Max Beer
Algemene geschiedenis van het socialisme
Hoofdstuk 23


Pogingen tot een economische omwenteling in Frankrijk

Van voogdijschap tot vrijheid

Sinds het begin van de 17de eeuw hebben de Franse staatslieden pogingen aangewend tot verheffing van ’s lands nijverheid, in het bijzonder door de oprichting van fabrieken. Daar het initiatief hiertoe van de regering en van de organen van het staatsgezag uitging, droegen deze pogingen een bureaucratisch en reglementerend karakter. De ondernemers ontvingen een aanzienlijke steun vanwege de regering, maar zagen ook hun vrijheid van handelen ten opzichte van de wijze van fabricatie en van de verkoop ten zeerste beperkt. Het gehele productieproces werd gereglementeerd, door de politie in het oog gehouden en zo streng mogelijk aan de voorschriften gebonden. De fabrieken die onder de regering van Hendrik IV (1589-1610) waren opgericht, kwamen spoedig in verval. Eerst in het laatste kwartaal van de 17de eeuw, onder de leiding van de bekwame minister J. B. Colbert, leefden de fabrieken wederom op, om ten slotte tijdens de veroveringsoorlogen van Lodewijk XIV voorgoed in verval te geraken.

Omstreeks het midden van de 18de eeuw ontwaakte de industriële werkzaamheid van het land tot een krachtiger leven. Er ontstonden fabrieksplaatsen die geleidelijk tot grote middelpunten van nijverheid aangroeiden: Creusot, de ijzersmelterijen van het oosten, Firminy, Saint-Etienne. De zijde- en textielindustrie bloeide in Carcassonne, Lyon, Roubaix, Abbeville. Lyon alleen had 48.000 zijdearbeiders aan het werk. In de linnenfabrieken van Carcassonne werkten 30.000 mensen. Er vormden zich centra van nijverheid in Parijs, Havre, Rouaan en Limoges. In de steden die zich op het gebied van handel en nijverheid onderscheidden, werden gehele stadswijken verbouwd. Omstreeks het jaar 1760 werd de waarde van de nijverheidsproductie van Frankrijk op 930 miljoen francs geschat. Beoefenaars van de natuurwetenschap, scheikundigen, schrijvers toonden een levendige belangstelling in alle industriële ondernemingen. De geest van de uitvindingen toog aan het werk.

De burgerij, benevens de met haar verbonden vrije beroepskringen, kort gezegd, de derde stand, ontwaakte tot zelfbewustzijn en tot deelneming aan het staatkundig leven. In deze wereld werd de voogdijschap van de staat als een ondragelijke druk gevoeld. Overal werd de kreet vernomen om vrijheid van beweging. De overtuiging van het nadeel van alle staatsbemoeiing won steeds meer terrein. De bloei van de steden toonde de boerenbevolking het voordeel dat zij uit de landbouw zou kunnen trekken, indien zij meer grond tot haar beschikking had en ontslagen was van haar verplichtingen jegens adel en kerk.

De steden legden zich toe op de verwerving van vrijheid en politieke macht, de boeren op de afschaffing van alle heerlijke lasten en op de verdeling van de grond die in het bezit van kerk en adel was.

In deze dampkring kwam de kritiek op de maatschappij aan het woord waarvan wij de voornaamste lijnen reeds hebben aangegeven.

Het bleek dat de economische veranderingen een machtige invloed uitoefenden op het denken van de leiders der beschaving. Daar evenwel de aangewezen woordvoerders deels aan het hof leefden (Dr. Frangois Quesnay 1694-1774), deels tot de adel behoorden (Markies van Mirabeau, de vader van de grote redenaar van de Franse Revolutie) of wel de hooggeplaatste ambtenaren waren (Mercier de la Rivière) en derhalve reeds bij voorbaat voor de landbouw waren ingenomen of met het industriële leven niet in onmiddellijke aanraking kwamen, ontwierpen zij een economisch stelsel dat de betekenis van de landbouw schromelijk overschatte en tegelijk te zwaar belastte, de industrie onderschatte en toch het kapitalisme de overwinning verschafte, — het absoluut gezag steunde en toch de grondvesten van de staat schokte. Het was een geestig stelsel, vol tegenstrijdigheden evenals het Frankrijk van die dagen. Wij bedoelen de fysiocratie.

De fysiocraten. Economische vrijheid. Laissez faire, laissez aller

Het fysiocratische stelsel dat in het derde kwartaal van de 18de eeuw in Frankrijk verkondigd werd, is volstrekt burgerlijk en kan hier slechts vermeld worden in zover het invloed gehad heeft op het economisch leven en op de Franse omwenteling.

Dit stelsel gaat van deze beide denkbeelden uit:
1. Er bestaat een natuurlijke regeling van het economisch leven;
2. Alleen de bewerking van de grond, van de natuurlijke stof, (Grieks: physis) is productief, dat wil zeggen: brengt meer waarde voort dan de waarde bedraagt van de arbeid die daarin belegd is. Alleen de landbouw kweekt een overschot (produit net) en van dit overschot, van deze meerwaarde leeft de ganse maatschappij. Laten wij deze zienswijze van nabij in ogenschouw nemen.

1. De fysiocraten gaan van het standpunt uit dat er een natuurlijke regeling van de maatschappij bestaat die het economisch leven in evenwicht houdt en derhalve de bemoeiing en de wetten van de staat niet van node heeft. De basis van deze natuurlijke orde is: eigendom, veiligheid, vrijheid. De fysiocraten beschouwen deze drie grondslagen als onschendbare mensenrechten. Zoals men ziet, heeft deze natuurlijke orde van de fysiocraten niets te maken met het oude natuurrecht waarop de communisten zich beroepen. Verdedigers van de burgerlijke orde, beschouwen de fysiocraten het persoonlijk eigendom als het natuurlijkste van alle rechten dat, mits vergezeld van economische vrijheid, het welzijn van de volken waarborgt. De beste staatkunde is: “Laissez faire, laissez aller”, dat wil zeggen aan bezitters, ondernemers, kooplieden de volledigste vrijheid van beweging toe te staan. Het belang van het individu zal zonder moeite tot overeenstemming komen met het belang van het algemeen. “Le monde va de lui-même”, — gemeenzaam gezegd de wereld marcheert vanzelf en behoeft geen inmenging van de staat.

2. Slechts de bewerking van de natuur is productief. Daarentegen zijn handel en nijverheid improductief: hun werkzaamheid bestaat uitsluitend in omzetting en ruiling van waarden.

De maatschappij bestaat uit drie klassen: de productieve (arbeidende in de landbouw), — de heersers (de grondbezitters en de hoge vertegenwoordigers van de regering) en de onvruchtbare (de improductieve) als daar zijn kooplieden, industriëlen, vrije beroepen, domestieken. Aangezien alleen de landbouw productief is, behoort deze ook de enige belastingbetaler te zijn, alle overige klassen moeten worden vrijgesteld van belasting.

Het ligt duidelijk voor ogen dat de fysiocraten in weerwil van hun eerbied voor de landbouw en voor het onbeperkte koningschap desonbewust de woordvoerders geweest zijn van de Franse bourgeoisie die destijds tot haar klasse- en machtsbewustzijn kwam: persoonlijk eigendom, veiligheid van het bezit, vrijheid voor handel en nijverheid, individualisme, — ziehier hetgeen de fysiocraten op theoretisch gebied tot stand hebben gebracht. Zij hebben invloed op Adam Smith uitgeoefend. Zij werden ook de Economen genoemd. Wat er tegenstrijdigs in hun leer geweest is, zou weldra door de Franse Revolutie terzijde worden gesteld. De revolutionaire bourgeoisie heeft kort proces gemaakt met het absolute koningschap en met de heerschappij van de adellijke grondbezitters. Daarbij heeft haar de hulp ten dienst gestaan van de vrijheidsideeën van Rousseau. De bourgeoisie heeft van het communistische natuurrecht slechts de politieke vrijheid en gelijkheid tegenover adel en koningschap overgenomen en van de natuurlijke orde der fysiocraten alleen de economische vrijheid en de onschendbaarheid van het privaat bezit tegenover de hervormers der maatschappij en de communisten.