Leo Michielsen

Van nul opnieuw beginnen

Proeve van een manifest voor de 21ste eeuw


Geschreven: oktober 1990, 1 juni 1991
Bron: Een uitgave van Masereelfonds-Zwijndrecht/Burcht en Club Jef Van Extergem, Antwerpen
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee voor het Marxists Internet Archive, oktober 2008

Laatste bewerking: 24 oktober 2008


Inhoudsopgave


Een afrekening

Staatskapitalisme

Waarom die mislukking

De leermeesters

De arbeidersklasse?

De grote verleidingen

Het einde van de geschiedenis?

Markt en plan in de socialistische maatschappij

De democratische weg

Juni 1991: even toetsen...


Vraag aan Daniël Ortega:
“U beschikt over de middelen om
de macht in Nicaragua te heroveren.
Waarom doet u het niet?”
Antwoord: “Wat hebben we aan de macht, als we de meerderheid van de bevolking niet met ons hebben? ”

Het weze mij toegelaten de verhandeling die ik hiermee voorleg even autobiografisch te situeren. Bij de verkiezingen van 1932 stemde ik voor de eerste maal op de communistische lijst; in 1940 werd ik lid van de KPB, in 1984 verliet ik die partij. Ik ben nog immer van mening dat de KP waardevolle strijden heeft gestreden. Er was haar kapitaal aandeel in het verzet tijdens de oorlog. Ze heeft het steeds opgenomen voor de belangen van de arbeiders. Haar politiek optreden was in alle omstandigheden democratisch geïnspireerd. Inzake de strijd voor de vrede nam de KP bestendig het voortouw.

Toch zat ze in menig opzicht op een verkeerd spoor. Naarmate ik mij daarvan — te laat, maar toch sinds vele jaren — bewust werd, heb ik mijn twijfels, mijn voorbehoud, mijn kritiek voorgelegd. Die kritiek betrof: het “democratisch centralisme”, het suivisme ten opzichte van Moskou (in 1965 drong ik aan op een “radicale en spectaculaire breuk” met de Sovjet-Unie), de illusies omtrent het socialistische karakter van de zogenaamd “socialistische landen” (in 1965 zegde ik mijn lidmaatschap op bij de Belgo-Sovjetse Vereniging), de verkeerde visie op de “arbeidersklasse”.

Over al deze thema’s heb ik in de loop der jaren wat geschreven, af en toe ook gepubliceerd. Vele passages uit dit boek zijn kopies van geschriften die vijf, vijftien of meer jaren oud zijn ... en die bijzonder weinig weerklank vonden.

Waarom deze hernieuwde poging? Het wereldgebeuren van de laatste tijd lijkt mij de bevestiging van wat ik sinds lang betoog. De schok die van deze gebeurtenissen uitgaat, schenkt mij de vage hoop dat mijn inzichten nu meer kans op instemming verkrijgen.

In de absurde veronderstelling dat ik in het jaar 2005 nog steeds geschiedenis zou onderwijzen, zou ik het — handelend in 2005 over het communisme als beweging — ongeveer zo stellen: de communistische beweging, zoals ze belichaamd werd door de Russische bolsjewieken, door de Komintern en door de communistische partijen in de wereld, is een verschijnsel van de 20ste eeuw; ze ontstond bij het begin van die eeuw, kende uitbreiding tot voorbij het midden, maar geraakte dan in allerlei crises verwikkeld om tegen het einde van de eeuw te verzwinden.

Toch lijkt het mij mogelijk dat het ideaal dat menig communistisch militant van de 20ste eeuw bezielde, ook in de 21ste eeuw nog een rol zal spelen. Om daartoe te kunnen bijdragen, dienen de ervaringen van de 20ste eeuw kritisch te worden geëvalueerd. Dan zal het blijken dat het zaak is van nul opnieuw te beginnen.

Deze bladzijden zijn niet bestemd voor het ganse Vlaamse volk, noch voor alle inwoners van mijn stad of straat. Ik schrijf hier enkel voor geestesgenoten, voor vrouwen en mannen die zich betrokken gevoelen bij de strijd voor menselijke emancipatie in en met het socialisme. Wie niet vertrouwd is met deze ideeënwereld, begrijpt eenvoudig niet waarover het gaat. Alleen lieden die het reeds in grote mate eens zijn, kunnen met mekaar communiceren. Alleen met hen is het mogelijk zinvol te discussiëren.

... En dan nog! Telkens, bij ieder opstel opnieuw ervaar ik een zekere miserie. Hoe uitvoerig men ook weze, hoe uitgebreid men de materie ook behandelt, men kan toch slechts enkele aspecten, een heel klein deeltje, én van de realiteit, én van zijn visie op die realiteit onder woorden brengen. Men voelt zich daarom bestendig geconfronteerd met de lezer die zovele en nog meer opwerpingen voorlegt. Men heeft daarop wel een antwoord, maar er is geen mogelijkheid het in de tekst te verwerken. Het aantal uitweidingen zou overwoekerd worden. Achter iedere volzin zou men een voetnota moeten plaatsen met nadere toelichting. In het struikgewas van die toelichtingen zou de draad van het betoog volledig verstrikt geraken. De complexiteit van de maatschappelijke ontwikkeling wordt nooit volledig geformuleerd. Willens nillens neemt men zijn toevlucht tot vereenvoudigingen die de realiteit geweld aandoen. Niets van al wat men betoogt is absoluut waar. Men besluite daaruit niet dat van al wat ik vooropstel absoluut niets waar zou zijn.

Ik schrijf bv.: “De bourgeoisie streeft ernaar, weigert te aanvaarden, zal trachten...” Zo’n vereenvoudigend spraakgebruik geeft de indruk dat het over een persoon, of toch zeker over een homogeen blok zou gaan. Zo is het natuurlijk niet. De bourgeoisie omvat fracties met verschillende tradities, tegengestelde belangen, uiteenlopende bronnen van inkomsten, enz. Zij vertoont innerlijke conflicten betreffende de verdeling van de meerwaarde tussen de verschillende groepen. Op één punt is er wel een fundamenteel akkoord: zij wil haar rijkdom en machtsposities behouden en uitbreiden. Maar zelfs op dat terrein zijn er meningsverschillen, o.m. disputen over de tactiek ten overstaan van de arbeidersklasse, over de manier waarop men zich als heersende klasse het best handhaaft: — hetzij door concessies te doen om consensus te bereiken, — hetzij door autoritair op te treden. Dat alles volgens allerlei modaliteiten in samenhang met de historische context.

Uiteraard is mijn betoog gesteund op observatie van politieke feiten, van statistisch materiaal, maatschappelijke gegevens, historische ontwikkelingen, enz. Maar in de regel verwijs ik ter staving van mijn stelling niet naar concrete feitelijkheden. Als ik bv. beweer dat ons gerecht een klassengerecht is, dan doe ik dat op grond van wel duizend concrete vaststellingen in de loop van de jaren, maar ik denk er niet aan mijn bewering te illustreren met een lijst van vonnissen. Aan de lezer mijn oordeel over het gerecht (of over om het even wat) als werkhypothese te beschouwen. Aan hem na te gaan in hoeverre mijn inzichten door de feiten worden bevestigd.

Teneinde een serieus misverstand te voorkomen, lijkt het mij nuttig de in dit werk dikwijls voorkomende term ideologie nader toe te lichten. Want over dat begrip heerst de grootste verwarring. Men zegt bv. dat iemand de zaken “pragmatisch” en niet ideologisch aanpakt. Dat is onzin. In Oost-Europa schreeuwt men: “Gedaan met de ideologie, leve de vrije markteconomie!” Wat eveneens onzin is. Vermits communisme een ideologie is, denkt men dat ideologie communisme is!

Pragmatisme, vrije markteconomie, liberalisme, democratie, partijpluralisme ... al deze begrippen hebben een ideologisch aspect, want alle hangen samen met een zekere maatschappijvisie ... of ideologie, d.i. het geheel van opvattingen die de mensen hebben over het maatschappelijk bestel waarin ze leven en over hun positie in die maatschappij, plus daarbij enige stellingname ten overstaan van de conflicten in de samenleving, een zeker waardeoordeel omtrent wat gerechtvaardigd is of niet. Dat kan een uitgewerkte theorie zijn (bv. marxisme, liberalisme). Dat kan ook een onkritische voorstelling zijn, een geheel van ideeën die men, uit traditie of vanuit de omgeving als vanzelfsprekend aanvaardt en van wier oorsprong men zich niet bewust is.

Dit moge de lezer volstaan om te oordelen of hij al dan niet de lectuur verder zet.

Oktober 1990