaire weg naar het socialisme.

Wat kan die revolutionaire weg zijn?

Het schema van de revoluties uit het verleden, het schema van bv. de Russische, de Chinese, de Vietnamese of de Cubaanse revoluties kan niet in aanmerking komen voor onze gewesten. Hoe verschillend die revoluties van elkaar ook waren, ze hadden enkele aspecten gemeenschappelijk.

Het waren “periferieke” revoluties, omwentelingen in landen met een nog weinig ontwikkeld productieapparaat en zonder democratische tradities. Het waren gewelddadige, met de wapens uitgevochten, bloedige revoluties, die het karakter van een burgeroorlog vertoonden. Het waren bovendien revoluties die zwaar aangepakt werden door het imperialisme van de kerngebieden.

Zowel in Rusland, als in China en Cuba was de revolutie door een massabasis gesteund. Maar na de overwinning bleek het (om hoger vermelde redenen) niet mogelijk zo maar veralgemeende welvaart te brengen. Derhalve was ook consensus van de massa’s niet duurzaam. Derhalve kon ook de democratie niet worden gevestigd. Zo kwam men van de ene autoritaire structuur in een andere terecht. Van dan af werd het onmogelijk een socialistisch bestel te vestigen.

De Oktoberrevolutie verwerd tot stalinisme en mondde uit op de “Catastrojka” van Gorbatsjov. De Chinese revolutie bracht de gruwel van Mao’s “culturele revolutie”, de repressie van juni 1989 en grootschalig herstel van kapitalistische structuren. In Cuba kwam de democratie niet op gang, werd de repressie zeer hard, bewees het proces Ochoa dat ook hier de verloedering was ingetreden ... en lijkt mij de ineenstorting nabij. De revolutionaire oorlog in Vietnam produceerde bootvluchtelingen en is geëindigd met een poging tot terugkeer naar de “vrije” markteconomie. Er weze hier geen misverstand. Er is geen sprake van de Russische, de Chinese of de Vietnamese revoluties te “veroordelen”. Men veroordeelt revoluties evenmin als aardbevingen. Wij trachten de geschiedenis te begrijpen, wij wensen niet te bepalen wat de geschiedenis had moeten zijn. Maar we proberen wel uit de historische ervaring iets te leren en we wagen het reeds een voorlopige conclusie te formuleren: een “periferieke”, gewapende en bloedige revolutie kan niet in een socialistische samenleving resulteren.

Met deze conclusie wordt geenszins enige veroordeling van geweld om etnische redenen bedoeld. Er zijn nu eenmaal strijden die wel gewapenderhand moeten worden gevoerd. Tegen de bezetting door nazi-Duitsland van Nederland, België, Frankrijk, enz. moest het verzet onvermijdelijk gewapend optreden. Alle andere clandestiene propaganda-activiteiten moesten in functie daarvan worden gevoerd. De strijd tegen de dictatuur van Mussolini was een bloedige partizanenstrijd. Er was geen weg naast. Het juk van de koloniale heerschappij kon in Vietnam niet zonder gruwelijke oorlog worden afgeworpen. De dictatuur van Batista kon in Cuba enkel ten val worden gebracht door de gewapende opmars van Fidel Castro en zijn “barbados”. In Nicaragua resulteerde de nederlaag van Somosa uit de loop van de Sandinistische geweren. Kortom, gewapend optreden voor de vrijheid kan onontkoombaar zijn. De vraag is of dergelijk optreden ook tot de vestiging van het socialisme kan leiden.

Gramsci betwijfelde ten zeerste of de strijd tegen het fascisme wel zou moeten uitmonden in een socialistische revolutie. Ondanks zijn totale isolatie in de kerker, was zijn visie realistischer dan die van de communisten daarbuiten.

Het is nodig af te rekenen met twee misvattingen die de communisten, speciaal in de jaren ‘30 bezielden.

Ten eerste dachten zij dat het fascisme niet in staat zou zijn het economisch proces gunstig te laten verlopen. Eigenlijk impliceert zulks dat het kapitalisme democratie behoeft, dat kapitalisme en democratie de twee zijden van een zelfde munt zouden zijn (een illusie die onlangs, zij het in een heel andere context, ook door de Westerse pers werd verspreid). Maar dat is fout. Het kapitalisme is van nature autoritair en voelt zich heel lekker bij dictatoriale staatsstructuren.

Ten tweede hebben de communisten fascisme destijds verkeerdelijk geïnterpreteerd als de laatste stuiptrekking van het kapitalisme in doodsstrijd, als de laatste toevlucht van de bourgeoisie om haar heerschappij in stand te houden, als haar laatste barricade. Derhalve, als die genomen wordt, beleven we meteen de val van het kapitalisme. Met de ineenstorting van het fascisme zou ook de ondergang van het kapitalisme worden bezegeld. Maar het fascisme is niet die uiterste, wanhopige poging, is niet een defensief optreden van de bourgeoisie. Het is een offensief ingrijpen. Na de verdwijning wordt opnieuw de politieke democratie gevestigd, gaat het zakenleven gewoon voort ... en diegenen die in de antifascistische strijd in de eerste gelederen stonden, geraken terug op het achterplan.

De antifascistische strijd wordt in principe gevoerd in een zo breed mogelijk bondgenootschap met democratische krachten. In de gemeenschappelijke opstelling tegen de dictatuur dient het thema van de socialistische revolutie buiten spel te worden gelaten. Het doel is de vestiging van de (burgerlijke) democratie, niet meer.

Idem met de strijd tegen de nazi-bezetter. Het doel was dubbel maar beperkt: nationale onafhankelijkheid en democratie. Nu is het een feit dat tijdens de Tweede Wereldoorlog in alle Europese landen de communisten in de antifascistische strijd een kapitale rol hebben gespeeld. Bovendien werd de meest beslissende slagkracht tegen Duitsland door de Sovjet-Unie geleverd. Het lag dan ook voor de hand dat vele communisten de hoop koesterden om bij de bevrijding meteen door te stoten naar de socialistische omwenteling. In Oost-Europa ‘aangemoedigd, zoniet bevolen vanuit Moskou en geruggensteund door de aanwezigheid van het Sovjetleger,’ werd die politiek doorgevoerd (... maar uiteindelijk liep het op een mislukking uit).

De leiding van de West-Europese communistische partijen heeft tijdig de onmogelijkheid ingezien van zulke ontwikkeling: de krachtsverhoudingen lagen anders. Alleen de “gauchisten” meenden over “gemiste” kansen te moeten spreken. Wel hadden de communisten verwacht dat ze na de overwinning op het fascisme — gezien toch hun zo belangrijke bijdrage in de strijd — hun invloed zouden behouden of zelfs uitbreiden. Maar ook dat gebeurde niet; noch in België, noch in Frankrijk en eigenlijk evenmin in Italië hebben ze hun posities kunnen handhaven. Bijzonder merkwaardig was, later in Spanje, na de val van Franco, de inzinking van de communistische beweging.

Kortom, tegen de uitgesproken en onomwonden dictatuur is de strijd met de wapens meer dan gerechtvaardigd. Maar het herstel van de democratie is op stukken na nog geen socialistische omwenteling. Socialisme is een te grondige verandering in de menselijke geschiedenis om uit een gewapende strijd te kunnen resulteren. Dat is de ervaring van de 20ste eeuw.

De enig mogelijke weg naar het socialisme is de democratische weg. Dat hoop ik nader te kunnen toelichten in de volgende bladzijden.

Eerste voorwaarde voor de verwezenlijking van het socialisme is een hoog ontwikkeld kapitalisme. In een achtergebleven land ontbreekt de democratische cultuur, nodig om de praktijk van de democratie in het socialisme te verruimen. Overigens moet een machtig productieapparaat reeds voorhanden zijn, vermits socialisme maar kan worden opgebouwd op basis van materiële overvloed, vermits het behoefte heeft aan kaderpersoneel dat bekwaam is een complex maatschappelijk raderwerk te beheren en het ook niet zonder moderne arbeiders kan functioneren. We wezen er reeds op dat Marx het socialisme als erfgenaam van een voltooid kapitalisme verwachtte. Ook Lenin en zijn geestesgenoten zagen het eigenlijk zo, vermits zij de omwenteling in Europa ongeveer als een conditio sine qua non voor een duurzaam succes van hun Oktoberrevolutie beschouwden.

De democratische weg veronderstelt verder dat er een zeer ruime massabasis is ter ondersteuning van de revolutie. Het volstaat niet met de verkiezingen een meerderheid van 50+1 in het Parlement te behalen. De meerderheid moet enorm veel aanzienlijker zijn. Overigens zijn niet de parlementaire verhoudingen het meest beslissend. Doorslaggevend zijn de massa-acties, de politieke stakingen, de hardnekkige aanhoudende, alles overspoelende manifestaties in de straat. Geen enkel regime kan stand houden tegen dergelijke vloedgolf. Het massale optreden van de massa ontreddert en neutraliseert de machthebbers dermate dat de revolutie doorgang kan vinden zonder dat het repressieapparaat (veel) slachtoffers maakt, zonder (zwaar) bloedvergieten, zonder burgeroorlog.

De ruime actieve massabasis is ook nodig om achteraf een socialistische democratie te kunnen vestigen, wat na een burgeroorlog niet mogelijk is. Dan moet men er de contrarevolutionaire krachten met geweld onder houden, wat op partijdictatuur, censuur, bureaucratie, enz. dreigt uit te lopen. We wezen er reeds op: afbraak, vernietiging van de bourgeois- staat, vestiging van een gans nieuw staatsapparaat (een zeer belangrijke stelling van Lenin) gaat in de Westerse situatie niet op. De revolutie kan niet een eenmalige stormloop zijn. Het kan niet zo zijn dat eerst het kapitalisme wordt weggeveegd en dan een socialistisch bestel wordt gevestigd. Het betreft een historisch proces met vele etappen. Een revolutie bestaat uit het doorvoeren van revolutionaire hervormingen die hierdoor worden gekenmerkt:
1) dat ze de machtsposities van het kapitaal aantasten;[1]
2) dat ze mekaar voldoende snel opvolgen om te voorkomen dat het kapitaal het verloren terrein zou recupereren;
3) dat ze in de richting van het socialisme gaan.
Samengevat komt het hierop neer dat een radicaal democratiseringsproces wordt verwezenlijkt.

Men moet er zich duidelijk van bewust zijn dat het doorvoeren van een socialistische revolutie enorm veel moeilijker is dan bv. de burgerlijke omwentelingen destijds waren.

Inderdaad, de heerschappij van de bourgeoisie kwam tot stand als gevolg van een economisch proces. Het economische ging het politieke vooraf. De bourgeois verwierven maatschappelijke, ideologische en politieke overheersing doordat ze zich konden steunen op de rijkdom die ze met handel, nijverheid, bankwezen, enz. hadden verworven. De zogenaamde industriële “revolutie” was een geleidelijk proces: kapitalistische ondernemingen kwamen — nu hier dan daar — tot stand te midden van een agrarische, ambachtelijke, nog min of meer feodale context. Het kapitalisme is niet vooraf als systeem ontworpen; het groeide op elementaire wijze, op grond van talloze partiële initiatieven en werd stilaan een systeem. Meermaals in de geschiedenis is het gebeurd dat de macht van een klasse naar een andere overging. Telkens betrof het machtsverschuiving naar een in rijkdom opkomende klasse.

Slaven, armen, uitgebuiten, onderdrukten, boeren en proletariërs zijn dikwijls in opstand gekomen, dat wel. Revoltes zijn er heel wat geweest. Maar geen blijvende heerschappij van bezitslozen. Oktober 1917 heeft ons lang doen geloven dat het ditmaal gelukt was, maar uiteindelijk bleek het toch niet zo te zijn.

In tegenstelling tot de vroegere omwentelingen is de socialistische revolutie niet de machtsgreep van een economisch opkomende klasse. Het is een ingrijpen van bezitslozen. Bezitslozen: vandaag niet meer in de zin van de 19de eeuwse proletariërs, maar toch van massa’s die niet in het bezit zijn van de productiemiddelen.

Daarom is de socialistische samenleving niet een natuurlijk groeiend iets, “par la force des choses” tot stand gekomen, maar een intellectueel ontwerp.

De verwezenlijking van dit ontwerp is niet mogelijk, als het niet reeds in de geest van massa’s aanwezig is, als dit ontwerp de mensen niet bezielt en engageert. Lenin heeft destijds opgemerkt dat de massa’s wel voor bepaalde concrete eisen wilden strijden (Vrede! Brood! Grond!) maar niet voor “het socialisme”. In de historische context waarin hij opereerde zal dat wel juist zijn geweest. De vraag is of, op lange termijn, dit geen element van verklaring is voor de uiteindelijke mislukking. Wat er ook van zij, om socialisme in de hoogontwikkelde gebieden te kunnen vestigen, is beslist een veel hogere graad van socialistisch bewustzijn vereist bij heel brede lagen van de bevolking.[2]

Ten tweede dient tegenover het georganiseerde establishment ook de massa georganiseerd op te treden. Een socialistisch bewuste en georganiseerde massa komt niet tot stand zonder de impact van een sterke revolutionaire partij. Uit zichzelf, zonder de hulp van een revolutionaire partij, kan de massa niet de nodige historische kracht opbrengen. Ideeën en organisatie worden van buiten uit aangebracht. Die stelling van Lenin blijft haar kapitale waarde behouden.

De revolutionaire partij dus. Die moet het doen. Maar in afwachting zijn de communistische partijen van West-Europa er niet in geslaagd de revolutionaire rol die ze zichzelf hebben toebedeeld, ook werkelijk te vervullen. Allerminst in België was dat het geval.

Wat dan? Laat me al direct stellen dat ik geenoplossing” kan aanbieden. Ik tracht alleen na te gaan wat hier en nu mogelijk is. Wat kunnen we — in afwachting van mogelijke betere tijden — doen om ten minste de waakvlam brandend te houden?

Ik herneem mijn voorstel van een paar jaar terug: de vorming van Communistische Groepen (CG).

Op slag hoor ik het bezwaar: kunnen we de term “communistisch” wel behouden? Is het begrip niet al te zeer besmeurd geworden? Mijnentwege mag men die groepen een andere naam geven, ze bv. “revolutionair socialistisch” noemen. Wanneer ik in dit geschrift aan de kwalificatie “communistisch” vasthoud, dan is het om de politieke positie van bedoelde groepen duidelijk af te lijnen ten overstaan van het reformisme. Het is de zaak eigen identiteit te bevestigen, de standpunten compromisloos te bepalen, principevast, zonder rekening te houden met populariteitsoverwegingen, zonder pogingen te doen om deze of gene groep op te vrijen, zonder af te stemmen op bondgenootschappen. Kortom, het betreft hier een heel andere werkstijl dan die van de communistische partijtraditie.

De CG — dat moet heel duidelijk zijn — is geen partij. Zij richt zich als groep niet tot de bevolking in haar geheel. Zij neemt dus geen deel aan verkiezingen en breekt ook met de praktijk van de militanten die in de loop van de jaren duizenden pakken manifesten verspreidden. Manifesten die opriepen tot deze of gene actie ... die er dan niet kwam. Men had even goed massa’s dorre bladeren over de bevolking kunnen uitstrooien. Te lang hebben de communisten gehandeld alsof hun ordewoorden volstonden om een beweging op gang te brengen. In feite waren ze slechts roependen in de woestijn. Schromelijk miskenden zij de betekenis van de spontaniteit. Zelfs een grote partij of een machtig syndicaat kan niet willekeurig stakingen uitvaardigen. Als de spontane bereidheid niet aanwezig is, als de neiging tot staking of manifestatie zich niet reeds uit zichzelf laat gelden, dan zijn alle oproepen en ordewoorden evenveel keren een slag in het water. De organisatie is belangrijk, de propaganda en voorlichting mogen niet worden verwaarloosd, maar alle bewegingen zijn in eerste instantie spontaan. Slechts als het spontane moment met de organisatie en de ordewoorden samenvallen, wordt het wat van betekenis.

De voorstelling alsof het “van ons” — van dat handvol communisten — zou afhangen of deze of gene beweging al dan niet zal slagen, of de vakbond zo of zo zal optreden, of deze of gene regeringsmaatregel al dan niet zal worden tegengehouden ... met deze verderfelijke volontaristische aanpak van zaken moet radicaal worden gebroken. Men kan het verloop van de geschiedenis niet forceren.

De overgrote meerderheid der mensen rondom ons zijn apolitiek,[3] en staan dus afwijzend tegenover onze idealen. Daarom heeft het voor de CG geen zin als groep massa’s met oproepen tot politieke actie te vervelen. Als groep geen oproepen doen moet de regel zijn. Uiteraard is zo’n regel niet absoluut. Het kan gebeuren dat de CG — ter gelegenheid van zware beroering rond een of ander probleem — als CG stelling neemt. uitzonderlijk, nl. als men ongeveer zekerheid heeft omtrent voldoende weerklank, kan het zelfs aangewezen zijn een manifest uit te geven. Maar dat is de uitzondering die de regel bevestigt. De regel blijft: geen poeder nutteloos verschieten.

De CG richt zich enkel tot de minderheid van de meest gepolitiseerde kernen van allerlei vooruitstrevende bewegingen en organisaties. Dit gebeurt door het persoonlijk optreden van haar militanten.

Heel lang geleden — in 1945 — stelde Earl Browder in Amerika iets gelijkaardigs voor. Ik was dat volledig vergeten, maar een publicatie van Jan Debrouwere[4] herinnert er mij aan.
Schrijft Debrouwere: “Haar toenmalige secretaris-generaal Earl Browder vond dat de CPUSA in de Amerikaanse verhoudingen nooit via verkiezingen reële politieke invloed zou verwerven. Een gewelddadige machtsovername vond hij een irrealistisch en absurd perspectief Zijn partijbestuur volgde hem, meerderheid tegen minderheid en besloot de CPUSA om te vormen tot een politieke vereniging die geen partij zou zijn, geen banden zou hebben met de internationale communistische beweging en haar leden de raad zouden geven te werken binnen de bestaande partijen, vakverenigingen en democratische bewegingen. Maar dat was buiten de waard gerekend. In april 1945 waarschuwde Jacques Duclos in de Cahiers Communistes, het theoretisch maandschrift van de Franse Communistische Partij, voor de “ernstige vergissingen” van kameraad Earl Browder. En in de Internationale Communistische Beweging was Duclos geen klein mannetje. Zijn woord had daarom gewicht in de Union Square, het New Yorkse pleintje waar het centraal gebouw van de CPUSA stond. Al in juli 1945 werd Browder de partij uitgestuurd.”
Ik was en ben met mijn voorstel dus minder origineel dan ik dacht!

Volgt hier een poging om de werking van de CG nader te omschrijven. Uiteraard impliceert het lidmaatschap enkele verplichtingen:
- akkoord zijn met de algemene oriëntering;
- lidgeld betalen;
- de (eventuele) publicaties van de CG lezen;
- de vergaderingen bijwonen.

Die laatste verplichting werd onderstreept, omdat men inderdaad geen leden kan behouden die de vergaderingen niet bijwonen. Het is op de samenkomsten van de groep dat de grondslag van de politieke vorming wordt gelegd. De vergadering dient om de politieke problemen uit te discussiëren, om de militanten die te velde trekken, theoretisch en politiek te wapenen. Doel van de vrije discussie is, in de mate van het mogelijke, tot eenheid van inzicht te komen. Normaal moet dat kunnen, omdat de deelnemers van dezelfde grondbeginselen uitgaan en dezelfde horizont voor ogen hebben.

Overigens is de CG niet zo maar een debating club. Zij neemt stelling inzake maatschappelijk-politieke conflicten met het oog op actie. Zoals gezegd voert ze geen actie als groep, maar zijn het haar militanten die persoonlijk naar buiten treden. Hun taak is het zich radicaal maar niet sektarisch op te stellen.

Wat kunnen die militanten o.m. doen?

Hoe geïsoleerd ze ook zijn, toch worden sommigen van hen af en toe uitgenodigd door verenigingen, vennootschappen, volkshogescholen en dgl. om een voordracht te geven, om deel te nemen aan een debat, om een bijdrage te leveren aan een studiedag, om een tekst te schrijven voor een publicatie ... De militant heeft in deze geen enkele reden om zijn radicale opvattingen te verdoezelen. Trouwens, hoe eerlijker hij voor zijn mening uitkomt, hoe meer kans hij maakt weerklank te vinden.

De CG doet geen oproep tot staking, zij organiseert geen vredesbetoging of geen bezetting van een ministerieel departement. Maar als er democratische manifestaties zijn, dan nemen de leden van de groep eraan deel, niet om met het vaandel van de groep in de stoet te zwaaien, niet om de eigen afwijkende slogans mee te dragen, wel om persoonlijke contacten aan te knopen en om gesprekken te voeren. Mogelijk ook behoren een paar leden van de CG tot het organiserend comité van de manifestatie.

Het terrein bij uitstek voor de permanente werking van de communistische militant omvat de democratische verenigingen en de progressieve partijen.

Feit is dat de massa’s nu eenmaal niet marcheren zoals wij het gaarne zouden zien. Maar dat wil niet zeggen dat er niets gebeurt. Er zijn nog steeds vakbonden, en in die vakbonden zijn er, naast eerder passieve leden, toch ook nog toegewijde militanten. Er is ook de vredesbeweging met haar overtuigde ijveraars. Er zijn de intens bedrijvige comités voor de vrijwaring van het milieu.

Er zijn antifascistische groeperingen, feministische verenigingen, culturele fondsen, vooruitstrevende jongerenclubs, christen basisgroepen. Rond allerlei levensbelangrijke deelproblemen verzamelen zich activisten begaan met mensenrechten, of met Derde-Wereld-problematiek, of die strijd voeren tegen Apartheid en dergelijke.

De mensen die daarin actief zijn, hebben uiteraard een hogere graad van politiek bewustzijn. Zij spitsen zich toe op een deelprobleem, maar in hun geest rijzen er ook vragen omtrent het verband tussen hun bekommernis en de algemeen maatschappelijk-politieke samenhang. Daarom zijn zij uiteraard meer toegankelijk voor politieke discussie. Daarom is het dat binnen deze organisaties, comités en verenigingen het permanente werkterrein ligt van de communistische militanten.

Het weze nogmaals herhaald: de CG richt zich niet tot de totaliteit van de bevolking; haar militanten trachten wel de meer gepolitiseerde minderheden te bereiken. Wil men uiteindelijk de bredere massa’s beïnvloeden, dan dient een bijzonder lange omweg te worden gevolgd.

Wat ik hier voorstel, lijkt me — in de context van vandaag — de beste formule om de “stellingoorlog”, zoals Gramsci die voorstond, door te voeren. Gramsci stelde dat de eenmalige stormloop ter verovering van de staatsmacht (Oktober 1917) niet de weg is van de revolutie in het Westen. Het komt er inderdaad niet alleen op aan de staatsmacht te grijpen, het is nodig vooraf reeds een ruime instemming voor de socialistische hervormingen te verwerven. Daartoe moeten, lang voor het revolutionaire proces op gang komt, veel “stellingen” worden genomen.

Hoe die worden genomen, omtrent de wijze waarop de militant in deze of gene organisatie best optreedt, kunnen slechts zeer algemene aanduidingen worden voorgelegd.

De bedoeling is het politiseren van het milieu waarin men werkt. Politiseren bestaat erin de problemen waarmee men in de beweging begaan is, te situeren in het geheel van de economische, sociale en politieke verhoudingen. Om die taak tot een goed einde te brengen moet de militant (hij of zij) volgens eigen mogelijkheden, op eigen initiatief en volgens eigen inzicht kunnen handelen. Hij (telkens zou ik “hij/zij” moeten schrijven, maar dat geeft een heel onprettige lectuur) is geen soldaat die met een marsorder wordt uitgezonden. Men geeft hem niet “op een briefke” wat hij precies moet zeggen of doen. Wel dient hij een paar regels in acht te nemen. Hij verbergt zijn hoedanigheid van communist niet. Hij moet het als zijn plicht beschouwen de organisatie waarin hij optreedt, te steunen. Hij komt er niet parasiteren, hij komt daar niet om uit de organisatorische inspanningen van de anderen politieke munt te slaan. Hij onderwerpt zich aan de democratie. Hij stelt zich principieel maar tevens soepel op. Als het er nl. op aankomt acties op touw te zetten en hun doeleinden te bepalen, sluit hij wel compromissen, houdt hij wel rekening met bondgenootschappen, kortom, volgt hij de massalijn.

De CG harerzijds moet voor de inspanningen van haar militant de nodige waardering betuigen (ook als de resultaten heel bescheiden zijn), kan hem raad geven, maar mag hem in geen geval forceren, een praktijk die reeds velen in de vernieling heeft gebracht.

Het kan ook aangewezen zijn dat leden van de CG zich aansluiten bij een democratische partij. In Vlaanderen bv. zou het zin kunnen hebben lid te worden van de SP of van AGALEV, geen linkse partijen eigenlijk, maar partijen die een minderheid van links georiënteerde lieden in hun gelederen tellen. Natuurlijk dreigt daarbij het niet te miskennen gevaar dat de CG-leden zich in het reformistisch vaarwater laten meesleuren. Daarom moet het de strikte regel zijn dat zij geen bestuursfuncties en geen mandaten aanvaarden, want als bestuurslid of mandataris van een partij wordt men vroeg of laat gedwongen dingen te doen die voor een communist niet door de beugel kunnen.

Alles tezamen kunnen we stellen dat de CG eigenlijk de rol moet vervullen van intellectueel van de beweging. Om die rol te kunnen vervullen is het gewenst dat in de groep het aandeel van de intellectuelen aanzienlijk weze ... zoals dat ten tijde van Lenin het geval was in de bolsjewistische partij.

Tot zover wat de werking betreft van de communisten in de schoot van allerlei democratische bewegingen. De resultaten van dat optreden hangen natuurlijk af van het aantal en de kwaliteit van de militanten. Maar ook de algemene context, het politieke klimaat van het moment heeft groot belang. Er zijn periodes van vergaande apathie; er zijn andere momenten waarop bij min of meer aanzienlijke delen van de bevolking beroering ontstaat, waarop er zich acties voordoen, stakingen uitbreken, protestmarsen oprukken, massavergaderingen samenstromen (voor een betere Cao, voor vrede, voor milieubehoud, tegen bedrijfssluiting...). De honderden of duizenden die aan dergelijke manifestaties deelnemen, vertonen op dat moment een verhoogde interesse voor politieke ideeën. Plotseling wordt de dialoog mogelijk met vele mensen die normaliter apolitiek zijn. Kortom, bij zulke gelegenheden is de kans veel groter dat men, bij een deel van de openbare opinie, meer begrip voor links-radicale ideeën kan bijbrengen. Dat is op stukken na geen revolutie, maar wel een gewichtig resultaat.

De CG is natuurlijk geen definitieve formule. Als ooit in West-Europa zich een revolutionaire situatie zou ontwikkelen, dan zou de vorming van een revolutionaire partij opnieuw mogelijk en noodzakelijk worden. Alleen als die voldoende machtig wordt, kan de revolutionaire beweging op een revolutie uitmonden. Over deze toekomst kan vandaag geen uitspraak worden gedaan. Zij is niet het probleem van nu. Chaque jour sa peine.

_______________
[1] Tweemaal in de loop van de Belgische geschiedenis voelde onze bourgeoisie zich verplicht concessies te doen die haar machtsposities raakten:
- na de Eerste Wereldoorlog: algemeen stemrecht, achturendag, vrijwaring van het stakingsrecht door afschaffing van art. 310;
- na de Tweede Wereldoorlog: aanzienlijke verruiming van de sociale zekerheid, instelling van ondernemingsraden en van syndicale delegués.
In beide gevallen heeft het establishment gehandeld uit angst voor revolutionaire bewegingen. De eerste maal was er de Oktoberrevolutie geweest, deden zich zware beroeringen voor in Duitsland, Oostenrijk, Hongarije en Italië, en was er het congres van Tours...
Bij het einde van de Tweede Wereldoorlog speelde onmiskenbaar de schrik voor de communistische vloedgolf.
[2] Deze gedachte sluit niet aan bij de steriele salondiscussie over de vraag “moeten we eerst de mensen veranderen om de samenleving te veranderen, of omgekeerd?” Het komt er niet op aan de mens eerst beter, liefdevoller, minder egoïstisch, enz. te maken. Dat is dwaas gemoraliseer. Het probleem dat zich stelt is intellectueel en niet moreel. Het gaat om maatschappelijk inzicht, om het begrijpen van de grote samenhang. Waarmee weer niet beweerd wordt dat er geen ethisch aspect aan de zaak zou verbonden zijn. Bij wie geëngageerd is in een beweging, ontwikkelt zich uiteraard een gevoelen van solidariteit, iets dat het eigen ik overschrijdt.
[3] De apolitieker laat met een air van superioriteit weten dat hij zich “niet met politiek bezig houdt”, geen interesse heeft voor “die komedie”. Als het er echter op aankomt, stelt hij zich steevast aan de rechterzijde op. In laatste instantie is apolitisme een geestelijk uitvloeisel van een vrije markteconomie met zekere individuele welvaartskansen.
[4] De Nieuwe Maand, okt. 1990, pp. 16-29, een voorpublicatie uit het boek van Jan Debrouwere, De Icarus-factor.

Naschrift

Nog even doordenkend over de toekomst...
Ik heb me steeds verzet tegen de thesis van de altijd maar scherper wordende contradicties in het kapitalisme. Maar het is mijn vaste overtuiging dat van nu af die thesis wèl aan de ontwikkeling gaat beantwoorden.
En dan wordt het één van de twee:
- ofwel laat de mensheid zich door die contradicties in mekaar bevechtende kampen opdelen en wordt de wereld wat Libanon sinds vijftien jaar is;
- ofwel groeit er voldoende begrip omtrent de kapitalistische grondoorzaak van al die conflicten, zodat de socialistische oplossing een evidentie wordt.

In alle geval zullen er altijd humanistisch ingestelde mensen zijn die niet kunnen leven zonder hoop en die “het” opnieuw zullen proberen. Voor hen schreef ik dit betoog. Met dit soort mensen voor ogen was ik zo aanmatigend deze brochure de ondertitel “Manifest voor de 21ste eeuw” mee te geven.

Als niemand me wil geloven, dan formuleer ik mijn ongelijk in de woorden die Marguerite Yourcenar Keizer Hadrianus in de mond legde: “C’est une autre facon d’avoir tort que d’avoir raison trop tôt.”