Leon Trotski

Het belang en de methodes van antireligieuze propaganda


Eerste publicatie als zelfstandig artikel: in het Engels in: J. Davis (ed.), Labour Speaks for Itself on Religion. (macMillan, New York, 1929). De tekst werd gelicht uit een toespraak die Trotski hield op 17 juli 1924 voor een conferentie van medewerkers van arbeidersclubs. De toespraak werd gepubliceerd in Pravda, 23 juli 1924. De volledige tekst van deze toespraak verscheen voor het eerst in het Engels als Leninism and Workers’ Clubs, in: Leon Trotsky, Problems of Everyday Life. And other Writings on Culture and Science. (Monad Press, New York, 1973), pp. 288-322 (onderstaande tekst: pp. 309-313)
Vertaling naar het Nederlands: Karel ten Haaf. Gedeeltelijk eerder verschenen in: Karel ten Haaf, Geen zomer meer. Kroniek van een liefde (Uitgeverij Passage, Groningen 2003), pp. 134-137. De tekst werd vertaald uit: Leon Trotsky, The Fight for Marxism. Two speeches and an article. (New Park Publications, London,1966), pp. 14-18.
HTML: Maarten Vanheuverswyn, voor het Marxists Internet Archive, juni 2004


Verwant:
De oorsprong van het christendom
De kerk en het socialisme
Sociaaldemocratie, godsdienst en kerk
Bloed en Purper
Kunst en Religie
Het belang en de methodes van antireligieuze propaganda
Waarom ik vrijzinnig ben?
Een overgang tot het socialisme
Het wezen van het christendom
Het joodse vraagstuk
Het wezen van de menselijke hoofdarbeid
Socialisme en godsdienst
Over de houding van de arbeiderspartij tegenover godsdienst

Het is volstrekt duidelijk en onomstreden dat we op dit moment onze antireligieuze propaganda niet kunnen plaatsen op het niveau van een rechtstreekse strijd tegen God. Dat zou voor ons niet genoeg zijn. Wij vervangen mystiek door materialisme, verruimen bovenal de collectieve ervaring van de massa, vergroten haar actieve invloed op de maatschappij, verbreden de horizon van haar positieve kennis, en terwijl we hiermee bezig zijn delen we ook, waar nodig, directe klappen uit aan religieuze vooroordelen.

Het vraagstuk van de religie is enorm belangrijk en zeer nauw verbonden met cultureel werk en met de socialistische structuur. Marx zei in zijn jeugd: “de kritiek op de religie is de basis van alle kritiek.” In welk opzicht? In het opzicht dat religie een soort fictieve kennis van het universum is. Deze fictie heeft twee bronnen: de zwakheid van de mens ten opzichte van de natuur, en de onsamenhangendheid van de sociale verhoudingen. De natuur vrezend of haar negerend, niet in staat zijnd de sociale verhoudingen te analyseren of te negeren, trachtte de mens in zijn behoeften te voorzien door fantastische beeltenissen te scheppen, deze te begiftigen met een denkbeeldige realiteit, en vervolgens te knielen voor zijn eigen schepping. De basis van deze scheppingsdrang ligt in de praktische behoefte van de mens om zichzelf te oriënteren, een behoefte die op haar beurt voortkomt uit de omstandigheden van de strijd om het bestaan. Religie is een poging tot aanpassing aan de directe leefomgeving, om de strijd om het bestaan succesvol aan te kunnen gaan. Er zijn binnen deze poging tot aanpassing praktische en toepasselijke regels. Maar deze regels zijn verbonden met mythes, fantasieën, bijgeloof, imaginaire kennis. Zoals elke ontwikkeling van cultuur een opeenstapeling van kennis en vaardigheid is, zo is de kritiek op de religie de basis voor andere kritiek: om de weg te bereiden voor reële kennis, is het nodig om imaginaire kennis uit te bannen. In het geval van de religie, is dat echter alleen waar wanneer men de kwestie in zijn geheel beziet. Historisch gezien — niet alleen in specifieke gevallen, maar ook in de ontwikkeling van hele klassen — is werkelijke kennis in verschillende vormen en op verschillende manieren verbonden met religieuze vooroordelen. De strijd tegen een bepaalde religie of tegen de religie in het algemeen en tegen elke vorm van mythologie en bijgeloof is doorgaans alleen dan succesvol, wanneer de religieuze ideologie in conflict komt met de noden van een bepaalde klasse in een veranderende sociale omgeving. Met andere woorden, wanneer de opeenstapeling van kennis en de behoefte aan kennis niet passen binnen het kader van de denkbeeldige waarheid van de religie, dan is één haal met een kritisch mes soms al genoeg om de religieuze bolster af te doen vallen.

Het succes van de antireligieuze druk die we gedurende de afgelopen paar jaar hebben uitgeoefend is te verklaren doordat de vooruitstrevende delen van de arbeidersklasse, die de school van de revolutie doorlopen hebben, gemakkelijk de religieuze vooroordelen van zich hebben afgeschud; vooroordelen die volkomen ondergraven waren door de voorafgaande revolutionaire ontwikkelingen. Maar de situatie verandert aanmerkelijk wanneer de antireligieuze propaganda gericht wordt tot de minder actieve lagen van de bevolking, niet alleen van de dorpen, maar ook van de steden. De werkelijke kennis die door hen verzameld is, is zo beperkt en fragmentarisch dat zij naast religieuze vooroordelen kan bestaan. Onverbloemde kritiek op deze vooroordelen, die geen ondersteuning vindt in persoonlijke en collectieve ervaring, heeft geen effect. Het is daarom nodig om het van een andere kant te benaderen en de omvang van sociale ervaring en realistische kennis te vergroten. Er zijn verschillende middelen om dit doel te bereiken. Openbare eetzalen en crèches kunnen een revolutionaire stimulans zijn voor het bewustzijn van de huisvrouw en kunnen het proces om te breken met de religie enorm versnellen. De mogelijkheid om met behulp van sproeivliegtuigen en chemische insecticiden onkruid te vernietigen kan dezelfde rol spelen voor de boeren. Het blote feit dat de werkende man en vrouw deelnemen aan verenigingsleven, waardoor ze weggeleid worden uit de beperkte kleine kooi van de gezinswoning met zijn kruisbeeld en kaarsen, opent één van de wegen naar vrijheid van religieuze vooroordelen. En zo verder enzovoort. De verenigingen kunnen en moeten de mate van verzet tegen religieus vooroordeel meten en indirecte wegen vinden om ervaring en kennis te vergroten. En dus, in plaats van rechtstreekse aanvallen met antireligieuze propaganda, gebruiken we blokkades, barricades en omtrekkende bewegingen. We zijn juist zo’n periode van indirecte aanval binnengegaan, maar dat betekent niet dat we in de toekomst geen directe aanval zullen uitvoeren. Maar het is eerst nodig om die aanval voor te bereiden.

Is onze aanval op religie legitiem of niet? Hij is legitiem. Heeft hij enig resultaat gehad? Dat heeft hij. Wie zijn er door die aanval naar ons toe getrokken? Zij die er door eerdere ervaringen op voorbereid waren om zichzelf volkomen te bevrijden van religieuze vooroordelen. Er zijn echter ook nog steeds mensen die zelfs door de geweldige revolutionaire ervaring van Oktober de religie niet hebben afgeschud. Hier bereiken we erg weinig met de formele methodes van antireligieuze kritiek, satire, karikatuur en dergelijke. Wanneer we te veel druk uitoefenen is het zelfs mogelijk dat we een tegenovergesteld resultaat bereiken. We moet gaten boren in de rots — die niet zeer hard meer is — en die opvullen met dynamietstaven, de indirecte aanval gebruiken. Na een tijdje zal er een nieuwe explosie plaatshebben en een nieuwe afval, dat wil zeggen, weer een laag van de bevolking zal worden weggerukt van de grote massa... De resolutie van de achtste bijeenkomst van de Partij zegt ons dat het nu tijd is om op dit gebied over te gaan van de explosieve aanval naar een langduriger ondermijningstactiek, in de eerste plaats door het propageren van de natuurwetenschappen.

Om te laten zien hoe een niet-frontale aanval soms een volslagen onverwacht resultaat kan hebben, zal ik een zeer interessant voorbeeld aanhalen van de ervaring van de Noorse Communistische Partij. Zoals bekend, scheurde deze partij in 1923 in een opportunistische meerderheid geleid door Tranmael, en een revolutionaire minderheid die trouw bleef aan de Communistische Internationale. Ik vroeg een in Noorwegen woonachtige kameraad hoe Tranmael er in geslaagd was de meerderheid voor zich te winnen — slechts tijdelijk, uiteraard. Hij zag het religieuze karakter van de Noorse arbeiders en vissers als één van de oorzaken. Zoals bekend heeft de visserij een zeer laag technisch peil en is zij volledig afhankelijk van de natuur. Dit is de basis voor vooroordelen en bijgeloof; en religie is voor de Noorse vissers, zoals door een kameraad geestig werd uitgedrukt, zoiets als beschermende kledij. In Scandinavië waren er intellectuelen, academici die flirtten met religie. Zij werden, volkomen terecht, gegeseld met de genadeloze zweep van het marxisme. De Noorse opportunisten hebben hier bekwaam gebruik van gemaakt om de vissers zover te krijgen zich te verzetten tegen de Communistische Internationale. De visser — een revolutionair die de Sovjetrepubliek een warm hart toedraagt en de Communistische Internationale met hart en ziel steunt — zei tegen zichzelf: “Het komt hier op neer. Of ik ben voor de Communistische Internationale, maar dan zonder God en vis; of ik breek ermee, tegen wil en dank.” En dat laatste deed hij... Dit illustreert welke invloed de religie heeft op de proletarische politiek.

Dit gaat natuurlijk in nog sterkere mate op voor onze eigen boeren, wier traditionele religieuze natuur nauw verweven is met onze achterlijke landbouw en veeteelt. De diepgewortelde religieuze vooroordelen van de boeren kunnen we niet overwinnen zonder de elektrificatie van het boerenbedrijf. Dit betekent natuurlijk niet dat we geen gebruik moeten maken van elke afzonderlijke technische verbetering en van elk ander voor antireligieuze propaganda sociaal gunstig moment, om een gedeeltelijke breuk met het religieuze bewustzijn te bewerkstelligen. Dat blijft natuurlijk belangrijk, maar we moeten een correct algemeen perspectief voor ogen houden. Door eenvoudigweg de kerken te sluiten, zoals hier en daar gebeurd is, en door andere bestuurlijke buitensporigheden, zul je niet alleen niet in staat zijn ook maar het geringste beslissende succes te behalen, maar zul je integendeel de weg bereiden voor een sterkere terugkeer van religie. Het is waar dat kritiek op de religie de basis is van elke andere kritiek, het is ook niet minder waar dat in onze tijd de elektrificatie van het boerenbedrijf de basis is voor de eliminatie van het bijgeloof van de boer. Ik zal de tot voor kort onbekende, opmerkelijke woorden van Engels citeren, die direct van toepassing zijn op de kwestie van de elektrificatie en op het dichten van de kloof tussen de stad en het dorp. De brief aan Bernstein waaruit de passage afkomstig is, werd in 1883 door Engels geschreven. Bedenk dat in 1882 de Franse ingenieur Deprez een methode voor het geleiden van elektrische energie door een draad ontdekte. En als ik mij niet vergis, liet hij tijdens een demonstratie in München zien dat het mogelijk was elektrische energie van één of twee paardenkracht te geleiden over ongeveer vijftig kilometer. Het maakte een enorme indruk op Engels, die uitermate gevoelig was voor elke vinding op het gebied van natuurwetenschap, techniek, etc. Hij schreef aan Bernstein:

“De nieuwste vinding van Deprez (...) bevrijdt de industrie van elke plaatsgebonden beperking en maakt het gebruik van zelfs de meest verafgelegen waterkracht mogelijk. Zelfs als zij in het begin alleen zal worden gebruikt door de steden, dan nog moet het uiteindelijk de meest krachtige hefboom voor de afschaffing van de tegenstelling tussen de stad en het dorp worden.”

Vladimir Iljitsj [Lenin] kende deze regels niet — de betreffende correspondentie verscheen pas onlangs — maar hij deelde de mening dat elektriciteit een grote verandering in de psychologie van de boeren zou veroorzaken.

Het tempo van het proces van de afschaffing van religie verschilt per periode, en wordt bepaald door de algemene omstandigheden van de cultuur. Al onze verenigingen moeten observatieposten zijn. Ze moeten constant de partij helpen om zichzelf in deze kwestie te oriënteren, om het juiste moment te vinden, en om het juiste tempo aan te nemen.

De volledige afschaffing van religie zal alleen bereikt worden wanneer er een volledig ontwikkelde socialistische structuur is, dat wil zeggen: een techniek die de mens bevrijdt van de vernederende afhankelijkheid van de natuur. Dit kan alleen worden bereikt onder sociale verhoudingen die niet mysterieus zijn, die volkomen helder zijn en de mensheid niet onderdrukken. Religie zet de chaos van de natuur en de chaos van de sociale verhoudingen om in fantastische beeltenissen. Slechts de afschaffing van de aardse chaos kan voorgoed een einde maken aan zijn religieuze weerspiegeling. Een bewuste, redelijke, geplande leiding van het sociale leven, in al zijn facetten, zal voor altijd een eind maken aan alle wondergeloof en hekserij.