Michael Bakoenin
Over anarchisme, staat en dictatuur
Hoofdstuk 1


I Het socialisme (1867-1868) [1]

1.

De Franse Revolutie die voor ieder menselijk wezen het recht en de plicht had afgekondigd om mens te worden, is in haar uiterste consequentie geëindigd bij de theorieën van Babeuf. Als een van de laatste energieke en oprechte burgers die de Revolutie in zo groten getale had voortgebracht en vervolgens vermoord, had Babeuf, die zo gelukkig was mannen als Buonarroti onder zijn vrienden te tellen, in één enkele conceptie de politieke tradities van het oude vaderland verbonden met de volkomen moderne ideeën van een sociale revolutie. Hij zag de Revolutie mislukken door het achterwege blijven van een radicale en toen zeer waarschijnlijk onmogelijke verandering in de economische opbouw van de maatschappij, maar bleef niettemin trouw aan de geest van die Revolutie, die uiteindelijk het almachtige optreden van de staat in de plaats had gesteld van ieder persoonlijk initiatief; hij had een politiek en sociaal systeem ontworpen waarin de republiek als uitdrukking van de collectieve wil der burgers al het privé-eigendom zou onteigenen en in het belang van allen beheren. Een ieder zou daarbij een gelijk deel van opvoeding, onderricht, bestaansmiddelen, ontspanning worden toegewezen en zonder uitzondering zouden allen, naar gelang ieders krachten en vermogens, worden gedwongen tot hoofd- en handarbeid. Babeuf’s samenzwering mislukte, hij werd met verscheidene van zijn vrienden, tot de guillotine veroordeeld. Maar zijn ideaal van een socialistische republiek stierf niet met hem. Overgenomen door zijn vriend Buonarroti, de grootste samenzweerder van deze eeuw, werd dit ideaal als een gewijde erfenis aan de nieuwe generaties overgeleverd, en dank zij de geheime genootschappen die hij in België en Frankrijk oprichtte, gingen de communistische ideeën ontkiemen in de verbeelding van het volk.[2] Zij vonden tussen 1830 en 1848 bekwame vertolkers in Cabet en Louis Blanc die definitief de grondslagen legden van het revolutionaire socialisme.

Een andere socialistische stroming die uit dezelfde revolutionaire bron was voortgekomen en naar hetzelfde doel streefde maar met volkomen andere middelen die we het doctrinaire socialisme zouden willen noemen — werd door twee buitengewone mannen geschapen: SaintSimon en Fourier. Het saint-simonisme werd uitgelegd. ontwikkeld, omgevormd en gefundeerd als quasi-praktisch systeem, en als een kerk, georganiseerd door Père Enfantin en vele vrienden waarvan het merendeel tegenwoordig bankiers en staatslieden zijn geworden met een bijzondere toewijding voor het Keizerrijk. Het fourierisme vond zijn commentator in de Democratie pacifique, die tot 2 december 1851 geredigeerd werd door Victor Considérant.[3]

De waarde van deze twee socialistische systemen die overigens in veel opzichten verschillend zijn, ligt voornamelijk in de diepgaande, wetenschappelijke en strenge kritiek op de huidige inrichting van de maatschappij waarvan zij onverschrokken de monsterlijke tegenstrijdigheden aan het licht hebben gebracht; vervolgens ook in het belangrijke punt van de scherpe aanval op en ondermijning van het christendom uit naam van de rehabilitatie van de materie en de menselijke hartstochten die door de christelijke priesters belasterd en tegelijkertijd zo mooi uitgeleefd werden. Voor het christendom wilden de saint-simonisten een nieuwe, op de mystieke cultus van het vlees gegrondveste religie in de plaats stellen, met een nieuwe hiërarchie van priesters, nieuwe uitbuiters van de massa door hun voorrecht van genialiteit. bekwaamheid en talent. De Fourieristen waren veel meer — men kan zelfs zeggen: oprechte — democraten en stelden zich hun phalansières voor als bestuurd en geregeld door bij algemeen kiesrecht gekozen leiders; zij meenden dat ieder er uit zichzelf zijn plaats en werk zou vinden, al naar de aard van zijn passies.

De fouten van het Saint-Simonisme zijn te opvallend dan dat er nog over gesproken zou moeten worden. De tweevoudige vergissing van de Fourieristen lag in de eerste plaats hierin dat zij oprecht geloofden dat zij alleen door de kracht van hun overreding en vreedzame propaganda tenslotte de harten der rijken zouden beroeren zodat deze uiteindelijk zelf hun overmatige rijkdom aan de poorten van de phalansières zouden komen afgeven; en in de tweede plaats hierin, dat zij meenden theoretisch en bij voorbaat een sociaal paradijs te kunnen scheppen, waar men de hele komende mensheid zou kunnen onderbrengen. Zij hadden niet begrepen dat men wel de grote beginselen van haar toekomstige ontwikkeling kan aanduiden, maar dat wijde verwezenlijking van deze beginselen aan de ervaringen van de toekomst moeten overlaten.

In het algemeen is reglementering de gemeenschappelijke hartstocht geweest van alle socialisten vóór 1848 met één uitzondering. Cabet, Louis Blanc, Fourieristen, Saint-Simonisten, allen hadden zij het verlangen de toekomst volgens hun dogma te organiseren, allen waren zij min of meer autoritair.

Maar dan verschijnt Proudhon[4]: boerenzoon, in daad en qua instinct honderd maal meer revolutionair dan alle doctrinaire en burgerlijke socialisten, begiftigd met een even diepgaande en doordringende als meedogenloze kritische geest om al hun systemen te vernietigen, stelde hij de vrijheid tegenover de autoriteit. Ten opzichte van deze staatssocialisten noemde hij zich onverschrokken anarchist; hij tartte hun deïsme of pantheïsme en had de moed zich eenvoudig atheïst te noemen, of liever met August Comte: positivist.

Zijn socialisme was gebaseerd op de zowel individuele als collectieve vrijheid en op de spontane actie van de vrije associaties die aan geen andere wetten gehoorzamen dan aan de algemene, wetenschappelijk ontdekte of te ontdekken wetten van de maatschappelijke economie, los van iedere regeringsreglementering en staatsbescherming. Zijn theorie die bovendien de politiek ondergeschikt maakte aan de economische, intellectuele en morele belangen van de maatschappij, moest vroeg of laat met een ijzeren consequentie uitlopen op het federalisme.

Dit was de stand van de sociale wetenschap vóór 1848. De polemiek in de socialistische kranten, vlugschriften en brochures brachten een massa nieuwe ideeën te midden der arbeidersklassen; deze raakten ervan doordrongen en toen de Revolutie van 1848 uitbrak kwam het socialisme als een macht naar voren.

Het socialisme was, zeiden we, het laatste kind van de grote revolutie. Maar voordat deze het ter wereld bracht, had zij het leven geschonken aan een directere erfgenaam, haar eerstgeborene, het zo geliefde kind van Robespierre en Saint-Just: het niet met socialistische ideeën vermengde zuivere republicanisme, zich spiegelende aan de oudheid en bezield door de heroïsche tradities van de grote burgers van Griekenland en Rome. Veel minder humanitair dan het socialisme, accepteerde het nauwelijks de mens; het erkende slechts de burger. Terwijl het socialisme een republiek van mensen wilde stichten, ging het bij dit republicanisme alleen maar om een republiek van burgers. Maar onder de constitutie. die als een natuurlijke en noodzakelijke consequentie volgden op de grondwet van 1793 (vanaf het moment dat deze, na een ogenblik van aarzeling, eindigde met het systematisch negeren van de sociale kwestie. zouden deze ‘actieve burgers’ — om een uitdrukking van de Constituante te gebruiken — hun burgerlijke privileges grondvesten op de uitbuiting van de ‘passieve burger’. Overigens is de politieke republikein — of wordt minstens geacht zo te zijn — niet egoïstisch ten eigen bate, maar hij dient het te zijn voor het vaderland dat hij in zijn vrije hart boven zichzelf moet plaatsen, boven alle personen, alle naties ter wereld en de gehele mensheid.

Bijgevolg zal hij de internationale gerechtigheid altijd negeren: of zijn vaderland nu gelijk of ongelijk heeft, in alle debatten zal hij het voorrang geven boven het andere, hij wenst dat het steeds zal overheersen en alle vreemde naties door zijn macht en glorie verpletteren. Door een natuurlijke neiging zal hij veroveraar worden ondanks dat de ervaring van eeuwen hem duidelijk heeft getoond dat militaire overwinningen noodlottig in cesarisme moeten eindigen. De socialistische republikein verafschuwt de grootheid, macht en militaire roem van de staat — hij verkiest daarboven vrijheid en welzijn. Terwijl hij op binnenlands terrein federalist is, wenst hij een internationale confederatie, in de eerste plaats vanuit de geest van gerechtigheid, daarnaast omdat hij ervan overtuigd is dat de economische en sociale revolutie die de kunstmatige en fnuikende grenzen der Staten overschrijdt, zich tenminste gedeeltelijk slechts kan verwezenlijken door het solidaire optreden van zo niet alle dan toch minstens het grootste deel der naties die momenteel de beschaafde wereld uitmaken, en dat alle zich er vroeg of laat bij zullen moeten aansluiten. De louter politieke republikein is een stoïcijn; hij kent zichzelf geen rechten, slechts plichten toe, of zoals in de republiek van Mazzini, acht hij slechts één recht toelaatbaar: de voortdurende toewijding en opoffering voor het vaderland, slechts leven om dat te dienen en met blijdschap daarvoor sterven, zoals het lied het uitdrukt, dat Alexandre Dumas zonder enige aanleiding de girondijnen heeft toebedacht: Mourir pour la Patrie, c’est le sort le plus beau, le plus digne d’envie’.

De socialist beroept zich daarentegen op zijn positieve rechten op het leven en alle intellectuele, morele en fysieke geneugten daarvan. Hij houdt van het leven en wil er volop van genieten. Omdat zijn opvattingen deel van hemzelf uitmaken en zijn plichten jegens de maatschappij onverbrekelijk met zijn rechten verbonden zijn, zal hij om beide trouw na te komen kunnen leven in gerechtigheid als Proudhon en in geval van nood kunnen sterven als Babeuf; maar nooit zal hij zeggen dat het leven der mensheid een offer moet zijn of dat de dood het zoetste lot zou zijn. Voor de politieke republikein is vrijheid slechts een loos woord; het is de vrijheid om vrijwillig slaaf te zijn, toegewijd slachtoffer van de staat; steeds bereid om met zijn eigen vrijheid hetzelfde te doen, zal hij die van anderen graag hieraan opofferen. Het politieke republicanisme eindigt dus noodzakelijkerwijs in het despotisme. Voor de socialistische republikein is alles gelegen in de met welvaart gepaard gaande vrijheid die de menswaardigheid voor allen schept door de menswaardigheid van een ieder.

De socialist onderscheidt zich van de bourgeois door de gerechtigheid en eist voor zichzelf slechts de werkelijke vrucht van zijn eigen arbeid; en hij onderscheidt zich van hem die uitsluitend republikein is door zijn eerlijk en menselijk egoïsme, doordat hij openlijk en zonder omhaal voor zichzelf leeft en weet dat hij, wanneer hij dat in gerechtigheid doet. de gehele maatschappij dient en door haar te dienen voor zijn eigen zaak opkomt. De republikein is onbuigzaam en dikwijls reed door zijn patriottisme — als de priester door zijn godsdienst. De socialist is natuurlijk, gematigd patriot, maar daarentegen steeds zeer menselijk. In één woord: er ligt een afgrond tussen de socialistische en de politieke republikein; de een behoort tot het verleden als een semi-religieus schepsel, aan de ander, positivist of atheïst, behoort de toekomst.

Deze tegenstelling treedt in 1848 volledig aan het licht. Vanaf de eerste uren van de revolutie begrijpen zij elkaar volstrekt niet meer: hun idealen, al hun instinctieve neigingen slepen hen in volkomen tegengestelde richting mee.

Al de tijd van februari tot en met juni ging voorbij in voortdurende wrijving die de burgeroorlog in het kamp der revolutionairen bracht, hun krachten verlamde en natuurlijk steevast de overwinning in handen gaf van de overigens geweldige coalitie van alle soorten van reactie, voortaan in één enkele partij verenigd en samengesmolten door de angst. In juni verbonden de republikeinen zich op hun beurt met de reactie om de socialisten te vernietigen. Zij meenden de overwinning te hebben behaald en hadden hun dierbare republiek in de afgrond gestort. Generaal Cavaignac, die de eer van de vlag vertegenwoordigde tegenover de revolutie, werd de voorloper van Napoleon Ill. Iedereen begreep dat toen, zoniet in Frankrijk dan toch overal elders, want deze rampzalige overwinning van de republikeinen over de werkers van Parijs werd als een grote triomf gevierd aan alle hoven van Europa en de officieren van de Pruisische garden haastten zich, met hun generaals aan het hoofd, hun broederlijke gelukwensen aan generaal Cavaignac over te brengen.

Verschrikt door het rode spook viel de bourgeoisie van Europa terug in een absolute slaafsheid. Zij is van nature oppositioneel en liberaal en koestert geen verering voor een militair bewind, maar tegenover de dreigende gevaren van een volksbevrijding koos zij toch hiervoor. Na de opoffering van haar waardigheid met alle roemrijke veroveringen van de achttiende en het begin van deze eeuw meende zij tenminste de vrede en rust te hebben gekocht die noodzakelijk zijn voor haar industriële en handelstransacties: ‘Wij offeren u onze vrijheid op,’ scheen zij tot de militaire machten te zeggen, die zich opnieuw verhieven op de puinhopen van deze derde revolutie, ‘laat ons in ruil rustig de arbeid der volksmassa’s uitbuiten en bescherm ons tegen hun eisen die in theorie gewettigd lijken, maar vanuit onze belangen gezien verfoeilijk zijn.’ Men belooft haar alles, houdt zelfs woord. Waarom is de bourgeoisie, de bourgeoisie van geheel Europa, dan op dit moment in het algemeen ontevreden?

Zij had niet in haar berekeningen opgenomen dat een militair regime veel kost, dat het alleen al door zijn interne organisatie de naties verlamt, verontrust, te gronde richt, en bovendien gehoorzaamt aan een eigen en nooit gelogenstrafte logica die onvermijdelijk oorlog ten gevolge heeft; successieoorlogen, oorlogen om een erezaak, om veroveringen, om natuurlijke grenzen, om het evenwicht te bewaren — voortdurende vernietiging en verzwelging van staten door staten, stromen menselijk bloed, akkers in vlammen, tot ruïnes vervallen steden. verwoesting van gehele provincies — en alles om de eerzucht van vorsten en hun gunstelingen te bevredigen en te verrijken, om de bevolking in toom te houden en daaruit bestaat de gehele geschiedenis.

Nu ziet de bourgeoisie dit in en daarom is zij ontevreden over het regime dat zij zo krachtig heeft helpen opbouwen. Zij is het huidige bewind moe, maar wat zal zij ervoor in de plaats stellen?

De constitutionele monarchie heeft zijn tijd gehad en overigens nooit wonderbaarlijk gebloeid op het Europese vasteland; ja zelfs in Engeland, waar de wieg van het moderne constitutionalisme gestaan heeft, is zij geschokt door de bres die de opkomende democratie momenteel slaat en wankelt zij om weldra niet meer in staat te zijn de groeiende golf van volkspassies en eisen in te dammen. De republiek? Maar wat voor republiek? Louter politiek, of democratisch en sociaal? Zijn de volken nog socialistisch? Ja, meer dan ooit.

In juni 1848 is niet het socialisme in het algemeen te gronde gegaan, maar alleen het staatssocialisme, het autoritaire en reglementerende socialisme, dat meende en hoopte dat de staat de behoeften en gewettigde aspiraties van de werkende klassen zou bevredigen en met haar volmacht toegerust een nieuwe maatschappelijke orde zou willen en kunnen instellen. Niet het socialisme stierf in juni, integendeel, de staat verklaarde zich bankroet ten overstaan van het socialisme; toen hij niet in staat was de schuld te betalen die was overeengekomen. trachtte hij het te doden om zich op de eenvoudigste wijze van die schuld te ontdoen. Hij slaagde er niet in het socialisme te doden, maar doodde het geloof, dat het socialisme in de staat had gehad, en vernietigde tegelijkertijd alle theorieën van het autoritaire of doctrinaire socialisme — waarvan sommige, als L’Icarie van Cabet en l’Organisation du travail van Louis Blanc, het volk hadden aangeraden zich in alles op de staat te verlaten. en waarvan andere hun nietigheid getoond hadden door een reeks lachwekkende experimenten. Zelfs de bank van Proudhon, die in gelukkiger omstandigheden had kunnen slagen, bezweek en werd verpletterd door de afkeer en algemene vijandigheid der bourgeoisie.[5]

Het socialisme verloor dit eerste gevecht om een eenvoudige reden: het was rijk aan instincten en negatieve theoretische ideeën die het duizendmaal gelijk gaven tegen het privilege; maar het ontbrak het nog ten ene male aan positieve en praktische ideeën, die nodig geweest waren, om op de ruines van het burgerlijk systeem een nieuw te kunnen bouwen: de ideeën van de volksgerechtigheid. De arbeiders die in juni streden voor de bevrijding van het volk, waren niet door ideeën. maar instinctief verenigd; de verwarde ideeën, die zij hadden, vormden een toren van Babel, een chaos. waarvan niets te verwachten was. Moet men daarom twijfelen aan de toekomst en huidige kracht van het socialisme? Het christendom, dat zich de stichting van een rijk van gerechtigheid in de hemel ten doel stelde, heeft verschillende eeuwen nodig gehad om in Europa te triomferen. Mag men zich er dan over verbazen. dat het socialisme, dat zich een wel heel wat moeilijker opgaaf heeft gesteld — dat van het heersen van de gerechtigheid op aarde — in enkele jaren nog niet heeft gezegevierd?

Is het nodig te bewijzen, dat het socialisme niet dood is?

Om zich hiervan op de hoogte te stellen behoeft men slechts een oog te slaan op wat zich tegenwoordig in geheel Europa afspeelt. Want achter al het diplomatieke gedoe en alle oorlogsgeruchten, die sinds 1852 in Europa de ronde doen, is er in alle landen toch maar één ernstig vraagstuk: het sociale probleem. Het is de grote onbekende, die iedereen voelt naderen, die een ieder doet sidderen en waarover niemand durft te spreken... Maar het spreekt voor zichzelf en steeds luider; de coöperatieve arbeidersassociaties, de banken voor wederzijdse bijstand en werkkredieten, de vakbonden, de internationale liga van arbeiders uit alle landen,[6] de hele opkomende arbeidersbeweging in Engeland, Frankrijk, België, Duitsland, Italië. Zwitserland — bewijst het niet dat zij geenszins van hun doel hebben afgezien, hun geloof niet hebben verloren in de aanstaande bevrijding, en tezelfdertijd begrepen dat zij om het uur van hun verlossing naderbij te brengen niet langer op de staten mogen rekenen, noch op de steeds min of meer huichelachtige medewerking van de bevoorrechte klassen, maar op zichzelf en hun onafhankelijke, geheel spontaan gevormde associaties?

In de meeste Europese landen bewaart deze beweging, die tenminste schijnbaar aan de politiek vreemd is, een nog uitsluitend economisch en om zo te zeggen privé-karakter. Maar in Engeland heeft zij zich al ronduit op het brandende politieke terrein geplaatst en als een geweldige liga georganiseerd, de ‘Reform League’ [7] , reeds een grote overwinning op het politiek georganiseerde privilege van de aristocratie en hogere bourgeoisie behaald. Met typisch Engels praktisch geduld en consequentheid heeft de Reform League een werkschema opgezet, zij deinst nergens voor terug en laat zich door geen enkele moeilijkheid afschrikken of tegenhouden. Wanneer wij met de grootst mogelijke belemmeringen rekening houden,’ zo zeggen zij, ‘hebben we over hoogstens tien jaar algemeen kiesrecht en dan...’ — dan zullen zij de sociale revolutie maken!

In Frankrijk en Duitsland is het socialisme, kalm voortgaand langs de weg van particuliere economische associaties, reeds tot een zo grote mate van macht gekomen binnen de werkende klassen dat Napoleon Ill enerzijds en graaf Bismarck anderzijds zijn bondgenootschap beginnen te zoeken. Na het droevige fiasco van alle politieke partijen in Italië en Spanje zal ieder probleem daar, gezien de afschuwelijke ellende waarin beide zich gedompeld zien. weldra opgaan in het economische en sociale vraagstuk. Bestaat er in wezen in Rusland en Polen een ander probleem? Dit vraagstuk immers heeft onlangs de laatste hoop van het oude adellijke, historische Polen vernietigd: dit bedreigt het reeds zo zwaar geschokte bestaan van het vreselijke Grootrussische Rijk en zal het te gronde richten. Treedt het socialisme niet zelfs in Amerika volledig aan de dag in het voorstel van een voortreffelijk mens, de senator van Boston, Charles Sumner, om land onder de bevrijde negers uit de zuidelijke staten te verdelen.[8]

Men ziet dus, dat het socialisme overal is, en dat het zich ondanks zijn nederlaag in juni door ondergrondse arbeid, die het langzaam in de diepten van het politieke leven in alle landen heeft doen binnendringen, uiteindelijk overal doet voelen als de verborgen kracht van de eeuw. Nog enkele jaren en het zal zich als een actieve, geweldige kracht manifesteren.

Op zeer weinige uitzonderingen na zijn alle volken van Europa op het ogenblik socialist -verscheidene zonder zelfs het woord socialisme te kennen — en erkennen zij geen andere vlag dan die hun vóór alles hun economische bevrijding in het vooruitzicht stelt; en duizend maal eerder zouden ze welk probleem ook opgeven dan juist dit. Slechts door het socialisme zal men hen er dan ook toe kunnen bewegen politiek en een goede politiek te bedrijven.

Is het niet voldoende te zeggen dat het voor ons ontoelaatbaar is het socialisme uit ons program te schrappen en dat wij het niet opzij zouden kunnen zetten zonder ons gehele werk met machteloosheid te slaan? Door ons program, door ons uit te roepen tot federalistische republikeinen hebben wij ons voldoende revolutionair getoond om een groot deel van de bourgeoisie van ons af te stoten: dat gehele deel dat op ellende en ongeluk der volken speculeert en er zelfs in slaagt te profiteren van de grote rampen die nu meer dan ooit de naties treffen.

Wanneer wij dit actieve, woelzieke, arglistige, speculerende deel van de bourgeoisie terzijde laten, rest ons nog het gros van de rustige, ijverige burgers die soms, meer uit noodzaak dan bewust of uit geneigdheid, verkeerd handelen en niets liever zouden vragen dan verlost te worden van die noodlottige noodzakelijkheid die hen in voortdurende staat van vijandschap met de werkende bevolking brengt en tegelijkertijd hun ondergang is. Men moet wel zeggen dat de kleine bourgeoisie, de kleine handel en industrie tegenwoordig bijna evenveel te lijden beginnen te krijgen als de werkende klassen, en als de zaken op dezelfde wijze voortgaan, zou deze aanzienlijke meerderheid van de bourgeoisie zich door haar economische positie wel eens spoedig met het proletariaat kunnen vermengen.
De grote handel en industrie en vooral de grote en oneerlijke speculatie vernietigen en verslinden haar en storten haar in de afgrond. De toestand van de kleine bourgeoisie wordt dus steeds meer revolutionair en haar ideeën, die té lang reactionair geweest zijn, worden nu door verschrikkelijke lessen steeds klaarder en zullen noodzakelijk een tegenovergestelde richting moeten inslaan. De meest intelligenten beginnen te begrijpen dat er voor de eerlijke burger geen ander heil te vinden is dan in zijn verbintenis met het volk — en dat het sociale vraagstuk hem evenzeer en op dezelfde wijze aangaat als het volk.

Deze progressieve verandering in de mening van de Europese kleine bourgeoisie is een even troostrijk als onaantastbaar feit. Maar wij moeten ons geen illusies maken: het initiatief van de nieuw te kiezen weg zal niet hun maar het volk behoren; in het westen aan de stedelijke en fabrieksarbeiders — bij ons, in Rusland. Polen en de meerderheid der Slavische landen, aan de boeren. De kleine burgerij is te angstig, vreesachtig en sceptisch geworden om uit zichzelf welk initiatief ook te nemen; zij zal zich wel laten leiden, maar aan niemand leiding geven; want terwijl ze arm aan ideeën is, ontbreken haar levens het geloof en de hartstocht. Die hartstocht, die de obstakels met de grond gelijk maakt en nieuwe werelden schept, bevindt zich uitsluitend in het volk. Aan het volk zal dus onbetwist het initiatief van de nieuwe beweging toekomen. En wij zouden het volk opzij zetten! En wij zouden niet meer over het socialisme spreken, de nieuwe religie van het volk!

Maar, zegt men, het socialisme toont de neiging een bondgenootschap met het cesarisme aan te gaan. In de eerste plaats is dit laster, het is integendeel het cesarisme dat aan de horizon de dreigende kracht van het socialisme ziet opdoemen en daarom naar zijn gunsten dingt om het ten eigen bate te kunnen uitbuiten. Maar is het geen reden temeer voor ons om deze zaak nader te bezien, teneinde de sluiting van dit afzichtelijke verbond te kunnen beletten ongetwijfeld de grootste ramp die de vrijheid in de wereld kan bedreigen?

Zelfs los van alle praktische overwegingen dienen wij ons met het probleem bezig te houden omdat het socialisme de gerechtigheid is. Wanneer we over gerechtigheid spreken bedoelen we daarmee niet de gerechtigheid die ons wordt voorgeschoteld in de Romeinse codices en jurisprudentie, die voor het grootste deel gegrond zijn op geforceerde, door geweld verkregen toestanden, geheiligd door de tijd en de zegeningen van een christelijke of heidense kerk en als zodanig aanvaard als absolute beginselen, waaruit het overige slechts een strikt logische deductie is [8.1] -wij spreken over de gerechtigheid, die zich uitsluitend op het menselijk geweten baseert, die u in het geweten van elk mens, zelfs van kinderen, zult terugvinden en zich eenvoudig met vereffening laat vertalen.

Deze gerechtigheid die zo universeel is en toch, dank zij gewelddadig ingrijpen en religieuze invloeden, nog nooit de overhand heeft gehad in de politieke, juridische of economische wereld, moet als grondslag dienen voor de nieuwe wereld. Zonder haar geen sprake van vrijheid, van republiek, welvaart, vrede! Zij moet dus al onze beslissingen leiden, opdat wij wezenlijk kunnen bijdragen tot de vestiging van de vrede.

De gerechtigheid draagt ons op de zaak van de tot nu toe zo vreselijk mishandelde volk in handen te nemen en met zijn politieke vrijheid zijn economische en sociale bevrijding te eisen.

Wij leggen u niet het een of andere socialistische systeem voor. Wij willen de hernieuwde afkondiging van het grote beginsel der Franse Revolutie: dat ieder mens materiële en morele middelen dient te hebben om volledige menselijkheid te ontwikkelen dat als volgt is te formuleren:

Het zodanig inrichten van de maatschappij dat ieder ter wereld komend individu, man of vrouw, vrijwel gelijke mogelijkheden krijgt om zijn verschillende capaciteiten te ontwikkelen en daarvan bij zijn arbeid gebruik te kunnen maken: het inrichten van een maatschappij, die ieder individu, wie dan ook, de uitbuiting van andermans arbeid onmogelijk maakt en niemand laat delen in het gebruik van de sociale rijkdommen, die in werkelijkheid slechts door de arbeid worden voortgebracht, wanneer hij niet direct door zijn eigen arbeid tot hun productie heeft bijgedragen.

De volledige oplossing van dit vraagstuk zal ongetwijfeld het werk van eeuwen zijn. Maar de geschiedenis heeft het probleem gesteld en sindsdien zouden wij ons er niet meer vanaf kunnen maken zonder ons zelf tot een volledige machteloosheid te veroordelen.

Wij haasten ons hieraan toe te voegen, dat wij met kracht iedere poging tot sociale organisatie van de hand wijzen, die in tegenspraak met de meest volledige vrijheid van zowel personen als associaties, de instelling van een reglementaire autoriteit van welke aard ook zou vereisen. Uit naam van die vrijheid, die wij erkennen als enige wettige basis en enige wettige schepper van iedere economische en politieke organisatie, zullen wij steeds protesteren tegen alles wat ook maar enigszins op communisme of staatssocialisme lijkt. (...)

2.

De tijd, dat een bepaald volk een messiasrol vervulde is voorbij. Vrijheid, gerechtigheid en rede zullen voortaan niet meer het monopolie van deze of gene natie zijn. Het initiatief is voortaan aan alle volken; het is, zij het in verschillende mate, over alle verdeeld. Dit is een echte arbeidsdeling, evenredig naar gelang de intellectuele en morele kracht van iedere natie: en deze deling zal uitlopen op de federale organisatie van Europa ...

Ik kan mij slechts volledig achter het decentralisatieprincipe stellen, dat u tot een van de grondbeginselen van uw programma maakt. De ervaring van vijfenzeventig droeve en harde jaren, verlopen in een onvruchtbaar heen en weer slingeren tussen een verschillende malen herwonnen, steeds weer verloren vrijheid en het steeds meer zegevierende staatsdespotisme, heeft Frankrijk en de wereld duidelijk gemaakt, dat in 1793 uw girondijnen gelijk hadden tegenover uw jakobijnen. Robespierre. Saint-Just. Carnot, Couthon, Cambon en zovele andere montagnards zijn grote en oprechte patriotten geweest. maar het is daarom niet minder waar, dat zijde regeringsmachine hebben opgebouwd — de geweldige centralisatie van de staat, die natuurlijk en noodzakelijk de militaire dictatuur van Napoleon I mogelijk gemaakt heeft. die alle latere revoluties overleefd heeft, niet verzwakte, maar integendeel door de Restauratie, de Julimonarchie en de Republiek van 1848 behouden, gekoesterd en ontwikkeld werd, om met de noodlottige vernietiging van u vrijheden te eindigen.

Veel democraten uit de oude unitaire en katholieke school — die naam geef ik eraan, hoewel ze dit meestal is zonder het zelf te weten — menen tegenwoordig nog, dat gemeentelijke autonomie voldoende kan zijn en dat de opbouw van de vrijheid mogelijk is met enerzijds bevrijde communes, anderzijds een machtige staatscentralisatie ...

Nee, autonomie van de commune zal nooit genoeg zijn om in welk land ook vrijheid te brengen: de geïsoleerde commune zal altijd te zwak zijn om weerstand te bieden aan de verpletterende centralisatie van alle wetgevende en uitvoerende macht in handen van de staat. — Voor werkelijke vrijheid van de commune is tussen staat en commune een machtiger bemiddelaar nodig dan deze laatste; een autonoom departement of autonome provincie. Men kan er zeker van zijn, dat waar de provinciale autonomie niet bestaat, het self-government van de commune nooit meer dan een fictie zal zijn. Buitendien zal een binnenlands sterk gecentraliseerde staat naar buiten niets anders zijn dan een oorlogsmachine. die wel aan een federatie van volken kan deelnemen om deze te overheersen, maar nooit om zich te onderwerpen, als alle andere naties, aan gelijke voorwaarden; aan de hoogste wet van de internationale, d.i. zuiver menselijke gerechtigheid, die als zodanig tegengesteld is aan de transcendentale, theologische, politieke en juridische gerechtigheid der staten.

Het verheugt mij in Frankrijk stoutmoedig de vlag van het antitheologisme te zien hijsen. Slechts politieke en sociale slavernij van een natie kan het product zijn van een geest die in theologische en metafysische ficties is ingebakerd en zich buigt voor een andere autoriteit dan de rationele en experimentele wetenschap. Wat uw vertegenwoordigers van de officiële moraal en uw spiritualistische democraten ook beweren, alleen het Wetenschappelijk en humanitair materialisme is in staat vrijheid, gerechtigheid en bij gevolg ook de moraal te scheppen op werkelijk brede en onwankelbare gronden. Is het niet een inderdaad opmerkelijk chaotische toestand, dat de spiritualisten, die de vrije wil als uitgangspunt nemen, noodlottig op de autoriteitsleer terechtkomen, d.w.z. op de min of meer open of verborgen, maar in ieder geval volledige ontkenning van de vrijheid — terwijl wij materialisten van de zowel natuurlijke als maatschappelijke fataliteit uitgaan om de voortschrijdende bevrijding van de mensheid te verkondigen.

U bent socialist. Men heeft tegenwoordig niet meer het recht zich democraat te noemen indien men niet naast de volledigste politieke bevrijding van het volk zijn een vergaande economische bevrijding wenst. U hebt duizendvoudig gelijk, wanneer U weigert deze twee grote problemen, die in werkelijkheid slechts één vormen, te scheiden: het politieke en het sociale vraagstuk.

Met u betreur ik de verblinding van dat, laten we hopen, niet al te aanzienlijke deel der arbeiders in Europa, dat zich voorstelt zijn eigen materiële belangen beter te dienen door zich afzijdig te houden van inmenging in de politieke aangelegenheden van hun land, en meent de economische gelijkheid en gerechtigheid waarnaar de arbeidersklassen nu streven, langs een andere weg dan die van de vrijheid te kunnen bereiken. De eensluidende getuigenis van de geschiedenis uit alle tijden en alle landen toont ons, dat de gerechtigheid nooit gegeven wordt aan diegenen die haar niet zullen weten te nemen: de logica bevestigt en verklaart ons dit historisch bewijs: het ligt volstrekt niet in de aard van een bestaand privilege, monopolie, machtsapparaat om, zonder daartoe gedwongen te zijn, te wijken of te verdwijnen; om te triomferen moet het recht op zijn beurt een kracht worden.

Deze waarheid is zo eenvoudig en wordt zo duidelijk door de dagelijkse ervaring bewezen, dat men zich met recht mag verbazen over het feit, dat er nog mensen zijn, die eraan kunnen twijfelen. Gelijkheid zonder vrijheid is een kwaadaardige fictie, door schurken gecreëerd om domoren te bedriegen. Gelijkheid zonder vrijheid is staatsdespotisme en de despotische staat zou geen dag kunnen bestaan zonder tenminste één uitbuitende en bevoorrechte klasse: de bureaucratie, erfelijke macht als in Rusland en China, of feitelijke als in Duitsland en bij u (in Frankrijk).

Ons aller grote en waarachtige meester Proudhon heeft in zijn fraaie boek De la Justice dans la Révolution et dans l’Eglise gezegd, dat de meest rampzalige verbinding die gevormd zou kunnen worden die is, waarin socialisme en absolutisme verenigd zouden zijn, het streven van het volk naar economische bevrijding en materieel welzijn met de dictatuur en de concentratie van alle politieke en sociale macht in de staat.

Dat de toekomst ons dus voor de gunsten van het despotisme beware: maar moge zij ons redden van de rampzalige en geestdodende gevolgen van het autoritaire, doctrinaire of staatssocialisme. Laten we socialist zijn, maar nimmer kuddevolken worden. Wij dienen de gerechtigheid, de gehele politieke, economische en sociale gerechtigheid slechts te zoeken op de weg van de vrijheid.

Buiten de vrijheid kan niets levends en menselijks bestaan, en een socialisme, dat die vrijheid uit haar midden zou verbannen en niet als enig scheppend beginsel en als grondslag zou aanvaarden, zou ons regelrecht naar de slavernij en de beestachtigheid terug leiden. Maar als wij enerzijds ieder socialistisch systeem dat niet uitgaat van het beginsel van collectieve en individuele vrijheid met klem moeten afwijzen, moeten we ons met dezelfde energie en openhartigheid losmaken van alle partijen, die verklaren het sociale vraagstuk links te willen laten liggen — het meest geduchte, maar tevens grootste van alle vraagstukken, die de wereld op dit moment bezighouden...

Uw grote revolutie, die haar verheven werk met de Verklaring van de Rechten van de Mens is begonnen. zou dit pas voltooid hebben, wanneer zij — niet alleen in uw land, maar over het gehele aardoppervlak — de op gerechtigheid gebaseerde maatschappij had opgebouwd een maatschappij, die ieder van haar leden, mannen en vrouwen, bij hun geboorte de gelijkheid vanaf begin zal moeten garanderen, voor zover die gelijkheid van de sociale organisatie afhankelijk is, het natuurlijke verschil tussen individuen buiten beschouwing gelaten: een maatschappij die economisch en sociaal gezien aan iedereen een even grote reële mogelijkheid zal bieden om — al naar gelang ieders persoonlijke werkkracht en vermogens — de hoogste toppen van het menszijn te bereiken, eerst door opvoeding en onderricht, vervolgens door ieders eigen werk, vrijelijk in groepsverband of niet — zowel arbeid met de spieren als met de zenuwen, handen hoofdarbeid, die de enige wettige bron van alle persoonlijk niet erfelijk eigendom wordt en uiteindelijk beschouwd zal worden als de voornaamste basis van alle politieke en maatschappelijke rechten.

_______________
[1] In 1867 nam Bakoenin die toentertijd in Napels woonde, deel aan het stichtingcongres (9-12 sept.) van de Internationale Vredes- en Vrijheidsliga te Genève. Een week daarvoor vond het tweede Congres van de Eerste Internationale in Lausanne plaats: 26 van de 64 gedelegeerden van dit Congres namen deel aan het Vredescongres, waartoe Franse democraten het initiatief hadden genomen. Bakoenin hoopte op dit Congres propaganda te kunnen maken voor zijn revolutionaire ideeën hij houdt er zijn beroemde rede, waarin hij de staat de oorlog verklaart. De gecentraliseerde. bureaucratische en daardoor militaristische staat is onverenigbaar, zowel met de vrede als met de vrijheid: het idee van de ‘verenigde staten van Europa is onmogelijk zolang men de nationale staat als zodanig handhaaft. Hij wordt lid van het Centrale Comité van de Liga dat tot taak heeft een beginselverklaring en een tweede congres voor te bereiden. Bakoenin ontwerpt voor dit Comité een uitvoerig rapport, dat echter niet werd gepubliceerd. De titel was ‘Het revolutionaire vraagstuk. Federalisme. Socialisme en Anti-Theologisme’. Voor de eerste maal geeft Bakoenin hier een min of meer uitvoerige uiteenzetting van zijn anarchistische ideeën, die overigens in grote trekken overeenstemt met zijn vroegere ontwerpen voor de Internationale Broederschap. De hier afgedrukte fragmenten zijn aan dit, pas in 1895 gepubliceerde, rapport ontleend. In de inleiding komt hij onmiddellijk tot de kern van de zaak: Zonder oplossing van het sociale vraagstuk geen vrede en geen vrijheid.
De woorden vrijheid, democratie en republiek aldus Bakoenin zijn zeer verheven, maar ook dubbelzinnig. De Liga wil de vrede bouwen op de democratie, d.w.z. dat allen uitgesloten worden, die een monopolie wensen. Onverenigbaar met de vrede is vanzelf de monarchie, maar de republiek heeft slechts een negatieve betekenis. Het is niet voldoende de monarchie ten val te brengen. Integendeel, de grote militaire. bureaucratische en politiek gecentraliseerde republiek moet noodzakelijkerwijze tot een mogendheid worden, die oorlogszuchtig is naar buiten en onderdrukkend naar binnen. Wanneer tot tweemaal toe in Frankrijk de democratische republiek zich in een militaire dictatuur heeft veranderd, dan is dit te danken aan de politieke centralisatie, die door de monarchie en haar staatslieden was voorbereid. Maar de Franse Revolutie, die de vrijheid van de mens heeft verkondigd, heeft deze vrijheid weer bedreigd door zich tot erfgename te maken van de monarchie en de gecentraliseerde. almachtige staat in het leven te roepen. Om de vrijheid en de vrede in Europa te redden, moeten wij tegenover deze monsterlijke militaire, bureaucratische en despotische staten, het beginsel van het federalisme stellen
Op het eerstvolgende Congres van de Liga (september 1868) te Bern, ontstond een splitsing tussen de minderheid der revolutionaire socialisten en de meerderheid der burgerlijke pacifisten. Bakoenin en zijn vrienden stelden de economische en sociale gelijkheid aan de orde en de aanvaarding daarvan tot voorwaarde voor verdere samenwerking. Hij voert op het Congres vier maal het woord en zet zijn federalistisch en atheïstisch programma uiteen. Tegenover het verwijt communist te zijn, verklaart hij: ‘Omdat ik de economische en sociale gelijkheid van de klassen en individuen vraag, omdat ik mij voorstander verklaar van het collectieve eigendom. verwijt men mij communist te zijn. Welk verschil maakt ge dan tussen communisme en collectivisme? Ik veracht het communisme, omdat het de ontkenning van de vrijheid is en omdat ik mij niets menselijks kan denken zonder de vrijheid. Ik ben geen communist, omdat het communisme alle krachten van de maatschappij concentreert en doet absorberen in de staat, omdat het communisme noodwendig leidt tot de centralisatie van het eigendom in de handen van de staat, terwijl ik de afschaffing van de staat wil, de algehele uitroeiing van dit beginsel van de autoriteit en van de voogdijschap van de staat. die onder het voorwendsel, de mensen moreel en beschaafd te maken, tot op de huidige dag van hen slaven heeft gemaakt, hen heeft onderdrukt, uitgebuit en gedemoraliseerd. Ik wil de organisatie van de maatschappij en van het collectieve of sociale eigendom van beneden naar boven, over de weg van de vrije associatie en niet van boven naar beneden. door welke autoriteit het ook zij. De historie van de revolutie zelf en van de vijfenzestig jaar, die er sindsdien op zijn gevolgd, bewijzen, dat de politieke vrijheid zonder meer een leugen is. Gij kunt wel de gelijkheid der politieke rechten proclameren, maar zolang de maatschappij door zijn economische organisatie in verschillende lagen verdeeld zal blijven, zal deze gelijkheid niets dan een fictie zijn. Om een realiteit te worden, is het dus nodig, dat de economische oorzaken van dit klassenverschil verdwijnen.’
Met 18 leden treedt Bakoenin uit de Liga. om onmiddellijk een nieuwe organisatie te stichten de Internationale Alliantie der socialistische Democratie. Kort tevoren was Bakoenin lid van een Geneefse sectie van de Eerste Internationale.
[2] Gracchus Babeuf (1760-1797) organiseerde in 1796 een staatsgreep om de regering van het Directoire ten val te brengen met het doel de republikeinse grondwet van Robespierre van 1793 en een staatscommunisme in te voeren. De opstand mislukte en Babeuf werd ter dood veroordeeld en geguillotineerd. De Italiaan Filippo Buonarroti (1761-1837) was met Babeuf de voornaamste politieke en ideologische leider van het complot. Onder de titel la Conspiration pour l’Egalite’ dite de Babeuf publiceerde hij in 1828 de geschiedenis van deze conspiratie, waardoor de staatscommunistische ideeën in Frankrijk werden verbreid en de ideologische grondslag werd gelegd voor de jacobijnse traditie in het Europese socialisme, in het bijzonder de gedachte dat door politieke dictatuur, radicale sociale hervormingen moesten worden tot stand gebracht. Veertig jaar lang werkte Buonarroti. die door Bakoenin de grootste samenzweerder van zijn eeuw genoemd, door middel van geheime organisaties voor deze ideeën
[3] Charles Fourier (1772 1837) wilde door associaties het socialisme tot stand brengen. Hij is een der grondleggers van het ‘het coöperatieve socialisme’. Zijn psychologische ideeën om die sociale instellingen te vormen die in overeenstemming zijn met de menselijke behoeften vinden heden weer nieuwe aandacht. Victor Considérant (1808-1893) was Fouriers voornaamste volgeling en stichter van de fourieristische school. Hij nam deel aan de opstand in Parijs van 13 juni 1849 en hij vluchtte naar Brussel. In Texas stichtte hij fourieristische kolonies. Henri de Saint-Simon (1760-1825) wordt als een voorloper van het moderne socialisme beschouwd vanwege zijn conceptie van een planeconomie. Hij was de eerste die de dominerende rol van de economische organisatie van de maatschappij beklemtoonde en daardoor de basis legde voor de historisch-materialistische beschouwing van de geschiedenis.
[4] Pierre-Joseph Proudhon (1809 1865). Proudhon geloofde niet in politieke vertegenwoordigingen, noch in oplossingen van het sociale vraagstuk door de staat, daar dit alles slechts tot centralisme zou leiden. Opheffing van de uitbuiting en opheffing van de regering betekende voor hem hetzelfde. Om deze redenen wordt Proudhon beschouwd als de voornaamste voorloper van het moderne anarchisme, zowel van het anarcho-collectivisme als van het anarcho-communisme van Kropotkin.
[5] In tegenstelling tot de Organisatie van de arbeid door de staat van Louis Blanc, propageerde Proudhon een vrijwillige en op reciprociteit gebaseerde uitwisseling van producten en diensten. Hij noemde dit mutuellisme. Hiervoor wilde hij een ruilbank, die gratis krediet verstrekte aan al degenen die daarbij waren aangesloten. De dekking van het geld bestond uit de producten. Zulk een volksbank werd inderdaad in januari 1849 door Proudhon gesticht, niet zonder succes, maar drie maanden later werd Proudhon om politieke redenen gearresteerd en tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld. Dit betekende ook het einde van het experiment.
[6] Bedoeld wordt de in 1864 opgerichte Internationale Arbeidersassociatie, de Eerste Internationale.
[7] De Reform League was een in april 1865-1869 gestichte politieke organisatie voor propaganda voor algemeen kiesrecht. Zes leden van de Generale Raad van de Eerste Internationale hadden zitting in het bestuur van deze League.
[8] Charles Sumner (1811-1874). Amerikaans staatsman; van 1861 tot 1871 voorzitter van de Senaatscommissie van Buitenlandse Zaken, na de overwinning van het Noorden in de Burgeroorlog, streed hij voor de politieke rechten van de negers.
[8.1] In dit verband biedt de rechtswetenschap een volmaakte gelijkenis met de theologie: beide wetenschappen hebben overeenkomstig uitgangspunt — de een reële maar onrechtvaardige toestand: de toeëigening door geweld, verovering; de ander een fictief en absurd feit: de goddelijke openbaring als een absoluut beginsel — en na zich op die absurditeit of onrechtvaardigheid gebaseerd te hebben maken beide gebruik van een ijzeren logica om hier een theologisch daar een juridisch systeem op te bouwen.